Vooys. Jaargang 15
(1997)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Een avonturier op exploitatietocht naar het zelf
| |
Warrens poëzieSinds Warren in 1946 met de bundel Pastorale debuteerde, zijn er negentien dichtbundels van zijn hand verschenen. Ook zijn al tweemaal zijn Verzamelde gedichten uitgegeven. Bij een bepaalde dichtersbeweging hoort hij niet. Even flirtte hij met de experimenten van de Vijftigers, maar snel nam hij daar weer afstand van. Wanneer geëngageerde poëzie ‘in’ is, doet hij er niet aan mee: ‘Poëzie als muurkrant? Nee, niet voor mij.’ (VI p. 200).Ga naar voetnoot2. Hoewel zijn dichtwerk zeker een ontwikkeling kent, volgt Warren niet direct de vernieuwingen van de tijd. Soms was een truc nodig om zijn gedichten gepubliceerd te krijgen, bijvoorbeeld in Podium, waarvoor hij zijn inzending ondertekende met het pseudoniem Marc Dupont: ‘Niemand heeft een vermoeden wie zich achter dit pseudoniem verscholen heeft. Podium wilde nooit verzen van me opnemen wanneer ik ze onder eigen naam inzond. Mijn gedichten, blijkbaar te romantisch en te ouderwets, zouden daar niet in passen.’ (V p. 27). Zijn poëzie is eerder traditioneel dan modern. ‘Traditioneel waar het de vorm betreft dan, niet thematisch: een erotische traditie bestaat er in onze literatuur nauwelijks,’ merkt een recensent terecht op in Het vaderland.Ga naar voetnoot3. Het vernieuwingselement gaat echter nog verder dan alleen het schrijven van erotische gedichten: Warren is de eerste Nederlandse dichter die homo-erotiek zo duidelijk een plaats geeft in zijn werk. Dit zorgde ervoor dat de acceptatie van zijn werk lang niet altijd | |
[pagina 5]
| |
zonder slag of stoot verliep. Het taboe op homoseksualiteit - dat eigenlijk nog niet eens zo ver achter ons ligt - drukte zwaar op Warrens persoonlijke leven en wanneer hij het tot thema in zijn werk maakt, stuit hij op een muur van weerstand: ‘ik word op steeds smaller basis teruggedreven. Ik schrijf onpubliceerbaar proza, te homo-erotisch. Als nu ook mijn gedichten onpubliceerbaar worden, de roep over mijn homoseksualiteit zich openlijk in ons rotland verbreidt, raak ik straks [...] volkomen uitgerangeerd’ (IV, p. 130). Een ander aspect dat steeds weer opvalt bij het lezen van Warrens poëzie is de exotische sfeer die zij uitademt. Hierop doelde Rodenko met zijn later nog vaak aangehaalde uitspraak dat ‘het [...] bijna onbegrijpelijk [is] dat een Nederlands dichter zulk een poëzie kan schrijven’.Ga naar voetnoot4. Warrens gedichten zijn tegelijkertijd complex en eenvoudig. Oosthoek geeft aan waaruit die paradox voortkomt: de vele verwijzingen naar klassieke, mediterrane en oosterse culturen zal de lezer niet altijd direct kunnen duiden. Aan de andere kant zijn de onderwerpen van de gedichten eenvoudig en is de taal ‘helder en transparant [...], direct en zuiver’.Ga naar voetnoot5. De zinnen vertonen zelden een afwijkende syntaxis. Warren maakt daarnaast veel gebruik van allerlei vormen van beeldspraak en er is één stijlfiguur die zijn poëzie domineert: de apostrof. Dit is ‘een wending waarbij de spreker of schrijver het woord rechtstreeks tot een persoon (gewoonlijk een niet-aanwezige of een personificatie) richt’. Deze stijlfiguur treffen we vaak aan in een situatiebeschrijving waarbij de beleving van een lyrisch ‘ik’ centraal staat. Deze spreekt dan tegelijkertijd tegen de ‘jij’ - die meestal een geliefde is - en óver de ‘jij’, bijvoorbeeld hoe mooi of begerenswaardig hij is. In ‘Roep’ uit de bundel Vijf in je oog (1954) vraagt het lyrisch ‘ik’ de niet-aanwezige geliefde terug te komen, omdat hij alleen tot dichten in staat is wanneer ze samen zijn:
Roep
Al wat ik ben krimpt samen tot een kreet.
