| |
| |
| |
‘Ik geef niets om diepe gedachten, alleen om mooie zinnen’
Karin Smeets en Pieter Jeroense
Interview met Tommy Wieringa
Na Russell Artus en Serge van Duijnhoven is het woord in de interviewreeks met jonge auteurs aan de Utrechter Tommy Wieringa. Hij debuteerde in 1995 met de roman Dormantique's manco; in dit jaar gevolgd door Amok. Wieringa over de literaire kritiek, romanstructuur, publiceren en Hitchcockgrapjes.
De jonge schrijvers die Utrecht als residentie kozen, worden wel de ‘Utrecht Maffia’ genoemd. Hoewel Tommy Wieringa onlangs met een aantal Utrechtse collega's voor een groepsfoto poseerde, weet hij niet wat die Maffia nu precies is, noch waar deze naam vandaan komt. ‘Het is nu een beetje een hype, maar de mensen die ermee begonnen zijn, waren er niet bij. Eigenlijk sloeg die foto dus helemaal nergens op.’ Toen de Utrecht Maffia voor het eerst van zich liet horen, zo'n vijf jaar geleden, zette Wieringa voor het eerst de pen op papier om een roman te schrijven. ‘Een dagboek hield ik al vanaf mijn veertiende bij. Maar toen kreeg ik een meisje en ging mijn tijd nuttiger aanwenden. Ruwweg gesteld: ik hoefde niet meer op jacht en had tijd over. Het leven voordat ik met Dormantique's manco begon, zie ik als een grote stijloefening: brieven en dagboeken.’
Wieringa studeerde vijf jaar geschiedenis in Groningen en rondde later de Utrechtse School voor Journalistiek in drie jaar af. ‘Die studie geschiedenis heb ik niet afgemaakt door datzelfde meisje. Zij is van zeer grote invloed.’ Terwijl Wieringa als gesjeesde student aan zijn debuut Dormantique's manco werkte, hield hij zichzelf in leven met een handeltje in Turbo-aanstekers waarmee hij door Europa zwierf. De opdracht van Dormantique's manco herinnert hieraan: ‘Dit boek kon worden geschreven dankzij de mensen die me onderdak verleenden en alle anderen die een Turbo-aansteker van me kochten.’ Alsof het om een soort van subsidie gaat. Maar deze opdracht is niet de enige passage die Wieringa's aanstekertijd oproept. Halverwege het boek wandelt een jongeman het verhaal in die de personages, een gezin op reis in Zwitserland, een aansteker verkoopt. Deze jongen, ‘een tanige vogelverschrikker met onrustige ogen’, maakt een onuitwisbare indruk op de mooie dochter van het gezin: ‘In de verlatenheid van de jongen school iets onbenoembaars dat ze intuïtief had willen kennen en omsluiten, waar ze een ogenblik lang hartstochtelijk verliefd op was.’ Wieringa noemt het een Hitchcock-grapje. ‘Ik vind het heel leuk, maar van de literaire kritiek mocht het niet. Ik had nooit gedacht dat je beoordeeld wordt volgens een lijstje punten van “zo schrijf je een roman”. Een goede roman is geschreven in de grootst mogelijke vrijheid van geest, zonder beperkingen die beoordelaars je proberen op te leggen. Een goede roman kent duizenden verschijningsvormen: een goede roman bestaat niet.’
Het gedrag van de literaire kritiek verklaart Wieringa met het ‘band wagon effect’: ‘Eerst gaat er één op de wagen staan, vervolgens springt er nog een bij en uiteindelijk staat de hele wagen te roepen hoe geweldig of hoe kut het is. Je ziet het bij Grunberg: het is allemaal fantastisch. De tien procent aan aardigheid die de recensenten te geven hebben,
| |
| |
Tommy Wieringa foto: Viviane Sassen
Reclamezuil foto: Michiel Ruijgrok
geven ze allemaal aan dezelfde auteur omdat de vorige dat ook al deed.’ Wieringa probeert zich hiervan niet al te veel aan te trekken, maar moet toegeven dat het hem niet geheel koud laat. ‘Natuurlijk doet een slechte kritiek je wat: iemand laat zich laatdunkend uit over de liefde van je leven door te zeggen dat ze puisten en een bochel heeft. Ik verbaas me erover dat je steeds moedwillig verkeerd wordt opgevat. Vandaag kreeg ik een recensie onder ogen vol fouten: gewoon flodderwerk. Fouten en moedwillig bedrog doen me het meeste pijn. Ik kan me er echt heel kwaad over maken. Een recensent begint met de stelling “Dertien in een dozijn. Boeken van huidige schrijvers” en wil gaan bewijzen dat mijn roman daar ook toe behoort. Dan zegt hij bijvoorbeeld dat er ook verkrachting in zit, wat gewoon niet waar is. Het punt is dat veel mensen die recensies geloven. Vervolgens moet je aan je oom in de provincie gaan uitleggen dat die man gelogen heeft.’
