Vooys. Jaargang 15
(1997)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Een domineedichter in zijn context
| |
De dichterlijke ontwikkeling van P.A. de Génestet
| |
[pagina 31]
| |
PA. de Génestet
dat hij een jaar later schrijft, getuigt voor het eerst van De Génestets kenmerkende humor en handigheid. Het is een gedicht ‘aan een lid der kommissie tot afneming van het weleer beruchte staatsexamen’. De humor ligt hem vooral in de woordkeus en het schijnbaar achteloze spuien van kennis nu hij het examen gehaald heeft. De handigheid zit in de manier waarop het gedicht door De Génestet geschreven is, de eerste strofe om dit duidelijk te maken:
Een zangerig knaapje, thans verlost
Van al zijn zorg en pijn,
Al heeft het zeeën zweets gekost
En ankers eendenwijn
Een vrolijk kind van zestien jaar
Vol liefde en levensgloed,
Ontworsteld aan zijn doodsgevaar,
zendt u zijn jubelgroet.
Hierop volgen de vijf gedichten ‘uit het studentenleven’. Onder andere een gedicht over ‘Het Schotje’: een protestgedicht tegen een schotje dat in de gehoorzaal van de universiteit scheiding aan moest brengen tussen de Lutherse, Doopsgezinde en Remonstrantse theologen en de overige professoren. Het protest had resultaat: het schotje werd weggehaald. De bundel Eerste gedichten is in zekere zin een afspiegeling van de rest van zijn werk. De gedichten zijn oorspronkelijk in idee en taal. Ook de afkeer van het geleerd doen komt naar voren, het gaat De Génestet om het eerlijke gevoel, geen mooipraterij als er niet ‘mooi te praten’ valt. Op zijn tweeëntwintigste wordt De Génestet predikant in Delft. Het predikant worden is voor veel dichtende theologen cruciaal geweest. Het geijkte voorbeeld is de humoristische Hildebrand die dan verandert in een berustende Beets. De Génestet blijft de bijna studentikoze geestdrift houden. Dit komt voornamelijk tot uiting in zijn Leekedichtjes, maar ook in zijn Laatste der Eerste, dat als vervolg gezien moet worden op de Eerste gedichten. Zijn onderwerpkeuze en stijl van dichten veranderen wel iets, maar van een ommekeer zoals bij andere dichtende predikanten is geen sprake. De verandering bij De Génestet komt pas als verschillende rampen hem vlak na elkaar treffen. In 1859, na zeven jaar huwelijk, overlijdt zijn vrouw en een maand daarna sterft ook zijn zoontje van nog geen jaar oud. Toch wordt zijn poëzie hier niet zwartgallig door.
Rouwbeklag
God heeft u zwaar beproefd! - Ik weet
Eén troostgrond maar: dat Hij het deed.
Dit schrijft De Génestet in 1859 en het laat iets zien van het geloof van de dichter. Misschien geeft het ook wel weer hoe het komt dat de dichter zo luchtig kan blijven schrijven. Hij zoekt zijn antwoorden niet in theorieën van geleerde theologen maar probeert voor zichzelf geloofsantwoorden te vinden. Dit punt, dat hij geen geleerde theologie wil bedrijven, is kenmerkend voor zijn poëticale ontwikkeling en het is vooral van belang in het licht van de theologische discussies uit de negentiende eeuw. | |
[pagina 32]
| |
Als het over gedichten gaat die kritisch zijn ten opzichte van de theologische discussies dan zijn dat voornamelijk de Leekedichtjes. In de bundels Eerste gedichten en Laatste der eerste, komen slechts hier en daar gedichten voor die men in dit licht zou kunnen interpreteren, maar de felheid van de Leekedichtjes halen ze bij lange na niet. De meeste Leekedichtjes zijn gepubliceerd in De gids. Het eerste, uit 1857, zet gelijk de toon voor wat volgt.
Niet in de scholen, neen, heb ik gevonden,
En van geleerden, och, weinig geleerd;
Wat ons de wijzen als waarheid verkonden,
Straks komt een wijzer die 't wegredeneert.
