lijkt Jozef inderdaad zonder schuld, maar hoe is het mogelijk dat een zuivere en argeloze jongen zoveel wrok veroorzaakt bij zijn broers? De gebeurtenissen hebben natuurlijk hun functie met het oog op de toekomst, waarin Jozef uiteindelijk de meerdere zal zijn over zijn broers. Dergelijke verwijzingen kunnen echter alleen als zodanig door de toeschouwers geïnterpreteerd worden doordat dit motief een belangrijke rol speelt in de rei van Vondels treurspel. De personages zelf weten logischerwijs niet wat er te gebeuren staat in de verre toekomst, ze hebben hoogstens voorgevoelens. Bekijkt men Jozef op het inhoudelijke niveau, dat van de tragedie zelf, dan valt op dat hij afgeschilderd wordt als een (jong) mens met gebreken. Hoog tijd om zijn optreden aan een onderzoek te onderwerpen.
Jozef is de op een na jongste van de elf zonen van Jakob. Hij is een halfbroer van de broers die op het toneel staan. Het feit dat zij voortgebracht zijn ‘Uit ene vader wel, maar uit verscheiden moeders’ en dat Jozef een halfbroer is ‘slechts van vaders zij’ schept al bij voorbaat een kloof tussen Jozef en zijn broers. Daartegenover staat wel dat Ruben en Judas het belang van het behoud van de familieband benadrukken. Maar dit wordt bemoeilijkt doordat Jozef de lieveling van zijn vader is.
Jozef gaat zijn broers onbezorgd tegemoet, ook nadat hij een bange droom heeft gehad. In de droom werd hij omringd door negen kwaadwillige slangen waarna de geest van zijn moeder Rachel hem smeekte op de vlucht te gaan. Een stem stelde hem echter gerust met de boodschap dat God zijn reis zou zegenen. Jozef mijmert vervolgens hoe ‘ootmoedig en beleefd’ hij zijn broers zal groeten, want een juiste begroeting kan eventuele onenigheden binnen een familie sussen: ‘[...] en misschien waarin ik hun misdeê / door onbedachtzaamheid, waaruit iets kwaads mocht wassen’. Jozef denkt aan Jakob die zijn broer Esau mild wist te stemmen door hem nederig te begroeten en zo vergeving verkreeg. Maar Jozef wil zijn ‘trouwe’ broers niet vergelijken met Esau die wrok jegens Jakob koesterde, omdat deze hem door een list het eerstgeboorterecht ontnomen had. Jozef is dus wel op zijn hoede, maar weet eigenlijk niet wat hij zijn broers misdaan zou hebben.
De reactie van Simeon en Levi wanneer zij Jozef in het oog krijgen, is niettemin uiterst fel en wekt de indruk dat Jozef niet zo onschuldig is als hij lijkt. ‘O pest, o huisverdriet!’ roept Levi uit. Al snel wordt duidelijk wat voor streken de dromer hen heeft geleverd. Ten eerste heeft Jozef zijn broers verklikt bij hun vader. Simeon en Levi vermoeden dan ook dat broerlief hen wederom komt bespieden. Deze onruststoker moet verwijderd worden, aldus Simeon, zodat de rust in het huis terug kan keren. Ten tweede blijkt dat Jozef zijn broers met zijn bijzondere dromen, waarin hij regeert over de familie, tart. En daar komt een ander motief om de hoek kijken: Jozef wordt verdacht van heerszucht. Door te vertellen wat hij gedroomd heeft, onthult hij zijn plannen, denken de twee wraakzuchtige broers. Judas trekt in twijfel of Jozef nu echt zo gevaarlijk is; immers, sinds wanneer streven jongeren naar de macht? Volgens Simeon en Levi is dergelijke doortraptheid binnen de familie niet vreemd. Ook zij wijzen dan, net als Jozef in een eerder stadium zelf doet, op een gelijkenis met Jakob. Maar wel een minder gunstige: Jozef aardt naar zijn vader die door de gunst van zijn moeder het eerstgeboorterecht van zijn broer Esau wist af te pakken. Judas en Ruben nemen het voor Jozef op. Jozef is nog jong, dartel en onbedachtzaam; de jaren zullen hem leren zich te beheersen. Bovendien benadrukt Ruben de rol van vader bij het veroorzaken van de jaloezie onder de broers. Toch geven zowel Judas als Ruben toe dat Jozef niet geheel onschuldig is. Judas heeft het over ‘zijn feilen’ en Ruben noemt Jozef ‘die loze [slimme] jongen’, die zijn vaak ‘verklikte broers’ tartte met