het boek der boeken, nog werd gelezen en herlezen en herlezen, toen had men alles in een grote package-deal: moraal, ethiek, trouw, emoties, literatuur, gemeenschap, cultuur. Toen vielen ethiek en literatuur nog samen en kon men het goede leven afmeten aan het goede lezen. Althans zo lijkt het uit de verte...
Hoe dan ook, iets anders dan een literaire mode die een half jaar duurt, is er niet voor in de plaats gekomen. Ondanks pontificale titels als De wetten en De vriendschap, ondanks vertalingen en talkshows, kan zelfs Connie Palmen het podium niet langer dan een paar maanden bezet houden. De democratie heeft zich ook in de lezerswereld gevestigd, de drang om de lege plek op te vullen en de dans om de gunst van het publiek beheersen de wereld van de verbeelding, zoals elke andere. De verwoede lezer van vandaag de dag is een alleseter. En de gedachte dat onze cultuur voor alles een museale cultuur is - we verzamelen en stellen alles tentoon: natuurgebieden, dieren, mensentypen, primitieve culturen et cetera - dringt zich nergens zo sterk op als in boekwinkels en bibliotheken.
Nu is trouw maar één deugd uit een veel breder arsenaal van wenselijke menselijke eigenschappen en misschien hoeven we over ons onderwerp niet te wanhopen wanneer we ons op andere kanten van het lezen richten. De zoektocht naar een gemeenschappelijke moraal in de republiek der letteren, naar een wijze van lezen die passie met prudentie verenigt, moet mijns inziens ook radicaler worden aangevat. Het is teveel gevraagd om op deze plaats serieus werk te maken van een ethiek van het lezen, maar met een analogie en een paar anekdotes kunnen we misschien de eerste moeilijke stappen zetten.
Naar de analogie is hierboven al gehint en zij betreft die tussen het lichamelijke proces van het eten en de geestelijke activiteit van het lezen. Lezen is gewoon lekker, immers. En lekker is een bij uitstek gastronomische kwalificatie. Bovendien is het lang niet de enige die de analogie ondersteunt (‘Lettervreters verslinden dikke pillen’). Waar het mij om gaat is echter dat deze analogie ons op het spoor zet van het morele begrip ‘zonde’, van de vraatzucht als menselijke zonde. De alledaagse zonden (koffievlekken, ezelsoren, potloodstrepen, wederrechtelijk toegeëigende boeken), het kleinere, publiekelijk bewijsbare morele werk, laten we hier buiten beschouwing om meteen door te stoten naar: De Zeven Hoofdzonden. Geactualiseerd door de film Seven en alleen al vanwege hun prachtige klank uitnodigend: Vraatzucht, Hovaardigheid, Gierigheid, Wellust, Nijd, Gramschap, Traagheid. Als de lezer niets menselijks vreemd is, dan moet er toch iets van deze zonden terug te vinden zijn in het lezen.
Bestaat er echter zoiets als vraatzucht of gulzigheid in het lezen? Kan men zich overeten? Kan men metaforisch gesproken schrok-