Ik heb mijn vers van elke tooi ontdaan:
een oproep; ik bezweer de eenzaamheid
met deze kristallen gebaren. Kom!
Al mijn zintuigen werden doelloos sinds ze
niet langer meer jouw heerlijkheid beleven.
Ik ben een spiegel in een lege kamer
vergeten fluit, piano die op slot is.
Weerkaats in mij, open mij en bespeel me,
je lied en beeltenis worden tijdeloos;
de weelde van mijn woord zal pas herleven
bij de genade van je jonge rug.
De liefde is een van de hoofdthema's, soms gecombineerd met het dichterschap. De geliefde is meestal een jongen van het mediterrane type. Dat blijkt zowel uit namen als Sylvaan, Saïd, Hafiz of Mohamed, als uit de beschreven uiterlijke kenmerken als ‘met lange wiegelende negerbenen’, ‘met je wimperzwarte luie blik’, ‘je bruine huid’ of ‘zwart haar als wilde haneveren’. Ook een aanspreking als ‘mijn zuidelijke lente’ sluit hierbij aan. De verwijzingen naar exotische culturen - bijvoorbeeld ‘de hand van fatma’, ‘bundels arabi- | |
[pagina 6]
| |
sche gedichten’, een ‘amulet’ en ook ‘goudgeschroeide tempels’, ‘palmen’, ‘Andalousië’ en ‘Kabylië’- verwijzen eveneens naar deze ideale geliefde. Het lyrisch ‘ik’ aanbidt de geliefde en verheerlijkt diens uiterlijke schoonheid. Zintuiglijke waarnemingen nemen daarbij een belangrijke plaats in. Dit geldt eveneens voor beschrijvingen van bijvoorbeeld natuurtaferelen, situaties of (kunst)voorwerpen. Tijd is een begrip dat op vele manieren een rol speelt in Warrens poëzie. Als onderwerp komt het voor in de vorm van een herinnering of toekomstvisie. Het besef van vergankelijkheid is daarbij nadrukkelijk aanwezig, zoals bijvoorbeeld in het gedicht ‘Brief’ uit Herakles op de tweesprong (1974), waarin het lyrisch ‘ik’ speculeert over de verre toekomst: ‘Dat is nog steeds de tijd / die ons fel opstandig maakt / als wij het verval van ons lichaam zien’. De lichamelijke aftakeling doemt als een schrikbeeld op. Warrens poëzie bevat veel verwijzingen naar het verleden, onder andere naar de klassieke oudheid. De eerste strofe uit het gedicht ‘Jou zijn’ illustreert veel van bovengenoemde karakteristieken:
Nooit heb ik zo goed beseft
dat ik je niet zou bereiken
als toen je voor 't eerst bij me bleef.
Want wat wou ik?
Je keek het raam uit,
ik keek naar jou:
een wilde, onbeschadigde vogel
in avondzon gevangen.Ga naar voetnoot6.
De beleving van het lyrisch ‘ik’ staat centraal en zowel de ‘ik’ als de ‘jij’ nemen waar met hun ogen. Het uitgangspunt van de beschreven gedachte is een herinnering en daarmee een tijdselement. Als beeldspraak gebruikt Warren een vergelijking; doordat de ‘jij’ met een vogel vergeleken wordt kan dit als een natuurelement beschouwd worden. Verder bedient hij zich hier weer van de stijlfiguur apostrof en formuleert hij grammaticaal correcte zinnen. Evenals het hele gedicht is deze strofe in al haar facetten betrekkelijk eenvoudig. | |
Het Geheim dagboekIs Warren in dichterland een buitenbeentje, als dagboekschrijver is hij een eenling die het zelfs moet stellen zónder nationale traditie. Het dagboek is in Nederland immers een weinig beoefend genre. In 1981 is het eerste deel van het inmiddels twaalf delen tellende Geheim dagboek uitgegeven. Deze delen beschrijven tezamen de periode 1942 tot en met 1978. Onlangs heeft het door de publicatie van het natuurdagboek Ik ging naar de Noordnol een voorgeschiedenis gekregen. Dit dagboek begint in 1938. Het Geheim dagboek vecht hierin al om zijn bestaan: ‘Mijn twintigste verjaardag... Uit die stippeltjes blijkt al dat ik me niet bijster gelukkig voel. Maar ik streef ernaar dat dit zoveel mogelijk een zuiver natuurdagboek blijft, en het doet er dus niet toe, waarom.’ (p. 171). Vrij snel na deze notitie heeft Warren in het Geheim dagboek een vorm gevonden waarin hij deze gevoelens wel een plaats kan geven. De inhoud van Warrens dagboek is zeer gevarieerd. Hij schrijft ondermeer over de natuur, liefdesavonturen, dromen, het literaire leven, kunst, antiek en zijn kennissenkring, waartoe onder anderen Jan Wolkers, Mensje van Keulen en | |