| |
De Génestets theologie buiten zijn poëzieDe Génestet spreekt zich in zijn poëzie duidelijk uit over wat hij gelooft en denkt. In een artikel of beschouwend werk van zijn hand is hierover weinig te vinden. Uit dit ontbreken blijkt al zijn afkeer van getheologiseer. Wat wel te vinden is, zijn door hem geschreven preken en een Leerrede over de berusting in de wil van God. Beide zijn te vinden in het gemeentearchief van Delft. Ik zal proberen aan de hand van deze twee ‘stukken’ duidelijk te maken hoe De Génestet sprak over geloof en theologie buiten zijn poëzie. In de Leerrede over de berusting in de wil van God beschrijft De Génestet een almachtige God die de mens op de proef stelt, maar nooit bovenmatig zal beproeven. De dominee geeft een voorbeeld om duidelijk te maken hoe hij denkt dat gelovigen op die beproevingen moeten reageren: twee mensen verliezen een geliefde. De eerste beklaagt zich over wat hem overkomen is en weet nu niet meer hoe het verder moet. De tweede, de persoon voor wie de dominee duidelijk de voorkeur heeft, is lijdzaam en ziet Gods hand in deze rampsituatie. Daarnaast ziet hij het leven slechts als een tijdelijke reis en weet dus dat na dit leven een hemel is, waar hij niet meer met deze problemen te kampen heeft. Deze rede is op twee punten interessant. Ten eerste laat zij zien dat De Génestet vast gelooft in een God die alle macht heeft en niet in een God die machteloos toekijkt. Dit stelt hem al direct tegenover de theoloog De la Saussaye die de ‘zelfbeperking Gods’ verdedigt. De la Saussaye, een theoloog uit de ethische richting,Ga naar eind4. ontkent een ‘fatalistischen’ God die overal de hand in heeft. Dit thema had halverwege de negentiende eeuw al heel wat papier en inkt gekost. De vraag was dan steeds of God wel alle macht had en daarmee dus ook een hand in het kwade zou hebben. Wanneer dit niet zo was moest God soms wel machteloos toekijken. De la Saussaye zou het idee van De Génestet hier als ‘fatalistisch’ typeren, omdat God toekijkt, maar er toch iets goeds uit weet te halen. De la Saussaye ziet in God eerder een ethische God; wat ethisch goed is komt van God, de rest gaat buiten Hem om. Ten tweede lijkt de hele rede over de dichter zelf te gaan. In het stuk steekt hij iedereen die iets vreselijks overkomt een hart onder de riem. Maar als er iemand is die door dit stuk aangesproken zou moeten worden dan is hij dat zelf wel. Zowel zijn vrouw als zijn zoontje overlijden binnen een jaar. Toch moet de rede waarschijnlijk vóór dat rampjaar 1859 gedateerd worden vanwege de afstandelijke manier waarop sommige zaken geformuleerd zijn. Dit zou weer kunnen verklaren hoe de dichter zo gezond uit de misère die hem overspoelt tevoorschijn komt; in deze rede heeft hij voor zichzelf al geformuleerd hoe een gelovige dient te reageren. De twee preken van De Génestet zijn in het Delftse archief als 94 en 105 genummerd. Preek 94 gaat over 1 Korinthiërs 3:18: ‘...zoo iemand onder u dunkt dat hij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs mag worden.’ Deze tekst is uitermate goed van toepassing op de ideeën van De Génestet, die altijd een hekel heeft gehad aan wijsdoenerij. In deze preek noemt hij niemand bij naam, maar geeft hij wel degelijk een sneer naar theologen die alleen maar theoretiseren. ‘Wijs in de wereld is hij die zich wel wacht tegen een algemeen leeschen en gebruik - een verkeerde en verouderde veronderstelling - te keer te gaan, opdat hij zich geen vijanden make.’ Deze zin legt De Génestet uit: De opdracht is dwaas te worden. ‘Het belang van een christen in dit leven is misschien zelfs dat zijn vrienden zeggen: “wij weten niet wat hem deert, hij lijkt wel dwaas geworden.” Hoe is mijn belang overeen te brengen met mijn geweten? Uw belang is dat gij leert uw leven te verliezen om het te behouden. (Zoals Christus zijn schande heeft gedragen.)’ De Génestet gaat hier te keer tegen gewichtige mensen die roem belangrijk vinden en daarvoor hun normen wel iets willen bijstellen. Natuurlijk is niet met zekerheid te zeggen of hij hiermee iemand op het oog had, maar in deze uitleg zou zijn uitzonderlijke positie binnen het wereldje van de theologen wel eens een verklaring kunnen bieden. Een van zijn Leekedichtjes kan dit verduidelijken. | |
[pagina 33]
| |
XXXIX.
Twee koryphaeën.
‘Gek zijn wij een van beiden, wij,’
Zei de eene Theoloog tot d' ander.
‘Wat wij gelooven toch strijdt lijnrecht met elkander:
Dit's evident voor ú, dat's evident voor mij -
Dus, een van tweeën is maar mooglijk: ik of gij..’
Of beide, dacht er een en - ging voorbij.
