De zonden van de lezer (2): Luiheid
Jan Vorstenbosch
Luiheid als een ondeugd afschilderen is een tikkeltje moeilijker geworden sinds een minister met een zacht contra-stemmetje over ‘onthaasting’ is gaan zingen in het slavenkoor dat nu al drie jaar lang ‘Werk, werk, werk’ buldert. De 120 beats p.m. gabberhouse die uit het oortelefoontje van het meisje naast me dreunen, voeren het tempo nog wat op. Ook dansen is werken geworden. Hakken en zagen. Ik staak mijn poging maar om De trein der traagheid van Johan Daisne te lezen, op zoek naar iets dieps over literatuur en luiheid. De lust bekruipt me om tegen alle voornemens in de Lof van de Luiheid te gaan verkondigen, zoals de eerwaarde Leclercq al deed in 1966 - toen nog niemand dacht over een 24-uurs economie - in een ‘Eloge de la paresse’. ‘De mens van tegenwoordig schaamt zich om niets te doen en hij heeft ongelijk, want het gaat erom die vorm van werkeloosheid te vinden die elke nutteloosheid vlucht en ons in staat stelt de diepste regionen van de ziel wéér te vinden.’ Leclercq bedoelt natuurlijk met ‘die vorm van werkeloosheid’ de religieuze contemplatie. Maar de kunst, aldus Michaël Zeeman in God zij met ons (1997), is een aantrekkelijker, creatieve manier om de hang naar zin en metafysica te bevredigen. De lezer die de literaire kunst geniet, geeft zich op haar manier over aan een scheppende vorm van werkloosheid. Wat zonde dus? Leve de luiheid van de lezer.
Maar dat klinkt me allemaal te mooi en te diep. Lezers zijn wel degelijk notoire luiaards in een meer platvloerse zin. Laten we de zaak eens met een ergonomisch oog bekijken. Dat zit, ligt, hangt in stoel of bed, zonder veel andere spieren te bewegen dan oogspieren en met enige regelmaat de vingerspieren, bij bepaalde categorieën van literatuur wellicht nog één andere spiergroep - een fenomeen dat echter nog uitgebreide aandacht zal krijgen, wanneer ik het over een andere zonde zal hebben. Gontsjarovs Oblomow is de favoriete roman van menig lezer en dat is geen toeval. De sympathieke dikzak ligt grote delen van de dag in zijn bed en kan zich er maar niet toe zetten om iets aan te vatten. Vaak ook zijn fanatieke lezers sporthaters. Beweging is immers een overbodige concessie aan ons lichamelijke bestaan. De lezer celebreert het cerebrale. Hij heeft genoeg aan zijn hersens, die het rijk van de mogelijkheden ontsluiten, terwijl de jogger de tredmolen van het bestaan herhaalt - om er weer ‘tegen aan te kunnen’. Lang voordat er computers waren, bood de literatuur al onbeperkte toegang tot ‘virtual realities’. Een goed reisverhaal is beter dan een slopende trip en een stuk goedkoper. Met een boek in de hand...
Lezers zijn ook notoire luiaards als we ze met een economisch oog bekijken. Waar gelezen wordt, wordt immers niet gewerkt en waar niet gewerkt wordt, wordt veel gelezen. De boeken van Jane Austen worden grotendeels bevolkt door jonge dames met zeeën van tijd die in afwachting van een goede partij de ene roman na de andere verslinden. Boeken zijn de brandstof van de verbeelding, die vooral het vrouwelijk deel van de negentiende-eeuwse nietsdoende klasse op de been houdt. Wij hebben geen nietsdoende klasse meer, alleen langdurig werklozen en die staan niet bekend om hun veellezerij. Maar het zijn nog steeds de vrouwen die het meest lezen, en de mannen