[pagina 7]
| |
Dagboeken van Hans Warren foto: Raymond de Niet
Gerrit Komrij behoren. Wie het dagboek leest, volgt de jarenlange strijd van iemand die op zoek is naar zichzelf, worstelt met zijn homoseksuele geaardheid en zoekt naar een manier om het leven een zinvolle invulling te geven: Ik zoek mezelf, maar ik kan mezelf nog niet vinden. [...] Het geluk kan enkel komen als het uiterlijke met het innerlijke in evenwicht raken en om dat te bereiken moet ik mijn eigen eenzame weg gaan. [...] Hoe juist is het dan ook opwellingen van het moment te volgen. [...] Het is leven. Avonturier zijn op exploitatietocht naar het zelf. (V p. 141). Uitweidingen over poëtica vormen een belangrijk onderdeel van zijn dagboeken. Warren beschrijft het dichten en reflecteert daarover. Een brief, bezoek, een ontmoeting, een droom, een kortstondige liefde: het zijn alledaagsheden die Warren aangrijpt als aanleidingen voor zijn poëzie. Ook het gedicht ‘Jou zijn’, waarvan hierboven de eerste strofe is geciteerd, blijkt direct op zijn privéleven te zijn gebaseerd. In het dagboek staat een fragment dat er in ieder geval heel sterk op lijkt: Nooit heb ik zo goed beseft als toen je voor het eerst bij mij bleef, dat ik je niet kon bereiken. Je keek naar buiten en ik keek naar jou. Het was of ik een vogel had gevangen, wild, nog onbeschadigd. Maar ik wist niet welk voedsel ik hem moest geven. Mogelijk zou hij de volgende ochtend dood liggen in zijn kooi, een waardeloos juweel. De avondzon scheen over je donzig gelaat. (X p. 112). Deze aantekening is zelf al haast poëzie. In het dagboek komen veel van dergelijke lyrische uiteenzettingen voor, waarvan behalve dit voorbeeld nog enkele andere vrijwel letterlijk in de poëzie zijn terug te vinden. Dit geeft aan dat het dagboek voor Warren een soort oefengebied is voor het schrijven van gedichten, of sterker nog: een plaats waar ze haast letterlijk ontstaan. Als dé ultieme inspiratiebron voor zijn poëzie noemt hij - traditioneel maar | |
[pagina 8]
| |
nog altijd geldig - verliefdheid. Als die afwezig is komt er van dichten meestal niet veel terecht: ‘als ik niet verliefd ben valt de poëtische motor snel stil bij mij. Liefde, verliefdheid is mijn drijfveer’. (V p. 131). Specifieker nog: ‘De ontmoeting met Taïeb Ghaieb heeft veel losgemaakt. Zekerder dan ooit voel ik dat ik enkel door mijn homosexuele driften uit te leven weer aan de slag zal kunnen komen, dat het gezinsleven me volkomen verstikt.’ (VIII p. 127). De publicatiegeschiedenis van zijn poëzie sluit hierbij aan: in de beginjaren van zijn huwelijk - dat van 1952 tot 1975 standhield - geeft hij nog enkele bundels uit waarvoor het materiaal al vrijwel klaar lag, daarna volgt een impasse van ongeveer tien jaar. In de laatste fase van zijn huwelijk, als Warren zijn oude levensstijl weer oppakt door buitenechtelijke homoseksuele contacten, publiceert hij ook weer dichtbundels. Als het huwelijk ontbonden is en Warren herleeft in de nieuwe homoseksuele contacten, komt de productie van poëzie pas weer goed op gang. De verliefdheid is het sterkst in kortstondige relaties: ‘Ik wist dat hij maar éen dag blijven kon en het besef van die kortstondigheid verhevigde alles.’ (VIII p. 212). Eigenlijk is het verlangen naar iemand nog belangrijker dan het werkelijke samenzijn, dit blijkt bijvoorbeeld uit de gedachte ‘ik wil liever dat hij vandaag vertrekt dan morgen. Ik moet maar eens een beetje naar hem gaan verlangen’ (XI p. 181). Schoonheid in het algemeen, maar met name lichamelijke schoonheid, is iets waar Warren veel waarde aan hecht. Zijn voorkeur gaat dan ook uit naar jongens van rondom de twintig, die hun schoonheid nog niet hebben verloren. Eigenlijk heeft hij narcistische trekken, maar door de nood gedwongen moet hij zich niet op zichzelf, maar op een ander richten. Zijn zelfbeeld is namelijk erg negatief: ‘Een bril, kaal, wat nu nog. Schoonheid is voor mij het begerenswaardigste wat er is, álles zou ik er voor over hebben, ik zou een perfecte Narcissus zijn wanneer ik mezelf aantrekkelijk kon vinden. Nu zoek ik enkel schoonheid in anderen.’ (II p. 85). De jongens verliezen snel hun aantrekkingskracht. Om er toch iets van te bewaren legt hij die vast in poëzie: ‘Doch éen ding blijft: mijn hoop dat mijn woorden en gedichten, hoe geheim ook, in later tijd een beeld op mogen roepen van jouw schoonheid. Dat wie dit leest jou ziet zoals ik je heb gekend.’ (IX p. 120). Uit de beschrijvingen van concrete gedachten en gebeurtenissen kan de lezer zich ook op een abstracter niveau een beeld vormen van Warren. Dit geldt bijvoorbeeld voor de levensinstelling die achter bepaalde opvattingen of beslissingen schuil gaat. Het zijn vaak dezelfde dingen die tot ontevredenheid over zichzelf leiden. Zo moet hij regelmatig constateren dat hij weer niets heeft gedaan; geen poëzie geschreven, niets gepresteerd, ‘enkel vegeteert’. Hij neemt zich dan voor hard te gaan werken en ook meer van het leven te genieten. Die voornemens geven aan hoe hij zou willen leven, maar het blijkt dat hij er niet altijd in slaagt die te verwezenlijken. In het ‘meer bij de dag leven’ slaagt hij niet, omdat hij daarvoor ‘te zeer met zichzelf in de knoei zit’ (VII p. 89), het verleden niet los kan laten en zich zorgen maakt over de toekomst. Toch blijft hij ernaar streven, wat voortkomt uit een in wezen negatieve kijk op het leven. In prachtige zinnen brengt hij dat onder woorden: ‘Leven is begoocheling en pijn. Zoals de novemberstorm dreunt door de haast ontbladerde bomen, éen goudgele vlaag tegen zwart van regenwolken, zo pluk dit uur.’ (X p. 75). Het is een logisch gevolg dat iemand die zo over het leven denkt, zich veelvuldig bezighoudt met het verstrijken van de tijd. Tijdsbeleving is dan ook de rode draad door het dagboek. De drang iets te moeten presteren is des te nijpender als men zich zo sterk als Warren bewust is van de kortstondigheid van | |
[pagina 9]
| |
het menselijk bestaan. Deze tijdsopvatting is bepalend voor zijn doen en laten en ook voor de thematiek van zijn poëzie. | |
Drang tot schrijvenWat heeft Warren ertoe aangezet de poëzie en het dagboek zoals hierboven getypeerd hun bestaan te geven? In het dagboek reflecteert hij zowel over zijn dagboekschrijverij als over zijn dichtwerk. Daaruit kunnen we enig zicht krijgen op de ontstaanspoëtica van beide genres. Zo komt uit de eerste dagboekjaren de adolescent Warren naar voren als iemand die op zoek is naar een medium om zich te uiten. Hij is enig kind, heeft geen vrienden, kan met zijn ouders nauwelijks over belangrijke zaken praten en is onzeker over de toekomst. Daarom zoekt hij in het Geheim dagboek een uitlaatklep. Het schrijven werkt troostend en bevrijdend. Een publiek heeft hij nooit voor ogen gehad; hij schrijft zogezegd een dagboek in de ware zin van het woord. Ook in de schilderkunst heeft hij zijn gevoelens proberen te uiten. Dit bleek echter niet het juiste medium te zijn. Geleidelijk stapt hij dan over naar de dichtkunst, maar ook daarover blijft hij twijfels houden: ‘Maar hoeveel gedichten ik de laatste tijd ook schrijf, ik weet niet of ik daarin dan wel alles wat in me leeft zal kunnen uiten. (I p. 149). Een ander motief om te schrijven