| |
Dormantique's manco
Wieringa's stijl straalt plezier in het schrijven uit. Dit staat in schril contrast met de zwartgallige levenshoudingen en -beschouwingen van zijn hoofdpersonen. ‘Wanneer de stijl hetzelfde gewicht had als de inhoud zou het ondraaglijk zijn. Mijn brieven en dagboeken waren zowel zwart van toon als van inhoud en die zijn echt onleesbaar. Ik wil lezers graag kwellen, maar je moet het wel draaglijk houden. Dormantique's manco heb ik met veel plezier geschreven: het is echt spelenderwijs ontstaan. “Ik heb deze vier personen en daar ga ik een boek over schrijven. Hoe kan ik dat op de beste manier doen?” Ik gebruikte zowel de ik-vorm als de derde persoon enkelvoud, bij dezelfde personages. Ook dat was volgens de kritiek fout en verwarrend. Maar ik vind dat sommige passages het in zich hebben om met zekere afstand beschreven te worden. Of ze zijn zo gevoelig dat je ze in de hij-vorm moet opschrijven om het draaglijk te houden. Andere passages hebben er juist heel erg veel baat bij als ze in de ik-vorm staan: dan wil ik gevoelvol zijn en iets raken.’
Door deze wisselingen van perspectief gaan bepaalde belangrijke stukken geheel voorbij aan de beleving van de hoofdpersoon Dormantique, terwijl het boek aanvankelijk zijn getuigenis lijkt te zijn. Zo wordt er bladzijden lang aandacht geschonken aan de spirituele leermeester Bodhidarma. Wanneer Dormantique zestien is heeft hij een vriendinnetje, Nina. Haar ouders zijn trouwe volgelingen van deze goeroe en bezoeken hem als hij in Zwitserland zetelt. Hoewel de volgelingen, de Ontvankelijken, hun meester verafgoden, krijgen ze hem niet te zien. Nina, die het hele gebeuren met wantrouwen aanschouwt, is
| |
| |
uiteindelijk de enige die werkelijk contact met de Meester heeft en zijn wijze lessen begrijpt. Wanneer zij Dormantique over Bodhidarma probeert te vertellen, is zijn enige opmerking: ‘“Benidormo?”’. Volgens Wieringa is het geen enkel bezwaar dat Dormantique belangrijke delen van het boek eenvoudigweg mist: ‘Tragisch genoeg wil Dormantique niet zien dat ook Bodhidarma zijn waarde heeft. Hij is een verdoemde, en terecht, dan had hij maar moeten luisteren.’
In het heden van de roman is Bas Dormantique tegen de dertig jaar oud. Hij wast af in de keuken van een Mexicaans restaurant en wordt volledig in de greep gehouden door het verleden, vooral door de herinnering aan zijn grote liefde Nina. Hij is erg passief en laat het leven maar over zich heen komen. Met zijn collega Elizabeth heeft hij ongeïnspireerde seks. Zij heeft samen met haar zus Hannah een onstuimige minnaar, Beer, en wil dat Dormantique hen begluurt vanaf hun balkon. Dormantique heeft al eerder kennis gemaakt met de woesteling Beer, die hem na een cafébezoek zonder reden in elkaar heeft geslagen. Elizabeth geeft Dormantique, die zich afvraagt waarom hij hier aan meedoet, sleutels en instructies. Wanneer de avond eindelijk daar is, gaat alles volgens plan: Dormantique sluipt het huis in, bespiedt het sadomasochistische trio tot hij er onpasselijk van wordt en verdwijnt weer. Met Elizabeth wisselt hij vervolgens geen woord meer en alles is weer als voorheen. Wieringa heeft gemerkt dat veel lezers meer verwachtten van deze scène en verbaast zich hierover. ‘Mensen als Bas Dormantique - ze bestaan echt - die moet je net zolang trappen tot ze iets doen. Er moet grof geschut ingezet worden om ze een stap te laten maken, in welke richting dan ook. Daar heb ik bewust aan gewerkt: eerst krijgt hij klappen van Beer, dan volgt teleurstelling over seks, hij wordt ontslagen, zijn grote liefde Nina krijgt een kind. Met kanonnen wordt Dormantique een kant opgedrongen, maar het was nooit mijn bedoeling om die scène het hoogtepunt van het boek te maken. Natuurlijk is het wel een belangrijke scène: Bas Dormantique is seksueel gefrustreerd, maar hij ontdekt dat seks zonder liefde van nul en gener waarde is. Hij zegt ook ergens: “Het was alleen de variëteit in standjes die me boven het niveau van de vlooien uittilde.” Omdat er geen liefde bij is. Daar stem ik zeer mee in, ik heb die
conclusie immers zelf bedacht. Als Nina spreekt over zuivere liefde wendt Dormantique zich walgend af. Je mag het niet noemen, noemen is dodelijk.’
