Vooys. Jaargang 15
(1997)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Hoe kafkaësk is Nederland?
| |
[pagina 26]
| |
landen weg te branden: Ter Braak, Du Perron, Marsman, Vestdijk, Bordewijk, Brakman: allemaal bewonderaars van de stadgenoot van mijn gehoor. Intussen hadden mijn informanten, die moesten lachen om de relatie Kafka-Nederland, het natuurlijk wel bij het rechte eind. Terwijl ik hun gelijk overdacht, herinnerde ik mij dat ik eens in de elfde druk van Van Dale gebladerd had om te kijken of ‘kafkaësk’ daarin voorkwam. Ongetwijfeld zal ik toen bij de K wél typisch Hollandse woorden als koopman, kantoorgebouw en kerkgemeenschap gevonden hebben, maar kafkaësk? Nee, dat woord kende Van Dale niet. Onmiskenbaar een punt voor mijn informanten. Ik besloot te gaan vertellen dat Kafka een belangrijke rol speelt in de Nederlandse literatuur juist omdat de intuïtie van deze dames juist was en besteeg het gestoelte. | |
Het kafkaëskeWoorden die niet in het woordenboek voorkomen, moet je zelf definiëren. Het kan gebeuren dat een situatie wordt bepaald door onbegrijpelijke gebeurtenissen. Zo kun je, als bij Kafka, op een kwade dag een volkomen belachelijk proces aan je broek krijgen. Wanneer nu deze onbegrijpelijke gebeurtenissen door de betrokkenen worden geïnterpreteerd als onderdeel van een strategie, van een alles overkoepelend plan, dan is deze situatie kafkaësk. Ik kan me ook wat formeler uitdrukken. Het gaat bij het kafkaëske om een quasi rationeel plan dat als rechtvaardiging dient van een feitelijk irrationele wereld van absurditeit. De beklemming die van Kafka's verhalen uitgaat, is vaak als vlijmscherpe kritische analyse van de moderne wereld geïnterpreteerd. Inderdaad stelt het kafkaëske, zoals ik dat omschreef, vragen aan de fundamenten van ons moderne denken. Het waren de verlichte filosofen en met name hun voorloper Descartes die voor dat denken de regels hebben ontworpen. Descartes stelde zijn leven in het teken van de ontwikkeling van de methode van de rede, die in zijn ogen tot de eenmaking van alle wetenschap en kennis leiden kon. In zijn voetspoor gingen de mensen geloven in een universele methode waarmee alle problemen door een logische, wiskundige aanpak rationeel kunnen worden opgelost. Men zou gaan menen dat de natuur door de redenerende mens beheersbaar is. De autoriteit van God en gebod, van tradities, werd grondig in twijfel getrokken en in het midden van de twintigste eeuw was de mechanisering van het wereldbeeld een feit. Het lijkt een succesverhaal, maar iedereen weet dat het een keerzijde heeft. Je hoeft nog niet eens meteen aan de Tweede Wereldoorlog te denken om in te zien dat de wereld niet straffeloos gemechaniseerd kon worden. Terwijl we ons met behulp van de voortschrijdende techniek bevrijdden van allerlei fysieke beperkingen, hebben we ons bijvoorbeeld opnieuw afhankelijk gemaakt, nu van allerlei bureaucratische instituten en organisaties. Want organisatie is wel zo'n beetje het ultieme doel van de moderne mens. Het is goed mogelijk dat Kafka de voortvarendheid van het moderniseringsproces heeft willen confronteren met de schaduwzijden van datzelfde proces. Inderdaad kan het project van de verlichting (of: van het moderne denken) gemakkelijk verzanden in kafkaëske situaties van beklemming en absurditeit. Zijn proza wordt dan ook gezien als de meest scherpe artistieke kritiek op de starre contouren van de moderniteit. Maar niet als de enige. Ook in onze taal zijn kafkaëske verhalen geschreven, en wel door Paul van Ostaijen. De personages die Van Ostaijens verhaalwereld bewonen leggen zozeer de nadruk op de logische structuur van hun redeneringen, dat niemand meer in de gaten heeft wat nu eigenlijk de inhoud van hun mededelingen is. Er is geen speld tussen te krijgen, maar dat komt enkel door de retoriek. Deze strategie, die uiteraard op het verkrijgen van macht gericht is, wordt in de verhalen door allerlei figuren in praktijk gebracht. Zo is er ene Dr. Wybau. Hij is van mening dat ‘het