Vooys. Jaargang 15
(1997)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
‘Libben labben an eyn stucxken swijne vless’
| |
Domme lomperikenIn de Klucht van de Moffin komen twee Duitsers voor: de in Amsterdam woonachtige Tryn en haar zoon Lammert. De intrige is eenvoudig. Tryn probeert haar zoon ‘loome’ Lammert aan de Hollandse Grietje uit te huwelijken. Lammert is echter een luie vreetzak en een lompe sukkel. Grietje moet dan ook niets van hem weten en neemt hem in de maling. Ze smeert zijn neus in met roet, waardoor hij voor gek staat. Een ruzie tussen Tryn, die woedend is over de grap, en de moeder van Grietje is het gevolg. De plaatselijke politiebeambte moet eraan te pas komen om aan de twist een eind te maken. Hij beticht Tryn van dronkenschap, maar zij roept - met een licht Duits accent - uit: ‘bier noch wijn doeter my nich spreken’.Ga naar eind5. Beide Duitse personages, Tryn en Lammert, zijn niet bepaald het toonbeeld van beschaafdheid. Ze | |
[pagina 23]
| |
gedragen zich als onbeschofte lomperiken, die elkaar en de mensen in hun omgeving voortdurend de huid vol schelden. Zo bestempelt Tryn haar zoon als een ‘hontsvot’ en een ‘swyn’. Ze bekritiseert bovendien zijn vraatzucht: ‘te middagh wilstu wol vreten’ (p. 1), zegt ze. Zoon Lammert kan er op zijn beurt eveneens wat van: hij vaart tegen zijn moeder verschillende malen flink uit. Moeder Tryn wordt behalve door het schelden ook nog gekarakteriseerd door een andere eigenschap: ze is een vechtjas. Als een woesteling vliegt ze de moeder van Grietje aan, wanneer ze ontdekt dat haar zoon in de maling is genomen. De schout moet tussenbeide komen, maar voor deze man kan ze evenmin respect opbrengen. Tegen hem schreeuwt ze: ‘O wat grooter gewalt schuet mi arme vrou, wapen, wapen’ (p. 30). In de Klucht van de Mof krijgen we een al even negatief beeld van de Duitse personages. Drie Westfaalse trekarbeiders gaan op zoek naar werk in de Republiek. Dat brengt hen in moeilijke omstandigheden, die lachwekkend voorgesteld worden. Eén van hen, Jochim Bueleke, gedraagt zich als een regelrechte veelvraat, voor wie spek en zwijnenvlees het summum bonum vormen. Wanneer hij met de veerboot vanuit Zwolle in Amsterdam arriveert, doet hij - in een dialect dat zijn buitenlandse afkomst benadrukt - verslag van de moeizame tocht:
Ick hed soo eyn hechtken speck gevreeten, ont al de lude
Die lachede oft se roosende dol weeren, ick vroochde en woorom,
Dat weerste wol wijs worden sede se, kom
Man eyn luttick wyder in see, dat speck motter
wedder oet [...].Ga naar eind6.
Jochim heeft blijkbaar, voordat hij aan boord ging, een groot stuk spek gegeten en wordt door andere reizigers hierom uitgelachen. De reden van deze hilariteit wordt Jochim al snel duidelijk: eenmaal op zee zal hij het spek moeten overgeven. En zo gebeurt het ook. Hij wordt misselijk en spuugt het geheel weer uit. Tot zijn grote spijt, want het liefst had hij het ‘hubsch swijne vleesch’, zo vervolgt hij zijn relaas, weer opnieuw opgegeten. Een ware veelvraat dus, die geobsedeerd is door het eten van vlees. De andere twee, Hans en Michel, zijn geen haar beter: ze zijn voortdurend stomdronken. Het publiek krijgt dus een mooi tafereeltje van drie Duitse trekarbeiders voorgeschoteld: de ene is een vreetzak, de andere twee zijn dronkelappen. Jochim slaagt in zijn zoektocht naar werk: hij wordt in de leer genomen door Lubbert, een schoenmaker. Na verloop van tijd probeert hij de liefde te winnen van de dochter des huizes, Brechje. Dit doet hij onder andere door op te scheppen over zogenaamde rijke familieleden in Westfalen. Maar plotsklaps realiseert Jochim zich dat hij zich behoorlijk zal moeten aanpassen in Holland:
Ick moet me Hollantsk leeren, mit ons schaftmen
oock beter wie hier [...],