Bas Dormantique komt pas echt in beweging als hij in de krant een geboorteadvertentie leest. Zijn jeugdliefde Nina heeft een zoon gekregen. Al zijn hoop wordt de bodem ingeslagen en in een vlaag van razernij kiepert hij zijn gehele inboedel het raam uit. Dormantique vlucht naar Marokko, maar het verleden blijft hem vasthouden. ‘Hoewel het slecht afloopt, vind ik wel degelijk dat hem gelukt is wat te veranderen. Hij heeft een breuk gemaakt door alles uit het raam te gooien. Het belang is dát hij beweegt: “Alle leven begint met goede schoenen”. Het lukt hem niet om het verleden af te schudden, maar dat kan ook niet. Je kunt nooit ontsnappen aan jezelf, dat is de crux. Zelfs zijn inspanning om Nina te laten weten hoe hij in die jaren zonder haar geleefd heeft, mislukt; al zijn brieven verwaaien in die woestijn.’ Wieringa fantaseert verder: ‘Ik vond dat heel grappig: ik zie zo voor me hoe een Moor nootjes verpakt in zijn brieven. Misschien is het een beetje ruw allemaal. Maar Dormantique is niet creatief genoeg om een wending te geven aan het verleden, wat hem meer vrede des harten zou geven. In die zin was het toen heel autobiografisch. Reizen lost geen donder op. Het laat je zeer diep in jezelf kijken en de banaliteit van beweegredenen blootleggen, maar je kunt nooit ontsnappen aan jezelf.’
‘Mijn werk is natuurlijk autobiografisch in zeer onherkenbare vorm. De kiem ligt bij mij, de uitwerking hoort thuis in een roman; zo misvormd dat het niet meer erg op mij lijkt. Ik vind het een prettige ontwikkeling dat mijn romans steeds minder persoonlijk worden. Ik heb op mijn zestiende in een dagboekje geschreven dat ik wel eens iets zou willen schrijven wat niets met mezelf te maken had, anders dan mijn interesse ervoor. De ontsnappingsclausule zit in het laatste stukje van die zin: behalve dan mijn interesse ervoor. Mijn interesse voor het onderwerp heeft met mij te maken, maar niet met mijn autobiografie. Wanneer ik boeken lees van tijdgenoten vind ik ze vaak té autobiografisch, dat kun je heel scherp merken. Ik ben steeds meer voor boeken met een bepaalde afstand tot de schrijver zelf. In Dormantique's manco heb ik op allerlei manieren de schijn van autobiografie proberen te vermijden: de hoofdpersoon is een kleine man met een helm van haar, hij schrijft niet en ik kom als het ware voor als aanstekerverkoper. Toch is het niet te vermijden, maar dat komt ook door de omslag waarop een foto van mij is afgebeeld.’