leven [...] net zogoed in te vullen [is] door het propageren van idee X als door dit der idee Z’. Ideeën hebben volgens hem dan ook geen ‘inhaerente waarde’. Het gaat erom de massa in beweging te brengen, vertelt hij. En dat doe je door ze met ijzeren consequentie te confronteren met een vooropgezet idee, waarna het hele machtsspel een ‘mechanies zeer geperfektioneerde mallemolen’ wordt.Ga naar eind3. Wybau zou zo in Kafka's wereld kunnen rondlopen. Niet als vriend of lotgenoot van slachtoffers als Gregor Samsa of Josef K., maar wel als vertegenwoordiger van de machinerie van de macht. Net als Kafka stelt Van Ostaijen een onbedoelde, misse functie van de ratio aan de orde. | |
[pagina 27]
| |
Paul van Ostaijen
| |
Drammers en twijfelaarsWybau vertegenwoordigt een heel bataljon van drammers in Van Ostaijens proza. Zo is er de hoofdpersoon uit ‘Het bordeel van Ika Loch’, het verhaal van een hoerenmadam die met groot succes een bordeel draaiende houdt. Ika ontleent haar zekerheden aan de logica; een woord dat in haar naam uiteraard meeklinkt. Ze legt zich met ijzeren consequentie toe op de vervolmaking van haar organisatie. P=R3 is de in quasi logische symbolentaal uitgedrukte formule die aan haar beleid ten grondslag ligt. Het heeft geen zin uit te leggen wat P en R in de formule betekenen: waar het in dit verhaal om gaat is dat Ika blind de consequenties van deze formule volgt. Dat biedt haar houvast. Daarmee tiranniseert ze haar omgeving. Wanneer iemand het met haar beleid niet eens is, verwijst ze naar de ijzeren wet, als naar iets wat buiten haar ligt: P=R3. Iets vergelijkbaars gebeurt in ‘Het gevang in de hemel’, een verhaal dat om meer dan een reden aan Kafka's Hungerkünstler doet denken, hoewel het eerder geschreven is. Het gaat over een ex-gevangene, nr. 200 geheten, die na zijn vrijlating niets liever wil dan opnieuw ingerekend te worden. Dat doel heiligt alle middelen. Nr. 200 ontwikkelt een onwrikbare logica op basis waarvan hij zelfs een moord rechtvaardigt. Immers: wanneer hij iemand om zeep helpt, komt hij logischerwijs in het gevang terecht. Letterlijk staat er dat hij zich verplicht voelt ‘een moord te begaan’ om zijn ‘goed recht te doen zegevieren’.Ga naar eind4. Alle verhalen van Van Ostaijen vertonen op een of andere manier dit patroon. Volstrekt belachelijke uitgangspunten worden tot wet verheven doordat ze op onomstotelijk logische wijze worden doordacht. De personages brengen daarmee structuur aan. Hun geloof in de mogelijkheid van onomstotelijk rationele, mathematische fundering van ideeën ondersteunt en legitimeert de door hen aangebrachte orde. Ik wees al even op een verschil tussen de verhalen van Van Ostaijen en Kafka. Deze laatste schetst de dubbende slachtoffers van het kafkaëske, terwijl Van Ostaijen vooral de aanstichters in het middelpunt plaatst. De betrekkelijk geringe populariteit van Van Ostaijens proza wordt wellicht door dit verschil verklaard. De lezer identificeert zich nu eenmaal makkelijker met slachtoffers dan met krengen. Maar de overeenkomsten tussen de twee auteurs zijn treffender. Allebei bevragen ze nadrukkelijk de moderne tijd. En wel hetzelfde aspect daarvan: de consequenties van wat ik het kafkaëske heb genoemd. Ze willen bijdragen aan de emancipatie van de individuele gevoeligheid, de individuele overwegingen in een cultuur van collectief instrumenteel rationalisme. Ze stellen, geheel in de geest van Descartes, de twijfel tegenover de autoriteit. Maar was het niet diezelfde Descartes die de fundamenten legde van de moderne orde? Was hij het niet die de mensen heeft geleerd hoe ze beslissingen en bureaucratische maatregelen kunnen legitimeren? Jazeker, en daarmee stuiten we op een cruciale paradox. Kafka schetst een bureaucratische wereld, zo star als een metalen raster en zo gesloten als een gevangenis, en levert daarmee niet mis te verstane kritiek op de rationalistische moderne tijd. Toch is niet de kafkaëske wereld, vol van onberedeneerde a priori's, maar het individuele