is het intense verlangen naar bestendiging dat in hem leeft. Met zijn dagboek wil hij ‘iets tastbaars nalaten, als het kan van ieder moment van je bestaan’ (VIII p. 9). Ook in deel XII speelt dat verlangen nog altijd een belangrijke rol: Ik zou wensen dat men van 20 oktober 1921 af na kon gaan wat ik heb gedaan, gedacht, gezien, gegeten, tot de onbeduidendste dingen toe. Het is een vorm van zelfbevestiging, een: ik was hier. Ik wil dat ieder weet wat ik mooi gevonden heb en wat ik heb verfoeid, waar ik van gehouden heb, wat ik heb gehaat. Vandaar natuurlijk ook dit dagboek dat ik al zovele jaren vul. Ik doe dat niet enkel voor mezelf, er is een verlangen hierin te blijven bestaan. Ik geniet met al mijn zintuigen dag in dag uit van de rijkdom van het leven en er is geen uur dat ik er de kortstondigheid niet van besef. (XII p. 127). Deze behoefte aan zelfbestendiging lijkt met het vorige motief in tegenspraak: hij kan immers alleen via zijn dagboek voortbestaan als het gelezen wordt, terwijl de bevrijdende werking alleen zal ontstaan als hij alles in alle openheid kan opschrijven. Het laatste is van het grootste belang: ‘Wat versnippert een dagboek je krachten: wat mogelijk in een andere duurzame vorm gegoten zou kunnen worden, verdwijnt nu voorgoed in een nimmer te publiceren journaal.’ (III p. 235). De gedichten zijn dan wel als een duurzame vorm te beschouwen, maar doordat Warren hieraan blijft slijpen - zelfs na publicatie nog - gaan deze aan het pure verlangen emoties te uiten voorbij. | |
Een biografische interpretatie van enkele gedichtenBij Warren liggen persoon en werk dicht bij elkaar. Alleen al het feit dat hij kiest voor het genre ‘dagboek’ wijst daarop: het eigen ‘ik’ is daarin immers het cen- | |
[pagina 10]
| |
trale onderwerp. Ook in de poëzie komt veelvuldig een ‘ik’ voor, waarin Warren veel van zichzelf heeft gelegd. Beide genres komen voort uit dezelfde behoefte emoties te uiten en mooie momenten te bestendigen. Inhoudelijk en stilistisch overlappen poëzie en dagboek elkaar op vele punten: een narratief karakter en een lyrische verteltrant houden elkaar steeds in evenwicht. Het Geheim dagboek is in de eerste plaats een literair werk. Tegelijkertijd is het een egodocument dat een veelzijdig en rijk beeld van de persoon Warren geeft. Het biedt bovendien veel versextern poëticaal materiaal. Het is niet ongebruikelijk dergelijk materiaal bij de interpretatie van poëzie te betrekken, zij het met alle voorbehouden die daarbij horen. Zoals het versextern materiaal de poëzie kan verduidelijken, zo kan naar mijn idee ook biografische informatie bijdragen aan het interpretatieproces. Met enkele voorbeelden wil ik daar iets van laten zien. Eerst doe ik dat aan de hand van een gedicht dat de levensinstelling ‘carpe diem’ tot onderwerp heeft. Warrens opvattingen daarover, zoals hij die in zijn dagboek verwoordt, kunnen van nut zijn bij de interpretatie van dit gedicht. Het tweede voorbeeld betreft de verhouding tussen verliefdheid en poëtica. Tot slot ga ik in op het gegeven dat uiterlijke schoonheid Warrens poëzie zo sterk domineert. Met behulp van zijn ideeën over de aard van uiterlijke schoonheid en het belang van schoonheid in het algemeen zoek ik daarvoor een verklaring.
Carpe diem
Het snipje is heel knapperig gebraden,
pruttelend schuift zijn drekje op de toast
en jij hapt toe met die gretige tanden
en haast wellustig snuiven: dit is pas
voor goden en wij zijn goden, kijk, de wijn
parelt in beslagen fluiten en je went er aan
dat iemand stijf achter je stoel staat,
verveeld, attent, verachtend en veracht.
Rijkdom en roem, schoonheid en dienstbaarheid
brachten ons samen in een wezenloze luister,
morgen liggen we allen in de goot.Ga naar voetnoot7.