‘Dormantique's manco is ongepolijster dan mijn nieuwe roman Amok, het is een beetje mijn jongensboek, alle littekenweefsel van mijn ziel zit daarin. Een logboek.’
| |
| |
| |
Van Möring tot Nescio
Het manco van Dormantique doet sterk denken aan de kwaal waaraan Marcel Mörings hoofdpersoon Mendel Adenauer in Mendels erfenis lijdt. Mendel kan niet vergeten, ‘Herinneren is mijn specialiteit’, en leeft voortdurend in het verleden, net als Dormantique: ‘Want dat ik me alles herinner, dat is het manco van Dormantique. Alles weet ik nog, vergis je niet!’. De beide hoofdpersonen worden door hun buitengewone geheugen belemmerd hun heden in eigen hand te nemen. Dit probleem overdenken zij allebei voor de wasmachine. In Mendels erfenis: ‘Bijna elke dag zit ik voor die omgekeerde patrijspoort in de machine te kijken naar het rondtollende wasgoed, ik ken alle programma's uit mijn hoofd, ik weet hoe voorzichtig hij fijn, niet kleur echt heen en weer wiegt, hoe hij volstroomt en heel zacht zoemt als hij water verwarmt voor hoofdwas 90 graden, zonder bio-inweek. Ik ken die machine beter dan ik mijzelf ken.’ Dormantique komt door de machine zelfs tot inzicht: ‘Na een tijdje realiseerde Bas zich dat hij al de hele tijd naar zichzelf keek; zichzelf zoals weerspiegeld in de glazen conus van de wasmachine. Hij zat volkomen verstijfd, terwijl de was rond zijn beeltenis cirkelde. Zijn meest lucide ingeving van jaren kwam met een klap: alles was in beweging, alles draaide... en hij stond volkomen stil.’
Hoewel Wieringa het werk van Möring goed kent en hem zelfs een geestverwant noemt, is deze parallel volgens hem geheel aan het toeval toe te schrijven. Na lang denken noemt hij Nescio als een van zijn echte literaire voorbeelden: ‘Ik voel mij zeer verwant met zijn melancholie. De bibliotheekdienst schreef een aardig stukje over Dormantique's manco: “Een zeer eigentijdse versie van Titaantjes.” Maar één grapje heeft de schrijver van de recensie niet gezien, hoewel hij zich als Nescio-kenner presenteert.’ Wieringa leest een scène voor waarin Dormantiques vriend Friedrich na een zelfmoordpoging ondervraagd wordt door een psychiater: ‘“Gods doel,” zei Friedrich nu iets luider, terwijl hij de afzonderlijke lijnen van de buizen boven zijn hoofd volgde, “Gods doel is de doelloosheid... Maar het is voor geen mens weggelegd dat bij voortduring te beseffen.” “Hoe bedoel je dat?” “Weet ik niet,” zei Friedrich, terwijl hij zich omdraaide.’ Wieringa constateert: ‘Er zit toch een bronvermelding in - “weet ik niet” is een ruwe vertaling van Nescio. Het stoort me dat die man dat niet ziet. Daarom heb ik hem gebeld om het te vertellen. Eerst wilden ze zijn nummer trouwens niet geven; ze dachten dat ik een bom ging gooien.’
| |
‘Kill your darlings’
Het kostte Wieringa betrekkelijk weinig moeite om zijn eerste roman uitgegeven te krijgen. ‘Samen met een vriend en mijn meisje en een pak papier onder de arm ben ik op een mooie dag in maart zeven uitgeverijen langs geweest.’ Uitgeverij Singel 262 maakte weinig indruk. Een dame achter een glazen balie nam het pak van Wieringa in ontvangst. Zij zou er zorg voor dragen dat het bij de professionele lezers terecht zou komen. Thomas Rap en In de Knipscheer spraken meer tot de verbeelding. ‘Dit waren uitgeverijen zoals ik me voorstelde dat een uitgeverij eruit moest zien: een zootje, ratelende faxen, boeken in dozen, rommelige mensen. Deze twee uitgeverijen wilden het boek dan ook hebben. Rap vroeg naar meer werk, Van Erkelens van in de Knipscheer wilde het meteen uitgeven.’
Wieringa lijkt nog steeds enigszins verbaasd over zijn snelle succes. ‘Het ging belachelijk eenvoudig. Ik heb gewoon geluk gehad. En dan te weten hoeveel smart achter veel manuscripten schuilgaat. Ik kan het me intussen bijna niet meer voorstellen, maar sommige mensen zijn hun hele leven bezig hun werk uitgegeven te krijgen. Natuurlijk zijn er meesterwerken die door slordigheid of onkunde van de redacteuren in de grote hoop verdwijnen. Maar wat het grootste deel betreft: waarschijnlijk is het met de beste intenties geschreven en zijn ook de thema's identiek aan die van meesterwerken, maar is het op een of andere manier klungelig opgeschreven. Daarnaast is er vaak sprake van therapeutisch schrijfwerk; men schrijft over persoonlijke problemen en besognes, maar weet daar geen afstand van te nemen. Terwijl het juist de kunst is om het persoonlijke in een vorm te gieten die het voor een grote groep mensen aantrekkelijk maakt.’
