Wereldoorlog, maar met de culturele transformatie in de jaren zestig de belangrijkste cesuur in de Nederlandse geschiedenis van de twintigste eeuw heeft plaatsgevonden. In de essays van De Jong maken we de tocht mee van een auteur die op zoek is naar een nieuw wereldbeeld in een van God en gebod bevrijde wereld, een wereld zonder puriteinse regels, maar ook één zonder eenheid en houvast.
Zijn zoektocht levert hem uiteindelijk niet, zoals Kellendonk, een nieuw geloof op. Diens ‘oprecht veinzen’ keurt hij ten principale af. Maar, luidt dan de vraag, hoe vult De Jong de leegte die in de jaren zestig met het verdwijnen van de godsdienstige samenleving ontstaat? Het opstel ‘Een man die in de toekomst springt’ over Paul van Ostaijen biedt hierover uitsluitsel. Op jonge leeftijd werd De Jong getroffen door Bezette stad, vooral omdat deze poëzie zo modern was: Van Ostaijen brak met de oude poëtische vormen, maar ook met de traditionele moraal en kleinburgerlijkheid van zijn tijd. Daarnaast maakte De Jong in deze bundel voor het eerst kennis met de levenshouding die volgens hem in de twintigste eeuw overheerst: het nihilisme. ‘Het was mijn kennismaking met de intellectuele cultuur van deze eeuw, met de geest ervan, de crux: radicale twijfel. [...] Het nihilisme, en met name dan de ondergang van het metafysische, de verdwijning van een bovennatuurlijke macht die de wereld ‘redt’, was voor Van Ostaijen een belangrijk thema, in Bezette Stad, maar ook in Het Sienjaal en De feesten van Angst en Pijn.’
De typografie van Bezette Stad verbeeldt volgens De Jong het levensgevoel van de dichter in die tijd en het onderwerp van de gedichten, ‘De ineenstorting van de traditionele waarden’, maar toont tegelijkertijd het enig mogelijke antwoord op de teloorgang van de oude wereld en het metafysisch denken, namelijk ‘een dansende, met alle wetten spottende vitaliteit’. In een cultuur die beheerst wordt door het nihilisme kan men de krachten alleen uit het leven zelf halen. Elders constateert De Jong bij Francis Bacon een vergelijkbare houding. ‘Bacon stelt: “I think man now realizes that he is an accident, that he's a complete futile being, that he has to play out the game without reason.” Het lichaam en zijn overlevingsdrang - meer is er niet. Maar deze kaalslag is vitaal.’
In een tijd waarin het nihilisme overheerst, zijn autoritaire geloofssystemen volgens De Jong onmogelijk. Een nietsontziende vitaliteit of misschien toch een mystieke belangeloosheid - daarover is hij niet geheel duidelijk - lijken voor hem de enig mogelijke opties in een onttoverde wereld. De schriftelijke neerslag van zijn zoektocht geeft aan de zo uiteenlopende opstellen in Een man die in de toekomst springt een opvallende eenheid. Naast de genoemde essays over Kellendonk, Vermeer, Gorter, Van Ostaijen, mystiek en Caravaggio, nam De Jong even interessante stukken op over Herman Gorter, Caspar David Friedrich en F.C. Terborgh. De Jong wist mij met zijn speelse en helder geschreven stukken keer op keer te boeien, vooral ook omdat hij een goed verteller is. Misschien moeten we de twee korte reisverhalen waarmee de bundel opent wel beschouwen als de eerste vingeroefeningen voor nieuw verhalend werk. Ik mag het hopen.
Pieter Jeroense