| |
| |
| |
Jacob Cats, Sinne- en minnebeelden. Een studie-uitgave verzorgd door Hans Luijten. 's-Gravenhage, Monumenta Literaria Neerlandica, 1996. f 150,-.
| |
Leerzaam spelen met drie delen. De gebruikersvriendelijkheid van een studie-uitgave
‘In wetenschap, maticheyt’ is een citaat uit de Sinne- en minnebeelden van Jacob Cats, die daarmee ondermeer wijst op het belang van matigheid in het zoeken naar kennis. Als iemand deze vermaning met voeten getreden heeft, is het wel Hans Luijten, die in dienst van het Constantijn Huygens Instituut in Den Haag een studie-uitgave van Cats' embleembundel verzorgde. De laatste editie van dit werk verscheen in 1960. Het was tijd voor een nieuwe uitgave die als basis zou kunnen dienen voor verder onderzoek. De handelsuitgave van Luijtens dissertatie is sinds november beschikbaar. Luijten heeft na maart voor de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag de tentoonstelling ‘Verhuld voor 't menselijk oog. Embleemboeken uit de Koninklijke Bibliotheek’ samengesteld. Catsliefhebbers konden hun hart ophalen, want bij de opening van de tentoonstelling werd de Cats Catalogus gepresenteerd, een overzicht van al het werk van Cats dat in de (STCN (Short-title catalogue Netherlands) opgenomen is. Daarnaast is recent in de Alfa-reeks een bloemlezing uit de Nederlandse emblematiek verschenen met de titel Minne- en zinnebeelden, samengesteld door Marijke Blankman en Hans Luijten. Emblemen in het algemeen, en die van Cats in het bijzonder, staan dus weer volop in de aandacht.
Met het editeren van Cats' Sinneen minnebeelden heeft Luijten een ontzagwekkende taak verricht. Hij had niet alleen te maken met een gecompliceerde drukgeschiedenis, maar vooral met een kluwen van tekstuele en iconografische citaten. Cats maakte gebruik van bestaande thema's, zinsneden, passages en beeldmotieven en combineerde deze met zijn dichtkunst en nieuwe motieven tot emblemen. Aan de editeur de taak om te achterhalen waar Cats het vandaan heeft en hoe hij met de traditie is omgesprongen. Maar eerst het probleem van de drukgeschiedenis: hoe kies je als editeur een verantwoorde basistekst?
Het debuut van Jacob Cats, Silenus Alcibiadis, sive Proteus, verscheen in 1618. In deze embleembundel geeft Cats telkens drie verschillende verklaringen bij één pictura (afbeelding), die respectievelijk betrekking hebben op de liefde, de moraal en de godsdienst, tevens corresponderend met de stadia jeugd, volwassenheid en ouderdom. De verklaringen bestaan uit motto's, gedichten en citaten in het Latijn, Frans en Nederlands. De drie delen werden in deze editio princeps afzonderlijk gepresenteerd, met een nieuwe titelpagina per deel. Nog in 1618 verscheen een nieuwe druk, waarin prozastukken waren toegevoegd als uitleg bij de gedichten. In 1627 verscheen een editie waarin de opbouw radicaal veranderd was. In plaats van een amoureuze, maatschappelijke en religieuze afdeling bood de bundel nu telkens de drie verklaringen direct na de betreffende prent. Cats hoopte hiermee, volgens zijn verantwoording, te voorkomen dat de jeugd alleen het eerste, amoureuze deel zou lezen: hij had exemplaren gezien waarbij het eerste deel beduimeld en stukgelezen was, terwijl de rest van het werk er onaangeroerd uitzag! De gewijzigde editie uit 1627 kreeg de titel Proteus ofte minne-beelden verandert in sinnebeelden. Er zijn nog veel meer drukken verschenen, ook tussen 1618 en 1627, maar in het vervolg van de inleiding staan de eerste druk (Silenus) en de editie uit 1627 (Proteus) centraal.