Het uitgeven ging ‘belachelijk eenvoudig’, maar bracht ook een zekere druk met zich mee. ‘Na de publicatie van Dormantique's manco begon de strijd pas echt: dan moet je leren schrijven.’ Vooral omdat Wieringa hogere eisen aan zijn eigen werk stelde, ging het schrijven van Amok hem moeilijker af. ‘Ik heb het acht maanden na het verschijnen van Dormantique's manco ingeleverd. Maar ik vond het niet goed. Het was te vettig, te dik. Toen heb ik het tot vijftig pagina's teruggebracht en er een heel nieuw
| |
| |
boek overheen geschreven. Met pijn in het hart heb ik alle niet ter zake doende dingen eruit gehaald. Ik ben er met de kaasschaaf overheen gegaan en heb voor het eerst kennis gemaakt met de guillotine die “Kill your darlings” heet. Dat is iets heel ergs. Alles wat je prachtig vindt, maar waarbij toch een heel geringe zeurende twijfel aanwezig is; hele goede, bloemrijk opgeschreven stukken, het moest er allemaal uit.’
Het jeugdige en onbezonnen plezier waarmee hij Dormantique's manco schreef, is verdwenen. ‘Schrijven wordt steeds meer een kwelling. Er komen meer en meer verkeersborden bij wat ik schrijf. Het moet steeds magerder en soberder, zowel qua taal als inhoud. Ik ben daar trouwens al vanaf mijn veertiende mee bezig. Ik haatte wat ik schreef; het was totaal onleesbaar. Als ik een strijd heb, dan is dat mijn strijd: steeds soberder schrijven. Zoals Jan Arends zei: “Niemand kan zo mager praten met taal als ik”. Het schrijven is meer ambacht dan ik ooit had gedacht. Bij Dormantique's manco heb ik gewoon gedaan wat ik leuk vond. Nu bedenk ik steeds meer regeltjes omdat ik dat mooi vind, omdat ik ideeën heb over compositie, stijl en opbouw. Het naïeve plezier om ongebreideld teksten op papier te zetten is voorbij. Maar het wordt wel spannender om keer op keer de door jezelf gestelde eisen na te komen.’
| |
Amok
De lezers die bekend zijn met Dormantique's manco worden op de eerste bladzijden van Amok verrast door een knipoog van de schrijver; een typisch Wieringa-grapje. Hoofdpersoon Leon Fischer is rouwtransporteur en moet in Marokko het stoffelijke overschot van een landgenoot ophalen. Een man die gevonden was in het grensgebied van Algerije en Marokko. Hoewel in Dormantique's manco niet duidelijk wordt of Dormantique zijn tocht door de Marokkaanse woestijn overleeft, zal het voor veel lezers een eenduidige aanwijzing zijn: hij is omgekomen. Voor Leon Fischer is het slechts een geval op zich, een van de vele hummies, human remains, die hij voor zijn werk ophaalt. ‘De hummies [...] die hij ophaalde uit van God verlaten oorden, waren opgeblazen, doodgeschoten of neergestoken door terroristen, fundamentalisten en ordinaire rovers. Ook verdronk er weleens een, maar verreweg de meesten bezweken heel gewoon aan een hartinfarct. [...] De hum uit de woestijn was een onduidelijk geval. De werkelijke oorzaak van zijn dood zou vermoedelijk nooit achterhaald worden.’ Terug op kantoor handelt Fischer de zaak op routineuze wijze af: hij schrijft een ambtelijk rapport waarin hij verslag doet van zijn wederwaardigheden in het buitenland, en de zaak is gesloten.