door steyt men oock nicht to libben,
Labben an eyn stucxken swijne vlees [...]. (p. B3r)
Jochim zal Hollands moeten leren, maar wat het allerergste is: ‘libben labben’ aan een stuk zwijnenvlees zal niet meer tot zijn mogelijkheden behoren. Brechje moet ondanks de versierpogingen van Jochim niets van hem hebben en bakt hem een poets. Ze laat hem plaats nemen in het bed van haar vader. Jochim verkeert in de waan dat Brechje naast hem zal komen liggen, maar de vader van Brechje schuift bij hem aan. Een groot pak slaag en het ontslag van Jochim zijn het gevolg. ‘Soo moetmen de moffen verleeren, Die er al te veul laten voorsteen, en ruycken niet in wat lant sy sijn’ (p. B3 [2r]), luidt de conclusie van Brechje. De Duitsers in deze twee kluchten worden met name getypeerd als dom, lomp, onbeschoft, dranken vraatzuchtig. De vraag rijst waarom de Duitsers nu juist deze eigenschappen krijgen toebedeeld. Voor een antwoord hierop kunnen verschillende elementen in overweging worden genomen. Het is voorstelbaar dat zowel actuele omstandigheden als aan het genre van de klucht gebonden eisen en de literaire traditie een bijdrage hebben geleverd aan het moffenbeeld dat Vos op de planken liet zien. | |
ActualiteitHet lijkt waarschijnlijk dat Isaac Vos voor een deel zijn inspiratie putte uit actuele omstandigheden. Het feit dat de Westfaalse Jochim nu juist als een liefhebber van spek en zwijnenvlees wordt getypeerd, hangt misschien samen met de reputatie die de Westfalers hadden op het gebied van het fokken van varkens. De Westfaalse varkens heetten extra smakelijk te zijn, omdat ze niet in kisten werden vetgemest, maar vrij mochten rondlopen.Ga naar eind7. Verder maakte | |
[pagina 24]
| |
het soort Duitse immigranten dat Vos ten tonele voert, deel uit van het Amsterdamse straatbeeld. De Republiek kende vanaf 1600 namelijk een grote immigratie van Duitsers. Massaal trokken Duitsers naar Nederlands grondgebied, uit economische redenen en vanaf 1618 ook op de vlucht gejaagd door de oorlog die in eigen land woedde. Velen van hen vestigden zich permanent in Amsterdam.Ga naar eind8. Een vorm van tijdelijke, seizoensgebonden immigratie was de trek van meest uit Westfalen afkomstige Duitsers naar de Nederlandse kustgebieden. In de zomermaanden hielpen zij daar met het maaien van gras of het steken van turf. Deze trekarbeiders werden ook wel ‘hannekemaaiers’ genoemd, wat zoiets betekende als ‘grasmaaiers’ en bovendien als scheldwoord fungeerde.Ga naar eind9. Beide typen immigranten komen we tegen in de kluchten van Vos: in de Klucht van de Moffin worden Tryn en haar zoon Lammert, die zich in Amsterdam gevestigd hebben, te kijk gezet en in de Klucht van de Mof drie Westfaalse trekarbeiders. In hoeverre het soort immigranten dat Vos beschrijft, ook in werkelijkheid de door hem gedramatiseerde eigenschappen belichaamde, is natuurlijk moeilijk na te gaan. In ieder geval mag de mogelijkheid dat actuele omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de reputatie van de Westfaalse varkens, invloed hadden op zijn moffenbeeld niet worden uitgesloten. | |
GenreDe eigenschappen die de Duitse immigranten in Vos' kluchten krijgen toebedeeld, kunnen voor een deel ook worden verklaard uit het feit dat we hier te maken hebben met het genre van de klucht. Kluchten speelden zich doorgaans af onder lagere standen; de personages werden meestal gekenmerkt door domheid en onbeschofte manieren. Verder bedienden ze zich over het algemeen van een volks, plat taalgebruik. Ook hadden vechtpartijtjes wel vaker een plaats in kluchten. Dikwijls stond in dit genre een vorm van bedrog centraal, waarbij alle aandacht uitging naar de bedrogene, ‘niet omdat hij door de misdaad zo onrechtvaardig behandeld is, maar omdat hij zo dom, zo roekeloos, zo door dwaze begeerten en sentimenten overmand is geweest’.Ga naar eind10. De domheid van Jochim en Lammert, die zich beiden in de maling laten nemen, is dus ten dele te beschouwen als een bij het genre passend verschijnsel. Ook de lomp- en onbeschoftheid van de Duitse immigranten zijn gedeeltelijk op deze wijze te verklaren. | |