slachtoffer ervan werkelijk rationeel. Kafka's vruchteloos dubbende personages verzetten immers geen stap zonder daarover uitgebreid getwijfeld te hebben. Dezelfde paradox ondergraaft het verhaal dat ik net over Van Ostaijens proza heb verteld. De moderne maatschappij mag zich ook aan de Vlaming voordoen als een mathematische orde, in stand gehouden door middel van een dwingend taalsysteem, dit neemt niet weg dat de houding van waaruit de teksten geschreven zijn goed te rijmen is met het cartesiaanse denken. Personages in dit proza zijn onderworpen aan de condition humaine volgens Descartes: de mens staat bijna machteloos tegenover valse, gewoonte-gebonden ideeën, hem in de loop van zijn opvoeding opgelegd door de sociale structuur. Slechts met behulp van | |
[pagina 28]
| |
zijn logische verstand kan hij zich aan die cultuur van vergissingen onttrekken.Ga naar eind5. De strijd die Descartes uitvecht is die van de individuele rede tegen de collectieve cultuur, en dat is ook een van de eerste punten op de geheime agenda van Kafka en Van Ostaijen. De afwijzende houding tegenover de moderne orde, die uit hun proza spreekt, is volstrekt niet met het cartesiaanse fundament daarvan in strijd. De modernisten stellen zich niet tegen Descartes teweer, maar hun pijlen richten zich op de neiging rationele bestrevingen op de werkelijkheid te betrekken. Wat de burgerman als ‘gezond verstand’ presenteert wordt door de auteurs ontmaskerd als irrationele en onnadenkende slaafsheid aan vooropgestelde formules. Inderdaad is sinds Descartes de denkende mens de maat van alle dingen. Maar je moet er toch niet aan denken dat allerlei kleine luiden dat op zichzelf gaan betrekken. Toch is dat waarvoor Van Ostaijen en Kafka bang zijn: handelslieden, reclamemakers, hoerenmadammen, criminelen - zij spelen bij deze auteurs de rol van God de Vader. | |
Aangeharkte paadjesDe moderne cultuur van star instrumenteel rationalisme wordt al een eeuw lang intensief bestudeerd door sociologen en historici. De reflectie van deze wetenschappers op de moderne tijd is, vind ik, zo interessant omdat zij iets literairs heeft. Men vertelt verhalen en schaamt zich er niet voor daarbij allerlei literaire middelen te gebruiken. Zo barst het in hun studies van de metaforen.Ga naar eind6. De moderne samenleving is bijvoorbeeld wel eens beschreven als een zorgvuldig onderhouden tuin. Premoderne vormen van menselijk verkeer zouden overeenkomsten vertonen met de wildernis, waarin de wildgroei van allerlei onkruid zijn gang kan gaan. Later zou dan onze door-en-door georganiseerde, bureaucratische en rationalistische samenleving veeleer gelijken op een truttig schoffelperkje. Kasplantjes staan in de moderne wereld langs de keurig aangeharkte grindpaadjes.Ga naar eind7. Ik vind dit een krachtige metafoor. Het is allerminst toevallig dat de Engelse stedebouwkundige Ebenezer Howard aan het eind van de vorige eeuw zijn toen revolutionaire, maar burgerlijke ideaal van de suburb presenteerde onder de noemer Garden City. En het is evenmin toevallig dat literatoren zich ernstig tegen de strekking van deze metafoor teweer stellen. Men kan bijvoorbeeld in het Engels bij Eliot lezen over de wildernis als tegenpool van de mechanistische moderne wereld. Ook bij de Fransman Valéry is de metafoor niet van de lucht. Maar in Nederland lijkt zij wel overál op te duiken. ‘In de plantsoenen wordt elk pad geharkt’, dicht Slauerhoff schamper in een gedicht dat, vast niet zonder reden, ‘Hollandsche eligie’ heet. En Marsman stelt de jonge kunstenaars in een bekend essay nadrukkelijk het welig tierende onkruid ten voorbeeld, en niet de gecultiveerde klimplant. Nijhoff gaat tekeer tegen ‘die hopeloze voortuintjes’ en Vestdijk noemt als voornaamste eigenschap van de nuchtere, werkzame burgerman het ‘ploeteren in zijn tuintje’.Ga naar eind8. Geen wonder dat nogal wat Nederlandse auteurs Kafka's werk gelezen hebben als afrekening met de starre contouren van de moderne wereld, die zoveel op een aangeharkt tuintje