Vanuit het gezichtspunt van een buitenstaander heeft Leon Fischer zijn leven behoorlijk op orde. Hij heeft een vaste en goedbetaalde baan, een eigen huis en een vriendin van grote schoonheid; een leven dat tot tevredenheid mag stemmen. Maar het is juist dit regelmatige en onbezorgde leven dat in Fischer chronisch onbehagen en onrust losmaakt. ‘De nondescripte idee van iets groters, iets hogers, mooiers en beters hield hem uit zijn slaap.’ Nog een keer wil hij het ‘rauwe en juichende levensgevoel’ door zich laten stromen. Nog één keer, want Fischer wordt bijna dertig. En dit is dan ook zijn laatste mogelijkheid om ‘fast forward te gaan, om te leven als een wijzer die trillend van de oversturing in het rode gebied stond. Negenentwintig was daar nog net de leeftijd voor.’
Wieringa over de verlangens van zijn hoofdpersoon: ‘Fischer is een oerconservatief. Hij verdraagt geen veranderingen. Ook niet dat iemands leven er voor zijn dertigste drastisch anders uit ziet dan wanneer hij eenmaal dertig is. Fischer kan niet accepteren dat zijn wilde jongensjaren voorbij zijn. Het is te rustig, te bedaagd en te geëffend, dat zit hem dwars. De stuwende kracht van die heftige verlangens verhindert hem om op de bank te gaan zitten en zijn zegeningen te tellen. Maar al met al is het bij hem wat minder dramatisch dan bij Bas Dormantique. Fischer is gewoner en makkelijker voor te stellen, een verstandige knaap, die kan relativeren. Het is een normale jongen, met een paar onaangenaam repeterende wens- en droombeelden in zijn hoofd die hem niet toestaan gelukkig te worden.’
Fischer weet zijn leven inderdaad behoorlijk te verpesten met zijn non-conformistische gedrag. ‘Ik denk weleens dat jij verloren bent’, merkt zijn Antilliaanse schoonheid Zahira aan het begin van de roman terloops, maar niet zonder werkelijkheidszin, op. De relatie met zijn vriendin staat al vanaf de eerste bladzijden onder druk. Fischer kan zich niet overgeven aan een kneuterig burgerbestaan. ‘Het hoeft natuurlijk niet zo te zijn, maar liefde gaat wel vaak samen met een burgerlijk leven. Hartstocht is de tijd een zonde; liefde leidt vaak tot bankzitterij en avontuurloosheid.’ Daarbij komt dat Fischer zich stoort aan de plotselinge religieuze opwelling van Zahira. Net als in
| |
| |
Dormantique's manco draagt in Amok de religie waardoor de vriendin van de hoofdpersoon plotseling gefascineerd raakt in sterke mate bij aan het einde van de relatie. Wieringa, enigszins verrast door deze parallel: ‘Ik denk dat het te maken heeft met de angst van Dormantique en Fischer om de ander te verliezen in ongrijpbaarheden. Een God is volslagen ongrijpbaar, daar kun je iemand niet op pakken. Het is nu eenmaal een overtuiging, volslagen onaantastbaar. Een minnaar kun je aftuigen, God niet. Het is een wezenlijke angst iemand daaraan te verliezen.’
Voor Nina en Zahira is religie zeer belangrijk en daardoor lijken zij sterker in het leven te staan. ‘Het is het regulerende aspect van religie. Ik ben vaak onder de indruk van mensen die een geloof belijden. Daar word ik heel jaloers van. Nina en Zahira zijn tamelijk stabiele meisjes die uiteindelijk toch hun eigen weg gaan. Dat zie ik verdomme zo vaak terug bij mannen en vrouwen. Vrouwen zijn uiteindelijk veel sterker dan mannen. Zij hebben een zelf oprichtend vermogen dat ongelooflijk is. Mannen zijn in veel gevallen zeikerds, zwijmelaars, navelstaarders. Ze doen dingen vier keer fout, terwijl vrouwen veel minder wezenlijke fouten maken. Wat ik beangstigend vaak waarneem is dat mannen telkens met hun stompe kop tegen dezelfde rotsen oplopen. Ik ontzeg vrouwen geen twijfel of het vermogen om fouten te maken, maar ze maken ze minder vaak en leren sneller. Terwijl ik op mijn dertigste nog steeds dezelfde dingen fout doe als op mijn zestiende.’