Dit gedicht pleit er voor, alleen al door de titel, bij de dag te leven. De laatste regel geeft de motivatie daarvoor: het kan elk moment afgelopen zijn. Het ‘carpe diem’ bestaat hier uit een etentje in een restaurant dat door de champagne en de houding van de ober chique aandoet. Deze interpretatie lijkt echter ondermijnd te worden door ironie: de bestanddelen van de maaltijd roepen eigenlijk helemaal niet het idee van een ‘godenmaaltijd’ op. Ook de houding van de ‘jij’ en zijn eetgedrag lijken de ergernis van het lyrisch ‘ik’ te wekken. En de ober is dan misschien wel chique, maar dat betekent allerminst dat zijn aanwezigheid gewenst is. Eerder komt hij over als een last waar je slechts ‘aan went’. De vraag is dan: roept dit gedicht op tot een levensinstelling volgens het ‘carpe diem’-principe, of verwerpt het deze instelling juist door de ironie? Het is nu interessant terug te grijpen naar het Geheim dagboek. Daaruit is naar voren gekomen dat Warren graag ‘bij de dag’ zou willen leven, maar dat het voor hem nauwelijks haalbaar is dat ook daadwerkelijk te doen. Daarvoor zit hij te zeer ‘met zichzelf in de knoei’ en maakt hij zich te veel zorgen over de toekomst. Door deze informatie komt er een nieuwe mogelijke strekking van het gedicht aan het licht: het pleit niet volledig vóór het ‘carpe diem’, ook niet | |
[pagina 11]
| |
totaal tegen, maar stelt het principe voor als een ideaal dat echter problemen met zich meebrengt als men het wil realiseren. De ironie wijst dan eerder op de onhaalbaarheid van het principe, dan op de verwerpelijkheid ervan. Een tweede voorbeeld hang ik op aan ‘Roep’, dat hierboven is geciteerd als een gedicht dat expliciet een poëtica verwoordt: voor het lyrisch ‘ik’ is dichten alleen mogelijk als de geliefde ander aanwezig is. In regel vier klinkt dan ook de oproep ‘Kom!’. Ook Warren noemt in zijn dagboek verliefdheid de voornaamste inspiratiebron voor het schrijven van poëzie. Opvallend is nu dat uit het dagboek blijkt dat bij Warren de verliefdheid het grootst is als de geliefde juist afwezig is: het verlangen verhevigt die gevoelens. Bij herlezing van ‘Roep’ blijkt dat ook daarin dat verlangen het centrale thema is. Dit geldt eveneens voor vele andere gedichten. Er is dus een kloof tussen de expliciete en impliciete versinterne poëtica, terwijl de versexterne poëticale uitspraken die Warren in het dagboek doet wel aansluiten bij de verspraktijk. De ellende in het persoonlijk leven krijgt dus een positieve wending doordat het aanzet tot creativiteit in het dichterschap: Warren maakt het tot onderwerp van zijn poëzie. Hoeveel de liefde en het dichten bij hem ook met elkaar te maken hebben, er blijken juist tegenstrijdige belangen te gelden. Dit wordt duidelijk als men poëzie en dagboek beide bekijkt. Een laatste voorbeeld betreft de grote aandacht voor de uiterlijke schoonheid van jongemannen. Doet Warren dat enkel omdat dit motief zich zou lenen voor goede poëzie? Uit het dagboek hebben we vernomen dat verliefdheid zijn voornaamste inspiratiebron is. Omdat hij bovendien homoseksueel is, ligt de verklaring voor de veelvuldige aanwezigheid van ‘mooie jongens’ in de poëzie voor het oprapen. Toch liggen er ook nog enkele dieper liggende gedachten aan ten grondslag. Ten eerste speelt hier het belang dat Warren hecht aan schoonheid in het algemeen een rol. Het schoonheidsverlangen ligt aan de basis van zijn belangstelling voor kunst, literatuur, antiek, de natuur en ook de - met nadruk - móóie jongens. Dat hij juist hen zo uitgebreid beschrijft en bezingt in zijn dichtwerk, komt door zijn narcistische karaktertrekken. Juist voor iemand die zoveel waarde hecht aan schoonheid, moet het een nachtmerrie zijn zichzelf uitermate lelijk te vinden. De schoonheid die hijzelf mist, zoekt hij in anderen. Ten tweede is Warrens visie op tijd deels verantwoordelijk voor het dominante schoonheidsmotief. In zijn tijdsbeleving nemen het besef dat het menselijk bestaan kortstondig is en de strijd tegen de vergankelijkheid een belangrijke plaats in. Uiterlijke schoonheid is bij uitstek iets waar het verstrijken van de tijd littekens op na laat. Om er toch nog wat van te kunnen bewaren, legt Warren het vast in zijn poëzie. Uit de strekking van het gehele dagboek is deze manier van tijdsbeleving af te leiden. Soms gaat Warren zélf al expliciet in op de invloed die zijn beleving van tijd heeft op zijn dichtwerk. | |