Literaire traditieNaast de actualiteit en het genre kan ook de literaire traditie, waarin Duitsers van oudsher al werden geassocieerd met eigenschappen als drank- en vraatzucht, het moffenbeeld van Vos mede bepaald hebben. Een werk dat een zekere invloed heeft gehad op de latere beeldvorming van Duitsers is de Germania van de Romeinse geschiedschrijver Tacitus. Dit korte geschrift, geschreven in 98 na Christus, bevat veel gegevens over het karakter, de gewoonten en leefomstandigheden van de bewoners van Germaans grondgebied. Het kende vanaf circa 1490 een grote verspreiding in heel Europa: er verschenen talloze vertalingen en edities op de markt.Ga naar eind11. De Zuid-Nederlandse humanist Lipsius gaf in 1574 bijvoorbeeld de verzamelde werken van Tacitus uit, waaronder dus ook de Germania. In de zeventiende eeuw maakte P.C. Hooft een Nederlandse vertaling van de werken van Tacitus. Tacitus omschrijft de Germanen als dappere krijgers met rijzige gestalten, gastvrije mensen en grote drinkers. Zij die dicht bij de Rijn wonen drinken wijn, de anderen drinken meestal bier. Verder eten ze eenvoudig voedsel: fruit, wildbraad en kwark. In verband met Germaanse gastvrijheid spreekt hij van feestelijke maaltijden, waar stevig gedronken en waarschijnlijk ook flink gegeten werd.Ga naar eind12. In de zeventiende-eeuwse editie van P.C. Hooft is een afbeelding te vinden van zo'n feestelijke maaltijd van de Germanen: het geroosterde vlees en de kruiken met drank zijn duidelijk zichtbaar. Dat Tacitus' beeld van de Germanen invloed had op de wijze waarop Duitsers later in literaire teksten getypeerd werden, wordt duidelijk uit het werk van verschillende onderzoekers. Hans Walther geeft in een artikel uit 1959 een opsomming van volkerentyperingen in middeleeuwse Latijnse verzen. Maar liefst acht van de in totaal elf fragmenten over Duitsers gaan terug op Tacitus' Germania.Ga naar eind13. Ook uit de studie van Günther Blaicher naar de weergave van Duitsers in Engelstalige historische literatuur blijkt de invloed van de Romeinse geschiedschrijver op de latere uitbeelding van de Duitsers.Ga naar eind14. Er is | |
[pagina 25]
| |
Afbeelding rechts: deel van ‘De maaltijden en Gasterijen der Germaanen’.
| |
[pagina 26]
| |
bovendien een verschil aan te wijzen tussen de manier waarop Tacitus de Germanen beschrijft en de manier waarop latere auteurs de Duitsers karakteriseren. Spreekt Tacitus op een positieve en bewonderende toon over de eigenschappen van de Germanen, later worden zijn karakteriseringen vooral aangegrepen om de Duitsers negatief voor te stellen. Laat ik een voorbeeld geven van zo'n latere negatieve weergave. In 1578 schreef Justus Lipsius een reisadvies voor Philippe de Lannoy. Deze had bij Lipsius aangeklopt om raad voor een reis naar Italië en Lipsius antwoordde met een ‘Epistola de fructu peregrinandi et praesertim in Italia’. Deze brief werd opgenomen in de uitgave van Lipsius' eerste honderdtal brieven in 1586, die vele malen herdrukt werd. Onder de titel ‘Epistola ad Ph. Lannoyum’ kreeg het epistel Europese vermaardheid.Ga naar eind15. Over de zeden en gewoonten van de Duitsers schrijft Lipsius het volgende: [Gaet ghy] Nae Duytsland? sie daer slemperyen en dronckenschap. Welcke gebreecken ick wel weet dat sy verschoonen, en noemense valselijck beleeftheydt, getrouwigheydt, deftigheydt en vrolickheydt: maer ghy, vermijdtse; noch en laet die vleyende pest niet in u ad'ren sluypen, door