Fischer heeft voortdurend het idee dat hij moet kiezen tussen een grenzeloos non-conformisme, zoals zijn vriend Adriaan Kroon leeft, of een saai burgerbestaan met zijn vriendin. ‘Eigenlijk is Fischer’, aldus zijn schepper, ‘noch burgerman, noch een totale non-conformist, maar hij kan niet middelen. Als hij op de bank zit begint het te knagen, maar als hij eenmaal de grote vrijheid heeft, snakt hij weer naar de kleine dingetjes die hij met Zahira had. Het moet bij hem A of Z zijn, en niets daartussen. Deze levenshouding leidt tot verschillende keuzen die elkaar tegenspreken. Het dilemma van Fischer is dat hij het leven niet accepteert zoals het is: grijsheid en compromis.’ Wieringa mijmerend: ‘Het is eigenlijk wel raar om hierover te praten: ik heb tijdens het schrijven dermate gepsychologiseerd om beweegredenen duidelijk te maken, dat het moeilijk is om dat nu als een metaprofessor nog eens over te doen. Praten over bedenksels en hersenspinsels alsof het werkelijk gebeurd is.’
| |
Structuur en wetenschap
Net als in Dormantique's manco lopen in Amok verschillende verhaallijnen door elkaar. Samen met de stijl draagt dit bij aan het speelse karakter van Wieringa's romans. Voor analytische geesten valt er nogal wat aan te merken op eenheid en structuur. Voor Wieringa zijn dit aspecten van ondergeschikt belang. Grapjes, perspectiefwisselingen en ontspoorde verhaallijnen: het kan allemaal in zijn literaire wereld. Het hangt waarschijnlijk samen met zijn felle kritiek op de studie Nederlands. ‘Ooit heb ik een paar colleges Nederlands gevolgd en daar werden een paar boeken die mijn sympathie hadden volstrekt verneukt, en dat binnen een half uur tijd. Het is een standaardkritiek van schrijvers op neerlandici, maar het was echt zo. Ik vind het eigenaardig dat je kunt studeren in de literatuurwetenschap en dat literatuur geanalyseerd kan worden. Op school moesten we eens een gedicht van Lucebert analyseren. Iedereen had een andere verklaring bedacht, en vervolgens zei de docent: “Ja dat is allemaal heel mooi, maar eigenlijk bedoelde hij...” En dat is de noodzakelijk te vervullen voorwaarde bij de studie Nederlands.
Ik begrijp het niet, waarom zou je een boek zo willen lezen? Waarom ga je niet gewoon zitten en laat je een boek over je heen komen? De wetenschapper wil gewoon in de keuken kijken. Dan wil je beredeneren waarom je iets goed of slecht vindt. Als je gaat beredeneren waarom je iets mooi vindt of iets je aangrijpt dan raakt het aanvankelijke plezier er toch af? Ik laat me liever verrassen door een feestelijk opgetuigde tafel met heerlijke gerechten. Ik heb niet de behoefte om te bekijken hoe ze dat in elkaar gepleurd hebben want dan weet ik dat er waarschijnlijk schaamharen en kakkerlakken inzitten. Dat wil ik niet weten. Ik laat me graag zand in de ogen strooien. Ik zie een heleboel films waarvan de structuur vermoedelijk niet in orde is, maar toch ga ik met een heel tevreden gevoel de bioscoop uit. Dat heb ik ook met boeken: soms knarst het, liggen de rails net iets te hoekig op elkaar. Ik laat me liever verblinden en meeslepen dan dat ik analyserend iets tot me neem. Bij Boeli van Leeuwen loop het vaak niet soepel, het knarst, dan krijg je overigens wel een kijkje in de keuken. Dat vind ik grappig en dan lees ik door; ik verbind er geen oordeel aan. Van Leeuwen raakt aan de kern van beweegredenen. Hij kan over Curaçao schrijven als een fantastisch krakkemikkig circus. Dat klopt zo verschrikkelijk erg dat je er ontroerd van raakt. Ontroering, dat is het, in
| |
| |
hoofdletters. Dat maakt of breekt alles. Hoe het dan verder geschreven is dondert me niks meer. Ik ben een emotionele consument. Maar ook de stijl is natuurlijk een argument. Ik vreet alles als het goed verteld is. Het verhaal maakt me niet zoveel uit mits het maar goed is opgeschreven. De meest prachtige verhalen worden verpest door een beroerde stijl. Terwijl ik een klote verhaal dat fantastisch is opgeschreven altijd zal uitlezen. Andersom niet: structuur zegt me veel minder.’