Luijten heeft als basis voor zijn
| |
| |
editie gekozen voor de druk uit 1627, Proteus ofte minne-beelden verandert in sinnebeelden. Deze druk is niet alleen uitgebreider dan de editio princeps (dankzij de in 1618 toegevoegde prozastukken), hij bevat tevens de hierboven beschreven ingrijpende structurele wijziging die door Cats alleen in deze editie verantwoord wordt. Bovendien werden de prenten en de tekst uit deze druk gebruikt als basis voor de eerste druk van Cats' verzameld werk, en voor een aantal latere drukken hiervan. In deze vorm is het werk dus het bekendst geworden. Omdat Cats al zijn eigen gedichten voor Proteus herzien heeft, heeft Luijten in een bijlage alle oorspronkelijke Nederlandse gedichten uit de ‘editio princeps’ opgenomen. Ook andere teksten uit de eerste druk die in Proteus zijn vervallen of vervangen, zijn in een bijlage opgenomen. Voor de studie-uitgave is de titel Sinne- en minne-beelden gekozen, waarschijnlijk omdat het werk onder deze algemene benaming het bekendst geworden is, mede door de vele achttiende-eeuwse edities die ook deze titel hadden. Bovendien bevat Proteus (1627) een ‘fauxtitre’ tussen voorwerk en emblemen, waarop het werk ‘Sinne ende minne-beelden van J. Catz.’ genoemd wordt.
In de verantwoording schrijft Luijten dat hij zich met deze uitgave niet alleen wil richten ‘op wetenschappers of gevorderde studenten maar ook op belangstellenden buiten het literair-historische vakgebied. Door middel van de annotaties, commentaren, en de letterlijke vertalingen is er naar gestreefd woord en beeld in Cats' bundel voor een redelijk breed lezerspubliek toegankelijker te maken.’
Het werk begrijpelijk te maken door middel van woordverklaringen en commentaar was niet het enige oogmerk van Luijten. Ook wilde hij nagaan wat Cats' positie was ten opzichte van zijn voorgangers in de emblematiek: hoe hanteerde Cats reeds bestaande beelden. Voegde hij nieuwe elementen of verklaringen toe of verzon hij geheel nieuwe beelden en combinaties? Dit tweede doel van de editie maakt de term ‘studie-uitgave’ een beetje ambigu: het is niet alleen een uitgave geworden die gebruikers kunnen hanteren bij hun studie naar Cats' werk, maar de inleiding en het commentaar bij de uitgave zelf bestaan voor een groot deel uit een studie naar het bronnengebruik van Cats en diens plaats in de emblematische traditie. Een en ander heeft geresulteerd in een zeer lijvig boekwerk, bestaande uit drie forse delen. Deel 1 bevat de inhoudsopgave en de teksten, deel 2 inleiding, verantwoording en commentaar en deel 3 de bibliografie, illustraties, bijlagen, noten, geraadpleegde literatuur en registers. Om een indruk te geven van de omvang en de onderlinge verhouding van de delen: ze tellen respectievelijk 351, 776 en 526 pagina's.
Enkele onderdelen van het boek zal ik hier iets nader belichten. Zoals gezegd is vooral de inleiding zeer rijk aan informatie. Daarin vind ik vooral het gedeelte over de manier waarop Cats citaten verzamelde en verwerkte waardevol. Het gaat in het kader van een teksteditie echter misschien wat ver om niet alleen de bronnen van Cats, maar ook Cats als bron te bespreken: de navolgingen van zijn embleemwerk in liedboekjes, op tegeltjes, drinkkannen et cetera. Ook wijdt Luijten een uitvoerige beschouwing aan de kleding die op de embleemprenten afgebeeld is. Dan vind ik de paragraaf die daarop volgt, over de wolkenhanden op de afbeeldingen, van essentiëler belang voor een goed begrip van de emblemen. De geïntendeerde lezers, de potentiële kopers en de structuur van de bundel komen eveneens in de inleiding aan bod, naast nog vele andere zaken. Na dit algemene kader is informatie die specifiek betrekking heeft op de afzonderlijke emblemen te vinden in het
| |
| |
Embleem XXVII, foto: Koninklijke Bibliotheek Den Haag
commentaar. Deel 3 verdient een speciale vermelding vanwege de registers op Latijnse, Franse en Nederlandse motto's, namen en titels, bijbelverwijzingen en zaken en (beeld-)motieven.
De beste indruk van de editie krijgt men door hem te gebruiken. Daarom nu een korte demonstratie aan de hand van één embleem, te weten embleem XXVII. De eerste stap is het ontruimen van bureau of tafel: toetsenbord, koffiekop, kopieën en diskettes moeten tijdelijk wijken voor de kersverse, mosgroene Cats-editie.
