actief weet deel te nemen aan het leven van alledag, maar er naar kijkt, er over denkt en schrijft. ‘Me los rukken uit de dronkenschap van ledigheid en ondoelmatigheid, waaraan ik me vrijelijk heb overgegeven van mijn vijftiende tot mijn twintigste jaar, lijkt me een geniepige wreedheid’, zo begint Leopoldo zijn dagboek. En al gauw blijkt dat hij daartoe ook niet in staat is. Hij bruskeert de dorpelingen door niet altijd te eten in de plaatselijke trattoria, door geen rondjes te geven in het café en door aanmerkingen te maken op zijn huurkamer. Hij wordt uitgelachen door zijn collega's om zijn onaangepaste zwijgzame gedrag, en de meisjes op straat roepen hem na: ‘Wat een rare. Het lijkt wel een priester!’
Net als Tozzi zelf en het personage Pietro Rosi uit Met gesloten ogen, is Leopoldo geterroriseerd door zijn dominante, liefdeloze vader die, door hem naar Pontedera te sturen, een ‘vent’ van hem hoopt te maken en bovendien wil beletten dat de relatie met zijn grote liefde Attilia wordt voortgezet. ‘Die Leiden des jungen Leopolds’ is op het eerste gezicht een voor de hand liggende associatie; maar Leopoldo heeft niets meer van de romantische hartstochtelijkheid die Goethes Werther de dood in drijft, en Attilia lijkt in Pontedera slechts aanwezig als herinnering, in de vorm van een rode roos. Nooit schrijft Leopoldo haar zelf; omdat ze ziek is, en steeds zieker wordt, gaat de briefwisseling via een vriendin. En haar dood wordt voor Leopoldo als het ware ‘doorkruist’ door de gelijktijdige geboorte van een zusje, dat haar naam zal dragen. Dit psychodrama is volledig autobiografisch, op één belangrijk punt na: terwijl Tozzi zelf naar huis terugkeert als zijn vader sterft en onmiddellijk daarna trouwt met zijn geliefde Emma, blijkt Leopoldo zo zeer getraumatiseerd door zijn vader, dat hij zijn gevoelens en hartstochten volkomen verdringt, Attilia's dood als het ware sublimeert met nieuw leven, en zelf als verloren zoon terugkeert in het gezin.
In deze vader-zoonrelatie dringt natuurlijk de overeenkomst met Kafka zich op. Vooral uit de Brief an den Vater blijkt dat ook Kafka zowel fysiek als psychisch het tengere zwakke tegenbeeld vormt van zijn vader; dat ook deze vader alle liefdesrelaties van zijn zoon kapot maakt; en dat ook hij tegen dit tiranniek gedrag een soort oedipaal verbond sluit met zijn moeder. En ofschoon Kafka beschikt over een grotere rationele luciditeit om dit alles onder woorden te brengen, zijn toch ook in Tozzi's Herinneringen van een jonge beambte juist die passages, waarin Leopoldo uiting geeft aan zijn gedachten en gevoelens, de voorbodes van het modernistische proza uit de jaren twintig en dertig. Het is dan ook bizar te moeten constateren dat deze tekst lange tijd in ‘verminkte’ vorm is verschenen. Na Tozzi's plotselinge dood in 1920 werd de eerste uitgave ervan bezorgd door de gezaghebbende criticus Giuseppe Antonio Borgese, die zich, wellicht ook door de ontreddering die de oorlog overal teweeg had gebracht, sterk maakte voor een nieuw civiel-ethisch engagement van de intellectueel; een engagement dat in de literatuur onder andere gerealiseerd zou moeten worden door een terugkeer naar de grote romanvorm van weleer.
Tozzi's fragmentarisch dagboekproza met een personage dat tot geen enkel engagement in staat is, paste natuurlijk niet in dit ideaal, en dus werd de tekst gekuist, en bleef hij gekuist totdat Tozzi's zoon hem in de jaren zestig naar de letter en de geest van zijn vader herstelde. ‘Ik moet bekennen’, zegt Tozzi senior, ‘dat ik van geen enkele roman de plot weet; want dat zou tijdverlies zijn en daarmee uit. Ik ben tevreden als ik zo nu en dan een “stukje” vind waar de schrijver er echt in slaagt me welk idee dan ook te geven van onze vluchtige werkelijkheid.’
Tozzi zelf geeft ons door de ogen van Leopoldo keer op keer zo'n ‘stukje’ en zo'n ‘idee’, en