Preek 105 is een belijdenispreek en gaat over Mattheüs 13:47: ‘Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk een net geworpen in de zee, en dat allerlei soorten van visschen samenbrengt.’ In deze preek doet De Génestet uitspraken die zeer progressief genoemd kunnen worden. Bladzijde 6 onderaan: ‘En daarom prediken wij u, met alle kracht en alle ernst [...], het koomt er in zekeren zin niet op aan of gij een lid zijt van de zichtbare kerke des Heeren, al is het dan ook goed-gereformeerd of echt-[katholisch] of verdraagzaam remonstrantsch, maar hier koomt het op aan dat gij lid zijt van die onzichtbare kerke christi, die haar leden ziet onder hervormden en katholieken, onder allen, wat verschillende namen zij dragen.’ Dit idee komt voornamelijk bij de ethischen voor en is door de theoloog Gunning uitgewerkt in het idee van de ‘Una Sancta’, de ene gemeente boven kerkelijke verdeeldheid en tijd uit. De uitspraken van De Génestet in deze preek zijn zeer plaatsbepalend binnen het theologische veld. De orthodoxe theologen kunnen zich absoluut niet vinden in deze uitspraken. Zij zien veeleer één ware kerk met een vaststaande leer. Hierbij is het wel degelijk van belang van welke kerk je lid bent. De term ‘onzichtbare kerk’, die De Génestet hier gebruikt, komt in hun woordenschat niet voor. Wat de dominee in de preek verwoordt, spreekt hij als dichter ook uit in een Leekedichtje.
LXXXIII.
Uitzetten. (aan onze ketterjagers.)
Zet ze uit de kerk!’ dus roept ge luid.
Zet liever gij uw kerk wat uit!
| |
De Génestet en de andere dominee-dichtersDe samenstellers van het boekje Vinger Gods, wat zijt gij groot stellen dat een persoon ‘dominee-dichter’ genoemd mag worden als hij ‘rond het midden van de vorige eeuw de kansel besteeg, een gezegende leeftijd bereikte, het heerlijk ver bracht en over een al te rijk vloeiende dichtader beschikte’. De schrijvers komen dan tot het volgende rijtje namen: Beets, Hasebroek, Ter Haar, Ten Kate en Laurillard. De reden waarom De Génestet er niet bij staat: ‘De Génestet stierf jong.’ Ongetwijfeld is dit zeer triviale onderscheid zo summier aangebracht door plaatsgebrek, maar toch zijn er wel degelijk meer verschillen te vinden tussen de genoemde dominee-dichters dan alleen maar de leeftijd waarop ze overlijden. En dat heeft wederom voornamelijk met theologie te maken.
Maar eerst nog wat kleinere verschillen, nadat ik de enige overeenkomst tussen de vijf en De Génestet heb vermeld: Ze waren zowel dominee als dichter. Het eerste verschil neem ik over van Korteweg en Idema: ‘De Génestet stierf jong.’ Daarnaast was De Génestet dominee bij de Remonstrants-Gereformeerde gemeente, niet zoals de anderen in de moederkerk, de Nederlands Hervormde kerk. Dit verschil kan al een verklaring zijn voor de vrijzinnige denkwijze van De Génestet. Het neemt niet weg dat juist hij reageert op de verschillende richtingen binnen die Nederlands Hervormde kerk. Het maakt het juist extra frappant. Beets en de andere dominee-dichters keren zich na hun studententijd af van hun ‘opstandige’, kritische houding en sneeuwen onder in hun beroep. Uit de eens vlijmscherpe pen van Beets druipen alleen nog maar zoethoudertjes die voor een grote massa goed te verteren zijn. De Génestet blijft scherp schrijven en laat, juist als hij predikant is, zijn ongezouten kritiek horen. Niettemin wordt ook hij veel gelezen: van zijn Verzamelde gedichten werden in twee jaar tijd 26.000 exemplaren verkocht. Een ander verschil heeft te maken met de betrokkenheid bij de theologische discussies van die tijd. Deze is bij de meeste dominee-dichters niet al te groot. En als ze wel dreigen mee te doen, zoals Beets, dan is hun bijdrage zeer vaag en zijn er geen duidelijke uitspraken van de kant van de dominee te verwachten. De Génestet blijkt hierop een gunstige uitzondering. Hij gaat in zijn Leekedichtjes zelfs uitvoerig in op de theologische ideeën die tegenover elkaar staan in de negentiende eeuw.Ga naar eind5. Maar ook in zijn | |
[pagina 34]
| |