Toch heeft Wieringa vijf jaar op de universiteit doorgebracht. ‘Ik ben naar de universiteit gegaan om analytisch te leren denken. Ze hebben me altijd verteld dat ik voor galg en rad geboren was, dus toen ben ik naar de universiteit gegaan om dat tegen te spreken. Dat is gelukt. Mijn hele leven is het bestrijden van vooroordelen. Dat was ook mijn strijd binnen de universiteit; mezelf een zekere vrijheid van stijl permitteren die niet bij het historisch métier hoorde. Dan schreef ik een stuk over de onaangename schroeilucht die geen enkele historicus bij zich wil dragen, over de licht fascistoide tendens ergens in. De docent schreef daarbij: ‘Je dreigt soms vlot te gaan schrijven, maar dan verlies je direct de distantie tot de materie’. Dat gebeurde een paar keer, en toen wist ik zeker dat ik daar niet thuishoorde. Nu is zo'n stijl overigens waanzinnig hip. Simon Schama is ermee begonnen. Ik kan me niet voorstellen hoe je anders geschiedenis moet bedrijven. Historici hebben nooit willen zien dat juist in hun vak alles zo persoonlijk is. Door academisch taalgebruik hebben ze dat willen verhullen, en het werkt niet. Het is veel beter om het op persoonlijke titel te doen, dan krijg je meeslepende geschiedenissen. Als je mensen wilt interesseren voor geschiedenis, dan is dat de manier. Eén docent maakte me ooit blij. Hij schreef achterop een stuk: ‘Stijl goed, je hebt talent.’ Ik kan niet anders schrijven dan ik doe, ik kan me niets onnatuurlijks aanleren, ik kan niet wetenschappelijk schrijven. Ik had het op mijn eigen manier gedaan en die man vond het goed. Ik vond dat fantastisch: het is dus wel mogelijk om in dit vak iets te schrijven op een persoonlijke manier. Geschiedenis moet meeslepend zijn.’
| |
Derde boek?
‘Nu ben ik bezig aan mijn derde boek en dat vereist het een en ander aan historisch onderzoek. Het heeft nog minder met mezelf te maken. Als ik zeventig word, schrijf ik wel weer een boek over mezelf.’ Wieringa wil deze roman op een andere manier laten verschijnen dan zijn eerste twee boeken. Hoewel hij Amok sinds het verschijnen niet meer heeft gelezen - ‘daarvoor is het nog te vers’ - heeft hij zich ernstig gestoord aan een paar dingen: ‘Er is gerotzooid in het manuscript. Er zijn dingen ingeslopen die niet in mijn eigen document stonden. Mijn volgende boek wil ik dan ook in eigen beheer uitgeven. Ik laat driehonderd exemplaren drukken voor mensen die echt geïnteresseerd zijn. Het moet een mooie, bijzondere uitgave worden. Ik heb daartoe besloten omdat ik alles in de hand wil houden. Alle fouten moeten aan mijzelf te wijten zijn.’
Aan het slot van het gesprek komt Wieringa nog even terug op de literaire kritiek. Ook voor Amok verwacht hij weinig waardering. Zit het hem hoger dan hij wil toegeven? ‘Toen ik mijn eerste boek ging schrijven heb ik jarenlang alles gelezen wat los en vast zit over literatuur: elke bijlage, zelfs in Hervormd Nederland. Maar dat zaait uiteindelijk zoveel gif: elke keer hoop je dat je naam genoemd wordt, of je nu gepubliceerd hebt of niet. En elke keer denk je: ‘Het klopt niet. Het is onrechtvaardig dat ik daar niet sta.’ Het is bevrijdend om dat niet meer te doen. Ik stel me niet meer op de hoogte van wat daar allemaal staat en dat geeft een enorme rust. De literaire wereld, met al die publicaties, is enorm frustrerend. Er verschijnt zoveel. Hoe moet je daar ooit een plaats in zien te vinden? Hofland noemde de literaire wereld ooit een ‘lemmingengetto’. Het heeft inderdaad met strijd te maken. Vroeger gedroeg ik me als een lemming: ik beet alles wat in de buurt kwam. Maar als je dat niet meer doet, valt er een last van je af. Het is prettig om niet meer te lezen wat de mensen er van vinden. Bovendien, laat ze maar roepen en schelden: ik schrijf rustig door.’
|
|