lijkt. E. du Perron plaatst Kafka, met Hiëronymus Bosch en Edgar Allan Poe, lijnrecht tegenover het ‘gezond verstand’: Kafka brengt het ‘authentieke genie’, vindt Du Perron, terwijl de moderne wereld slechts het voorspelbare, anticreatieve van de rationalistische organisatie waardeert. Ook Vestdijk, die in Kafka's werk vooral de beangstigende irrationaliteit van het rationele verwoord ziet, formuleert een dergelijke visie op Kafka. En Marsman al evenzeer. Hij ziet Kafka's werk als een kritische analyse van de moderne wereld, waaruit alle lyriek en alle fantastiek verdwenen is.Ga naar eind9. Het is eenvoudig in te zien dat de literaire receptie van Kafka in Nederland iets te maken heeft met de wijze waarop onze auteurs tegen hun Hollandse omgeving aankeken. De moderne samenleving, zeker die van het keurig nette Nederland, deed zich aan hen voor als suf volkstuintje. Die volstrekt doodgeslagen orde zag men in Kafka's proza tot in het absurde doorgevoerd. | |
Verwarring in de polderOp de vraag ‘hoe kafkaësk is Nederland’ hebben we intussen nog niet echt een antwoord. Zouden mijn informanten, die de gedachte aan Kafka in Nederland zo vermakelijk vonden, toch méér gelijk hebben dan ik toegeven wil? Ze hebben een uiterst sterk argument in handen: de enige échte geestverwant van de Praagse literaire gigant in ons taalgebied is een Belg... En het is diezelfde Van Ostaijen, geen Nederlander dus, die als een van de eerste Europeanen in 1924 Kafka vertaalde, en daarmee de sterke traditie van | |
[pagina 29]
| |
‘Nederlandse’ vertalingen in gang zette.Ga naar eind10. Maar deze Belg had een Nederlandse vader. Hij wist dus van de cultuur van aangeharkte tuintjes, zonder dat hij daarvan deel uitmaakte. De verhalen van Kafka, de schrijver met wie hij zich ook zélf nadrukkelijk verwant verklaarde, vielen bij hem in goede aarde. Net zoals Nederlanders als Marsman en Du Perron heeft hij het kafkaëske begrepen en gewaardeerd. Maar dan met dat verschil, dat hij ook nog zélf dergelijk proza schreef. Van Ostaijens groteske verhalen, zoals ‘Het bordeel van Ika Loch’ en ‘Het gevang in de hemel’, gaan verder dan de verheerlijking van het onkruid als tegenhanger van de starre orde die in het tuintje van de moderne samenleving heerst. Ze rekenen af met een instrumenteel rationalisme, maar beseffen ook dat ze van de rationalistische cultuur deel uitmaken. Deze typisch modernistische ambivalentie, die niets zomaar beweert, maar altijd uitsluitend intrigerende vragen oproept, is wel het meest kenmerkende aspect van Van Ostaijens proza. En daar ligt ook de grootste overeenkomst met Kafka's werk. Beide auteurs brengen de lezer in opperste verwarring door te laten zien hoe de moderne wereld zichzelf in de staart bijt. De erfenis van de verlichting, van Descartes en de zijnen, laat zich al te gemakkelijk misbruiken door de dames en heren van het ‘gezond verstand’. In Nederland zijn satirische verhalen als die van Kafka en Van Ostaijen bijna niet geschreven. Misschien is daarvoor in de polder ook geen publiek. Goed, een handvol schrijvers. Maar waardeert de Nederlander het kafkaëske? Ik denk dat het mijn informanten niets zal verbazen dat Van Ostaijens kafkaëske verhalen in Nederland lange tijd volstrekt onbekend waren, en dat Van Ostaijen bij ons nog steeds in de eerste plaats als dichter bekend staat, als taalgoochelaar, van wie lang niet iedereen weet dat hij ook nog bijtend proza schreef. Hoe kafkaësk is Nederland? Hoezeer slaat de verwarring, door Kafka's twijfelaars en Van Ostaijens drammers gesticht, in het koude kikkerland aan? Misschien is het waar dat wij in een hypergeïndustrialiseerd, hoogst keurig land als Nederland de dingen liever helder en duidelijk hebben. Koopman, kantoorgebouw, kerkgemeenschap: dát zijn Nederlandse woorden. De kafkaëske wereld roept teveel vragen op, en daar zit meneer van Dale niet op te wachten. Thomas Vaessens is neerlandicus en als AIO verbonden aan de vakgroep moderne Nederlandse letterkunde van de Universiteit Utrecht. |
|