Boven de prent staat het opschrift of motto: ‘Inverte, et avertes’. Voor een algemene toelichting bij de opschriften in de bundel moet men deel 2 erbij pakken, en de inleiding opslaan. Daar staat tevens een overzicht van het aantal woorden van de motto's, waaruit opgemaakt kan worden dat ‘Inverte, et avertes’ een van de 109 motto's bestaande uit drie woorden is, en een van de dertig die in het Latijn gesteld zijn. De bundel bevat meer dan vijfhonderd motto's, verdeeld over 52 emblemen: een voorafgaand aan de prent, en een aantal bij de verklarende gedichten.
De annotatie bij dit embleem is verderop in deel 2 te vinden. Daar wordt de vertaling van het opschrift gegeven: ‘Keer het om, en je zult [de vrees] doen verdwijnen’.
Onder het opschrift is de prent afgedrukt. In de inleiding staat weer een algemene beschouwing over de prenten in de bundel, met als aandachtspunten de onderwerpen, de kleding, de dieren en de vegetatie, de wolkenhand, de samenwerking tussen Cats en Van de Venne (de tekenaar), de graveurs en de afzetters (beroepsmatige inkleurders van gedrukte prenten en kaarten). Over de kleding op prent XXVII wordt in de inleiding gezegd: ‘Het meest linkse jongetje draagt pronkmouwen; het ventje daarnaast heeft waarschijnlijk een (leren) voorschoot om, met een geprononceerde sluiting. Mogelijk is het een ambachtsjongen. Hij heeft, evenals de jongen die wegvlucht, kousen met klinken.’ Op de afbeelding komt ook een ‘wolkenhand’ voor. De hand zonder eigenaar kan begrepen wor- | |
| |
den in de emblematische tendens tot generaliseren. Hiermee worden algemeen-menselijke handelingen weergegeven. In de godsdienstige duiding bij Cats wordt de hand soms gezien als de hand van God. Het is uitzonderlijk dat de hand van boven komt en niet, zoals in de andere prenten, van de zijkant.
In de annotatie wordt de prent beschreven. De manier van beschrijven wordt een hoofdstuk hiervoor verantwoord. Daar wordt gezegd dat alleen die beeldelementen worden genoemd ‘die een rol (kunnen) spelen in het emblematische proces (de res significanter)’, en ‘objecten die niet op voorhand bekend verondersteld mogen worden’. Voor deze prent levert dat de volgende beschrijving op in de annotatie: ‘Een omwolkte hand houdt een masker vast. Rechts vluchten jongetjes verschrikt weg (één valt achterover), links staan drie wijzende jongens die hen uitlachen. Op de voorgrond zijn vier drijftollen, een zweepje en drie kotjes afgebeeld. Het landschap is bergachtig en door het dal stroomt een water waarop een boot vaart. Tussen de bossen staan enkele gebouwen.’ Er is een noot aan toegevoegd over de tollen en de kootjes. Deze tekst van deze noot is te vinden in het apparaat in deel 3. De opmerking over kootjes aldaar maakt het echter in mijn ogen niet begrijpelijker: ‘Rechts liggen drie koten, beentjes van hoefdieren die als speeltuig dienden. Er ligt er niet één schijt, maar het zijn alledrie zogenaamde stovende koten, d.w.z. liggend op hun holle en niet op hun bolle kant.’ Dat zie ik ook wel (hoewel ik niet wist dat het zo heette), maar wat is daar dan de betekenis van? Waren de gevluchte jongens aan de winnende hand, of juist niet? Die informatie had er dan ook nog wel bij gekund.
Terug naar het eerste deel, naar embleem XXVII. Na de prent volgen de teksten. Zoals hierboven al opgemerkt, voorzag Cats één prent van drie duidingen: een amoureuze, een maatschappelijkethische en een godsdienstige. Ten behoeve van annotatie en commentaar onderscheidt Luijten deze drie onderdelen met de letters A, B en C. Hierbinnen zijn er de volgende subcategorieën: 1. Nederlands gedicht en motto; 2. Latijns gedicht en motto; 3. Frans gedicht en motto; 4. citaten; 5. Latijnse (of Franse) uitleg in proza; 6. Nederlandse uitleg in proza. In de oorspronkelijke uitgave van Proteus varieerde de plaats van de citaten, maar om het verwijzen te vereenvoudigen heeft Luijten alle citaten in categorie 4 ondergebracht en ná het Franse gedicht afgedrukt. Zo is bijvoorbeeld XXVII.A.4.b de aanduiding van het tweede (b) citaat (4) bij de amoureuze duiding (A) van het zevenentwintigste embleem (XXVII). Het is opvallend dat alleen de maatschappelijke en religieuze interpretaties voorzien zijn van prozaverklaringen. Blijkbaar sprak de amoureuze duiding voor zich, of wellicht wilde Cats er geen woorden aan vuil maken en de lezer de kans geven er een op zijn of haar situatie toepasselijke draai aan te geven.