SlotWarrens poëzie en Geheim dagboek lijken sterk op elkaar. Voor zijn dichtwerk zoekt hij de onderwerpen dicht bij huis: veel van zichzelf en zijn leven representeert hij erin. Deze constatering riep bij mij de vraag op of de informatie uit het dagboek een nieuw licht zou kunnen werpen op de poëzie. Zou dat perspectief in sommige gevallen tot een andere of genuanceerdere interpretatie kunnen leiden? Met enkele voorbeelden heb ik laten zien dat het antwoord op deze vraag bevestigend is. In beide genres wordt de lezer geconfronteerd met iemand die | |
[pagina 12]
| |
een zoeker is en zichzelf voortdurend vragen stelt als: hoe uit ik mijn emoties, wat voor persoonlijkheid ben ik of wil ik zijn, hoe word ik een goed dichter en hoe moet ik mijn leven inrichten onder de druk van de steeds maar verstrijkende tijd? Om tot een goede vergelijking te kunnen komen, zijn hierboven de voorbeelden geput uit de poëzie die Warren schreef in de periode waarvan het dagboek is uitgegeven. Ter afsluiting wil ik kort stilstaan bij de bundel Tijd uit 1986. De titel drukt hét kernbegrip van Warren en zijn werk uit. Deze bundel lijkt de thematiek van de voorgaande poëzie en het dagboek in zich te verenigen: wat in het dagboek expliciet werd vermeld en door de poëzie vaak slechts werd geïmpliceerd, wordt hierin expliciet in versregels onder woorden gebracht. Zo spreekt het lyrisch ‘ik’ in het openingsgedicht over zijn haast onvervulbare wens volgens het ‘carpe diem’-ideaal te leven:
Wat doe je met me, Tijd, dat vrijwel nimmer
ik het uur pluk, maar steeds naar schimmen jaag
de toekomst in of uit, in een vertwijfeld pogen
te zeggen ik bestond, besta, ik zal bestaan?Ga naar voetnoot8.
Ook op de eerder gestelde vraag waarom het motief van de uiterlijke schoonheid toch steeds weer in de poëzie opduikt, geeft deze bundel een antwoord. In het gedicht ‘De dichter sprak’ legt Warren expliciet uit welk doel dit dient:
De dichter sprak, beklijft zijn woord
dan zijn jouw ogen voor een tijd
gewijd tot mooie ogen, heeft je mond
de lippen waarvan generaties dromen.Ga naar voetnoot9.
De dichter hoopt dus de schoonheid in zijn vers wat langer te kunnen bewaren. In het slotgedicht keert een aantal thema's nog eens terug. De hoge opvatting dat poëzie dingen kan vereeuwigen en iets waardevols kan toevoegen aan het leven wordt hier behoorlijk gerelativeerd. In afwachting van de nog te volgen dagboekdelen en wellicht nieuwe poëzie citeer ik hier dat alles in de war sturende gedicht:
Nadat
Nadat hij de liefste bezongen had
en het leven,
nadat hij de liefde bezongen had
en de dood,
de niet te benaderen schoonheid,
het niet te ontlopen verval;
nadat hij het absolute Niets
aanschouwd en aanvaard had
vroeg men hem:
Zing ons een nieuw lied,
o, zoals bij jou
de leeuwerik trillert boven de knal
van de allerlaatste catastrofe!
| |
[pagina 13]
| |
En hij ging zitten, ontroerd om die waan,
die lieve hoop. De stommelingen.
Want zelfs die knal komt niet,
die leeuwerik zal er niet zijn.Ga naar voetnoot10.
Helen Jochems studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit Utrecht met Moderne Nederlandse letterkunde als specialisatie. In augustus 1996 rondde zij haar studie af met de scriptie Poëzie als schaduwbiografie; een biografische interpretatie van de poëzie van Hans Warren. |
|