geval is het lastig precies te bepalen bij welke stroming hij thuishoort. Het is duidelijk dat hij op veel punten zeer modern denkt, maar ook dat niet alles in het gedachtegoed van de modernen zijn goedkeuring kan wegdragen. Voorop staat dat de dichter zich niet wil verschuilen achter mooipraterij om een goede naam te kunnen behouden. Juist zijn eerlijkheid heeft De Génestet zijn populariteit opgeleverd. Het meest opvallende verschil is misschien wel de twijfel. Zowel in zijn poëzie als in zijn andere werken laat De Génestet niet na te zeggen dat hij niet zo zeker is van alles wat hij gelooft. Dit terwijl de andere dichtende dominees een overvloed aan waarheid voor zich uitschrijven en schijnbaar geen enkele twijfel kennen.Ga naar eind6. Zelfs een andere vrijzinnig geworden domineedichter, LaurillardGa naar eind7., laat niets van enige geloofstwijfel horen. | |
ConclusieAan het einde gekomen van deze korte uiteenzetting over de punten waarop De Génestet verschilt van andere dominee-dichters is het onmogelijk hem in de toekomst nog te zien als een van die dominee-dichters. De man is oorspronkelijker dan de dichters die dominee-dichters genoemd worden en zijn werk is ook nu nog interessant en leesbaar. Hiermee wijkt mijn visie af van de gangbare opvatting. Negentiende-eeuwse werken kunnen niet meer op esthetiek gewaardeerd worden zegt men, maar worden interessant wanneer de cultuurhistorische context de stoffige stof wat verrijkt. Ik ben het hier gedeeltelijk mee eens en hier heb ik geschetst hoe de Leekedichtjes in hun historisch-theologische context interessant worden om te lezen. Maar naar mijn mening is het eveneens mogelijk een esthetisch waardeoordeel te geven, hoewel dat op niet-esthetische gronden gebaseerd is. In dit artikel heb ik mij met name bezig gehouden met De Génestet en hem in mijn beschrijving afgezet tegen de andere dominee-dichters. Hiermee wil ik geenszins zeggen dat de andere negentiende-eeuwse dominees die dichtten niet interessant zijn om te lezen, maar dat een lezer na enige studie wel degelijk iets ontdekt in de negentiende-eeuwse poëzie. Bij De Génestet valt dan zijn uitzonderlijke theologische visie op, maar bij een andere dominee-dichter kan dat iets heel anders zijn. Het gedicht dat hiernaast als voorbeeld afgedrukt staat krijgt die extra waarde wanneer dit artikel als cultuurhistorische context dient; de biografie van De Génestet en iets van de negentiendeeeuwse theologiediscussies. Met die kennis in het achterhoofd is zeker een esthetisch waardeoordeel over het gedicht te geven. Een waardeoordeel dat niet gekleurd is door de breuk van tachtig, maar een die over de barst van tachtig heen leest. Wanneer de breuk in een barst veranderd is, is het mogelijk verder te zoeken in die duistere negentiende eeuw. | |
[pagina 35]
| |
Peinzensmoede
Daar is geen Priester
Die Hem verklaart!
In raadslen wandelt
De mensch op aard.
Wie 't Licht van Heden
Ook juublend eer',
Dit licht doet smachten
Vooral - naar meer!
Want ach, wat nevel
Van Dwaling vlied'-
De Zon der Kennis,
Zij schijnt hier niet.
Mysterie - 't leven!
Mysterie - 't lot!
De schepping predikt
Geen liefdrijk God.
Natuur - wat deert haar
Uw vreugde, uw leed?
Ze is zielloos lieflijk
En reedloos wreed!
En Hij die allen
Is vóórgegaan?
Liet zonder antwoord
Ons Waarom staan!
Het eind der wijsheid
Blijkt altoos meer;
Wij weten weinig -
Te weinig, Heer!
Maar toch, al gloeit soms
Mijn hoofd van smart -
In U, mijn Schepper,
Vertrouwt mijn hart.
Niet ómdat alles
Uw Liefde ontdekt,
Maar óndanks alles
Dat twijfel wekt
Trots 't onverklaarbre
Dat huivren doet,
En 't onwijsbre
Der hoop, die 'k voed!
Trots ieder raadsel,
Het Kwaad zóó groot,
De Smart zóó schriklijk,
Trots rouw en dood....
Ja toch, ik meene
Dat ik Uw hand
Wel speurde in 't leven -
Uw vaderhand;
En dat mijn ziele,
Ter stille nacht,
Uw stem wel hoorde,
Zoo teêr, zoo zacht.
Na vuur en stormwind
Zweefde ook soms mij -
Schoon geen Elia -
De Heer voorbij....
Uw starrenhemel,
Hij trekt mijn oog, -
Als 't woord des Heilgen
Mijn hart omhoog!
Ik smacht, vermoeide
Van 's levens loop -
Mijn hope is weemoed,
Mijn weemoed hoop!
En 'k geef mij over,
Met blind geloof,
Aan U den Vader,
Wien niets me ontroof!
Daar is geen Priester
Die U verklaart, -
Doch U zoekt niemand
Vergeefs op aard.
|
|