den wint van een verkeert oordeel.Ga naar eind16. Wat bij Tacitus nog werd omschreven als rijkelijk voedsel- en drankgebruik, heet hier ‘slemperyen en dronckenschap’. Het advies van Lipsius aan De Lannoy is eenduidig: vermijd die ‘vleyende pest’, die aanlokkelijke ondeugd. Lipsius' veroordeling van de Duitse drankzucht is evident. Overigens, Tacitus' Germania heeft niet alleen invloed gehad op de latere weergave van Duitsers in literaire teksten, maar is ook van belang geweest voor de Nederlandse geschiedschrijving. Nederlandse geschiedschrijvers zagen in de Bataven, één van de Germaanse volksstammen die Tacitus beschrijft, hun voorouders. Tacitus karakteriseerde de Bataven als de dapperste van de Germanen, en dat bood mogelijkheden om aan de Nederlandse geschiedenis een fraai verleden te geven.Ga naar eind17. Veel van de eigenschappen die Tacitus toeschreef aan de Germanen werden vervolgens ook van toepassing geacht op de Bataven, vanwege hun verwantschap met de Germanen. Dat Vos de negatieve eigenschappen met name reserveert voor de Duitsers in beide kluchten, mag geen verbazing wekken. Door in ‘de ander’ eigenschappen te hekelen die voor het eigen volk ook geldig waren, wordt het eigen volk als het ware tijdelijk van diezelfde negatieve reputatie gevrijwaard. Naar een alledaags niveau vertaald: ondeugden die op jezelf van toepassing zijn, veracht je des te meer bij een ander. Zelfbeeld en beeld van de ander hangen in die zin nauw met elkaar samen. | |
WetenschapNaast Tacitus' Germania circuleerden er beelden van Duitsers in de wetenschappelijke literatuur, bijvoorbeeld in werken waarin de ‘klimaattheorie’ werd aangehangen. Volgens deze theorie waren de verschillen tussen volkeren het gevolg van de klimatologische omstandigheden waarin ze leefden. Factoren als ligging, bodem en lucht- en weersgesteldheid van een gebied zouden bepalend zijn voor de aard of het karakter van volkeren.Ga naar eind18. Zo zouden noordelijke volkeren andere drink- en eetgewoonten eropna houden dan zuidelijke volkeren. Ook zouden noordelijke volkeren door het inademen van dikke en troebele lucht dommer zijn dan zuiderlingen. Al bij de Griekse artsen Hippocrates (circa 460-337 v. Chr.) en Galenus (circa 129-200) konden dit soort ideeën aangetroffen worden. Zestiende- en zeventiende-eeuwse medici namen dergelijke klimaattheoretische inzichten op in hun werken. Zo kan het dat bij de Dordrechtse arts Van Beverwijck, onder verwijzing naar Hippocrates, in zijn Schat der gesontheydt (eerste druk 1636) gelezen kan worden dat de noorderlingen grote eters zijn. Verder worden ze - volgens Van Beverwijck - over het algemeen gekarakteriseerd als verstandelijk weinig getalenteerd en zijn ze in tegenstelling tot de zuiderlingen dapper, bleek van huidskleur, mollig en drankzuchtig.Ga naar eind19. Tot de noordelijke volkeren rekent Van Beverwijck behalve de Duitsers ook de inwoners van zijn eigen land, de Fransen en de Engelsen. Eigenschappen als domheid, vraat- en drankzucht werden dus typerend geacht voor noorderlingen in het algemeen. Van Beverwijck getroost zich in dit werk echter veel moeite om zijn eigen volk te bevrijden van een paar van die ongunstige eigenschappen. Zo betoogt hij dat er in het koude Holland (uiteraard!) ook verstandige lieden te vinden zijn.Ga naar eind20. Verder formuleert hij een verontschuldigende verklaring voor het feit dat noorderlingen veel drinken. Dat doen ze volgens de Dordrechtse arts omdat ze een andere lichaamsconstitutie hebben dan zuiderlingen: | |
[pagina 27]
| |