Voor de annotatie bij de teksten pakken we deel 2 er weer bij. Daar is de Nederlandse tekst voorzien van een woordverklaring, en de Latijnse en Franse teksten van een Nederlandse vertaling. Bij de citaten, die eveneens vertaald zijn, worden de oorspronkelijke vindplaatsen gegeven. Dit was geen sinecure. Waar Cats volstond met ‘Plutarch. in moralib.’ of ‘Sen. de tranq.’ heeft Luijten kans gezien dat aan te vullen tot ‘Plutarchus, Moralia (“De exilio”), 600 E‘ en ‘Seneca, De tranquilitate animi, X, 5’. Bovendien leert de noot bij Plutarchus, waarin tevens de oorspronkelijke Griekse tekst gegeven wordt, dat Cats het citaat waarschijnlijk ontleend heeft aan een citatenverzameling van Langius, die op zijn beurt weer gebruik gemaakt heeft van Erasmus' Parabolae. Dat bij zo'n citatenketen wel eens iets mis- | |
| |
ging bewijst een ander citaat bij hetzelfde embleem, dat volgens Cats uit ‘Plutarch. in mor.’ komt. Een argeloze lezer denkt wellicht dat dit weer op de Moralia slaat. Luijten heeft echter met behulp van Langius, die als bron naar ‘Mario’ verwijst, de oorspronkelijke bron gevonden: ‘Plutarchus, Vitae (“Caius Marius”), XVI, 2, (414)’. Ook bij de verwijzingen naar Nederlandse bijbelteksten moet de editeur alert blijven. Zo staat ‘Dood waar is uw prikkel’ niet in 1 Corinthiërs 15:54 (zoals Cats schrijft), maar één vers verder. Al dit soort dingen wordt door Luijten in de annotatie rechtgezet. De prozastukken zijn net als de gedichten van een woordverklaring voorzien of in het Nederlands vertaald. Ook de vindplaatsen van citaten in de prozastukken zijn voor zover mogelijk achterhaald.
Bij elk embleem wordt na de annotatie bij motto, prent en bijschriften het commentaar gegeven. Aan de hand van beeld en tekst legt Luijten de strekking van dit embleem uit, op de drie manieren die Cats aanreikt. Het masker symboliseert dat aan alles twee kanten kleven: datgene waar je bang voor bent, kan juist ook positief uitpakken. Zo krijg je door een afwijzing in de liefde je vrijheid terug. Door een nadere beschouwing van een zaak kun je tot een beter oordeel komen (de morele uitleg). En in de religieuze duiding is het angstaanjagende element de dood, die positief bezien de weg is naar een beter leven. Voor dit laatste verwijst Luijten naar ars-moriendi-literatuur. Hij vermeldt tevens dat het masker in de literatuur voorkomt bij Martialis, Juvenalis en Seneca, en schetst de beeldtraditie van het motief. Het is handig dat we deel drie toch bij de hand hebben voor de noten, want in hetzelfde deel is al het beeldmateriaal afgedrukt waar in de editie naar verwezen wordt. Met betrekking tot dit embleem zijn er zeven afbeeldingen opgenomen waarin hetzelfde maskerthema voorkomt, zoals reliëfs, platen en andere emblemen.
Na het commentaar worden bij elk embleem verwijzingen naar gevallen van bewerking en navolging gegeven, evenals een lijstje van gebruikte literatuur.
Mijn bespreking van één embleem uit de bundel is slechts exemplarisch en zeker niet volledig. Het is dan ook onmogelijk om recht te doen aan een editie van een dergelijke omvang in een recensie van enkele kolommen. Men schaffe het werk aan en oordele zelf! De prijs van de editie gaat de begroting van de gemiddelde student wellicht te boven, maar het is de investering waard. Zei Cats immers niet: ‘Waer is doch yemant arm, die rijck is inden geest?’
Nelleke Moser
|
|