zijn literatuurgeschiedenis poogt Rutgers deze lacune op te heffen. Een bewonderenswaardig streven, maar Rutgers' voornemen is wellicht ook wat pretentieus: in ruim 400 pagina's een beschrijving van de héle literatuurgeschiedenis van de Nederlandse Antillen vanaf de kolonisatie in de zestiende eeuw tot nu, waarbij literatuur ook nog opgevat wordt als ‘een dynamisch proces van interactie tussen schrijvers en lezers, drukkers en uitgevers, boekhandelaren en bibliothecarissen, recensenten en leraren’, moet wel leiden tot een bonte verzameling van culturele, sociale en politieke ontwikkelingen. De lezer maakt kennis met de Antilliaanse literatuur in alle gedaanten die ze in vijf eeuwen heeft aangenomen. Zo beschrijft Rutgers in het eerste hoofdstuk de verschillende soorten orale literatuur. Deze literatuur neemt een belangrijke plaats in in de Antilliaanse cultuur en naast voorbeelden van deze liederen c.q. verhalen geeft Rutgers ook aan wat hun functie was, wie de vertolkers waren en hoe zo'n voordracht plaatsvond. Vervolgens geeft Rutgers een overzicht van het emancipatie-proces dat zich in de Antilliaanse samenleving en dus ook in haar literatuur heeft voltrokken. In deze hoofdstukken besteedt Rutgers op een indringende manier aandacht aan de (machts)strijd tussen Nederland, de kolonisten en de autochtone bevolking. Ten slotte gaat Rutgers op zoek naar ‘de wortels van de authenticiteit’ van de Antilliaanse ‘oratuur, auratuur en literatuur’, wat de auteur met ‘auratuur’ bedoelt is overigens niet geheel duidelijk. Deze wortels vindt Rutgers vooral na de brand van Willemstad op 30 mei 1969. Deze dag markeert het onafhankelijkheidsstreven van de Antilliaanse bevolking. Veel Antilliaanse schrijvers legden zich na 30 mei toe op de vraag welke rol Nederland en de Nederlandse taal in de Antilliaanse cultuur kon en mocht spelen. Deze taalstrijd heeft geresulteerd in de veeltaligheid die
de Antilliaanse literatuur tegenwoordig kenmerkt: zo is er Antilliaanse literatuur in het Nederlands, Papiamento, Engels en Spaans.
Naast dit overzicht van de literatuurgeschiedenis passeren in Beneden en boven de wind ontwikkelingen de revue die door de eeuwen heen in het hele literaire bedrijf hebben plaatsgehad. Zo wordt de ontstaansgeschiedenis van literatuur, toneel, en literaire kritiek beschreven; de inrichting van het literatuuronderwijs, leesgezelschappen en cultuurfestivals geschetst en de functie van de tijdschriften, uitgeverijen en bibliotheken vastgesteld. Deze literatuurgeschiedenis biedt de lezer dus de mogelijkheid kennis te maken met het hele Antilliaanse literaire leven. Deze kennismaking is, zoals uit bovenstaande opsommingen duidelijk moge zijn, helaas erg overdonderend waardoor de lezer opgeslokt wordt door het totaaloverzicht waar Rutgers zo naar streeft.
Rutgers' volledigheidsstreven heeft ook zijn weerslag op de zwaartepunten die hij in zijn literatuurgeschiedenis legt. Naast de poëticale opvattingen en biografische gegevens van toonaangevende Antilliaanse auteurs als Boeli van Leeuwen, Tip Marugg en Denis Henriquez, geeft Rutgers analyses en interpretaties van hun romans en beschrijft hij de receptie ervan. Daarnaast besteedt hij ook uitgebreid aandacht aan de historische achtergrond en de sociale functies van deze literatuur. Hiermee is Beneden en boven de wind een cumulatie geworden van alle aspecten die door de eeuwen heen centraal hebben gestaan in literatuurgeschiedenissen. Naar mijn mening geldt ook hier dat de veelheid aan informatie enerzijds een kracht is, maar anderzijds afbreuk doet aan de overzichtelijkheid van het geheel.
Deze publicatie is een bewerking van Rutgers' dissertatie