ze bezitten een grotere inwendige lichaamswarmte en hebben daardoor meer behoefte aan ‘vochtigheid’.Ga naar eind21. De mogelijkheid dat klimaattheoretische denkbeelden - bewust of onbewust - hun weerslag hadden op de uitbeelding van de Duitse immigranten in de kluchten van Vos, mag niet worden uitgesloten. Wel is het opmerkelijk dat de Nederlandse personages, die met dezelfde typisch noordelijke eigenschappen behept zouden moeten zijn, er in beide kluchten relatief goed vanaf komen. | |
ContrastwerkingHet heeft er alle schijn van dat Vos de Duitse immigranten, die in groten getale naar Amsterdam en omstreken kwamen, te kijk wilde zetten. En dit alles ongetwijfeld tot groot vermaak en instemming van het Amsterdamse schouwburgpubliek. Niet voor niets worden in deze twee zo succesvolle kluchten de Duitsers in de maling genomen door Hollanders. Zo laat Lammert zich in de Klucht van de Moffin een loer draaien door de Hollandse Brechje en Jochim in de Klucht van de Mof door de eveneens Hollandse Grietje. Door de Duitse mannen zo dom af te beelden wordt het contrast tussen de Nederlandse (of in engere zin: Hollandse) en de Duitse nationaliteit verscherpt. Van deze twee buurlanden die hun Germaanse oorsprong en noordelijke ligging delen, komt het eerste er het gunstigste vanaf. Toegegeven, de Hollandse personages in de beide kluchten zijn evenmin toonbeelden van beschaafdheid, maar zo bont als de Duitse immigranten maken ze het in ieder geval niet. De nadruk ligt duidelijk op de hekeling van de Duitsers. Ondanks de dubbele verwantschap tussen beide nationaliteiten zal er voor het publiek dan ook geen twijfel hebben bestaan over de vraag welke van de twee de minst geciviliseerde is. Opvallend genoeg zijn het twee vrouwen die de twee Duitse mannen die zich opwerpen als geschikte huwelijkskandidaten, in de maling nemen. Uit Leukers dissertatie over het beeld van de vrouw en het huwelijksconcept in zeventiende-eeuwse Nederlandse kluchten, blijkt dat dit geen ongewone gang van zaken was: Ein rundes Dutzend der Stücke zeigt einen jungen Mann, der von seiner Mutter auf Brautschau geschuickt, mit unterschiedlichem Erfolg bei einer oder mehereren Auserwählten sein Glück versucht [...]. Die Figurenkonstellation zeigt energische junge Frauen, die den meist etwas vertrottelt und linkisch [onhandig] gezeichneten jun gen Mann entweder mit drastischer Mitteln abweisen oder zielstrebig auf seine Anträge eingehen.Ga naar eind22. Ook in dit geval, zou je kunnen zeggen, worden de beide mannen ‘mit drastischen Mitteln’ door de Hollandse vrouwen afgewezen. Mogen we hierin, onder verwijzing naar de actuele situatie die zich kenmerkte door een groot aanbod van Duitsers op de Amsterdamse huwelijksmarkt, ook een lichte waarschuwing voor de Hollandse vrouwen lezen? Gezien de onzekerheid omtrent de functie van kluchten - werd er wel of geen moralisering beoogd, voor welk publiek waren ze bedoeld? - en het ontbreken van cijfers van het aantal voltrokken huwelijken tussen Hollandse vrouwen en Duitse immigranten, gaat deze speculatie echter mogelijk te ver. Maar dat Jochim en Lammert zich niet gedragen als ideale schoonzonen, staat hoe dan ook buiten kijf. Wenden we ons tot slot nog even naar de huidige beeldvorming van Nederlanders over Duitsers, dan blijkt dat bepaalde hedendaagse clichés over Duitsers zoals hun gedisciplineerdheid, nauwgezetheid (‘Pünktlichkeit’) en grondigheid (‘Gründlichkeit’) geen enkele rol spelen in de kluchten van Vos. Het nog steeds gangbare cliché van de vleesetende en bierdrinkende Duitsers komt daarentegen bij hem wel al voor. En als je het mij vraagt, ik denk dat dit cliché nog wel enkele eeuwen meegaat. Alle vegetarische en theedrinkende Duitsers ten spijt. Lotte Jensen studeerde Nederlands aan de Universiteit Utrecht met Renaissance letterkunde als specialisatie. Momenteel is ze als docent verbonden aan de afdeling Renaissance letterkunde van diezelfde universiteit. Dit artikel is gebaseerd op haar doctoraalscriptie uit 1996. |
|