Vooys. Jaargang 15
(1997)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |||||||||||||
Een ongewenst boek
| |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
De puinhopen van Darmstadt
maatschappij daadwerkelijk veranderd kan worden: ‘Es ist unsere Aufgabe, daran zu erinnern, daß der Mensch nicht nur existiert, urn verwaltet zu werden - und daß die Zerstörungen in unserer Welt nicht nur äußerer Art sind und nicht so geringfügiger Natur, daß man sich anmaßen kann, sie in wenigen Jahren zu heilen’ (Böll 1979: 35). Met dit literaire uitgangspunt over de noodzaak tot betrokkenheid van de schrijver en de lezer met de actuele situatie schaart Böll zich aan de zijde van ethisch georiënteerde literatoren als Sartre, De Beauvoir en Borchert. Deze auteurs wilden evenals Böll naast de beschrijving van de negatieve werkelijkheid ook wegen aan de lezer tonen om de situatie te verbeteren. Daarbij deden zij een beroep op de vrijheid van het individu en op die van de lezer in het bijzonder. Der Engel schwieg past goed in het zojuist geschetste beeld van het ethisch-literaire existentialisme. De roman gaat over de eenendertigjarige ‘Heimkehrer’ Hans Schnitzler, die voor de oorlog het beroep van boekhandelaar uitoefende. Teruggekomen van het front wordt hij direct geconfronteerd met de enorme materiële en geestelijke ravage in zijn vaderland. Schnitzler werd tijdens de oorlog, nadat hij geprobeerd had te deserteren, ter dood veroordeeld, maar wist met de hulp van sergeant Gompertz daaraan te ontsnappen. Even later wordt deze Gompertz door zijn landgenoten doodgeschoten. Na de terugkeer in zijn geboortestad (waarschijnlijk Keulen) besluit Schnitzler zijn verhaal aan de weduwe van Gompertz te vertellen. Ondertussen probeert hij met veel moeite aan valse identiteitsbewijzen te komen om zijn gevangenisstraf te ontlopen, niet beseffend dat de geallieerden de stad al enige dagen bezet hebben. Niettemin heeft hij deze papieren nodig om aan voedselbonnen te kunnen komen. Zijn inspanningen worden beloond als Schnitzler Regina Unger ontmoet die niet alleen voor de papieren, maar ook voor onderdak en voedsel | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
zorgt. Met haar begint Hans al snel een intieme relatie, hoewel hun wederzijdse liefde door de jaren '40-'45 getekend is. Want Schnitzlers echtgenote is tijdens een bombardement om het leven gekomen en Regina's baby, die uit een kortstondig contact met een vreemde man verwekt is, sterft kort na de geboorte. Zowel Regina als Hans blijken temidden van het puin en de troosteloze situatie een op liefde gebaseerde relatie op te kunnen bouwen. Daarnaast zijn er nog twee personages in Der Engel schwieg die tussen de puinhopen een authentiek bestaan blijken te kunnen leiden: de kapelaan uit Hans' parochie en de weduwe van Gompertz. De eerste blijkt naast vertrouwenspersoon voor Schnitzler ook een mens te zijn die de christelijke naastenliefde weet te praktizeren. Regelmatig ontvangt Schnitzler van deze pastoor voedsel en sigaretten. Elisabeth Gompertz deelt de erfenis van haar overleden echtgenoot uit aan de armen van de stad; op haar sterfbed geeft ze haar laatste geld aan de priester. Het grote inauthentieke tegenvoorbeeld, het symbool van de ‘inhumanen Gegenwelt’ (Bernhard 1992: 140) is Dr. Fischer, die dezelfde schoonvader heeft als de altruïstische Elisabeth Gompertz. Hij beschouwt het uitdelen van Willie Gompertz' geld aan de armen als een hysterische daad. Fischer was voormalig adviseur van de machtige aartsbisschop en is na de oorlog redacteur geworden van het christelijke tijdschrift Das Gotteslam. Hij staat voor de verfijnde estheet die aan verveling lijdt en voor de opportunistische geldwolf. Tijdens de oorlog sympathiseerde hij met de nazi's en na 1945 weet hij uit de schaarste munt te slaan. Aan het geld dat hij daarmee verdient, kleeft evenwel de geur van bloed. In het volgende citaat lijkt een relatie met Judas gelegd te worden: ‘Wenn er die Tür [van zijn brandkast, HvS] öffnete, kam ihm eine heftige süßliche Wolke entgegen, süßlicher Dreck, der den Begriff Bordell in ihm auflöste - aber es fiel ihm ein, daß es Blutgeruch war, der sehr verdünnte, verfeinerte Geruch von Blut...’ (Böll 1994: 122). Der Engel schwieg vertoont nauwelijks een plot, Böll lijkt enkel een beeld van de nieuwe situatie te willen geven en de mogelijkheden tot authentiek functioneren temidden van de totale ontreddering te willen laten zien. Zijn roman begint en eindigt met hetzelfde symbool: de stenen engel die bevuild en beschadigd is door het oorlogsgeweld. Aan het slot van de roman, als de begrafenis van Elisabeth Gompertz wordt beschreven, schetst de verteller het volgende beeld van de gevallen engel: [..] er hatte sein Profil im schwarzen Schlamm verborgen, und die Abflachung an der Stelle seines Hinterkopfes, wo er sich von der Säule gelöst hatte, erweckte den Eindruck, als sei er niedergeschlagen worden, sei nun an die Erde geschmiegt, um zu weinen oder zu trinken, sein Gesicht lag in einer Schlammpfütze, seine starren Locken waren mit Dreck bespritzt, und seine runde Wange trug einen Lehmflecken; nur sein bläuliches Ohr war makellos, und ein Stück seines zerbrochenen Schwertes lag neben ihm: ein längliches Stück Marmor, das er weggeworfen hatte. (Böll 1994: 188) Het lijkt of Böll zich met Der Engel schwieg net als andere literaire existentialisten al snel in een literair-historisch vacuüm had genesteld. Het grote publiek wilde zo snel mogelijk de oorlog vergeten en de destijds dominante Gruppe 47 wilde zich opnieuw met het experiment, dat na 1933 zoveel tegenstand had ondervonden, gaan bezighouden. Tekenend is het dan ook dat de geëngageerde Böll in 1965 de Gruppe 47 gebrek aan solidariteit verwijt (Nägele 1976: 43). Het zojuist genoemde isolement viel ook andere literaire existentialisten ten deel: Borchert werd na zijn dood snel uit de literaire canon gewerkt, Sartre en De Beauvoir legden zich in de jaren vijftig steeds meer toe op het schrijven van ethische en politieke geschriften. Ik heb tot nog toe gesuggereerd dat Der Engel schwieg als een existentialistische tekst gezien kan worden en het is nu zaak deze aanname verder uit te werken. Existentialistische teksten worden vaak getypeerd door drie nauw met elkaar verweven semantische topoi, namelijk de grenssituatie, de ander en het engagement. De eerste topos valt in Bölls roman natuurlijk samen met de oorlog, zij het dat veel meer de situatie direct na de Duitse capitulatie beschreven wordt; naar de oorlog zelf wordt alleen indirect verwezen in Der Engel schwieg. Böll toont niet de ontploffing, maar de ravage en in die zin is zijn roman in tegenstelling tot de wilde ‘Aufschrei’ van Borchert een tamelijk stil boek (vergelijk ook Bernhard 1992: 139). De ander is in Der Engel schwieg zoals in de meeste literair-existentialistische teksten meestal machtig en anoniem. In Bölls roman zijn het vaak de anonieme ‘Schriebtischmörderer’ die vanuit het kantoor hun verlammende invloed op de medemens uitoefenen. In Der Engel schwieg wordt deze Ander treffend geschilderd als Schnitzler de oproep voor | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
militaire deelname aan de oorlog in de bus krijgt: ‘[...] es war nur eine Postkarte gekommen, flüchtig unterkritzelt von irgendeinem Major, der sonntags vielleicht nicht weit von ihm in der Kirche kniete, Seine Frau beschlief, seine Kinder zu anständigen deutschen Menschen erzog und werktags stoßweise Postkarten unterschrieb’ (Böll 1994: 34-35).Ga naar eind2 Het engagement valt moeilijker te lokaliseren in Der Engel schwieg. De hoofdpersonages Hans en Regina wijzen de situatie duidelijk af zonder daarbij concrete actie te ondernemen om de werkelijkheid positief te veranderen. Hun doel bestaat uit het ‘bewusteloos’ overleven in de gegeven ellende. In die zin ontvouwen beiden zogenaamde afwezige handelingen, die in literair-existentialistische teksten zo vaak voorkomen en daarin meestal impliciet als een vorm van kwade trouw worden veroordeeld. Niettemin worden Regina en Hans ook duidelijk als machteloze slachtoffers geschetst. Aldus verwijst hun tragische lot regelrecht naar de machthebbers, de representanten van Kerk & Staat, waarvan Dr. Fischer een typisch voorbeeld is. Het ‘afwezige’ handelen van Hans en Regina dat op zich genomen weinig opbouwend is, blijkt binnen Bölls verteltechniek als een impliciete kritiek op de bureaucraten te fungeren. Dit procédé moet de lezer tot verzet tegen de situatie in, maar ook buiten het literaire werk leiden en getuigt zo van een geëngageerde schrijfhouding. Op een ander niveau kan men het liefdespaar als authentieke buitenstaanders bezien. In existentialistisch proza treden dit soort personages vaak op; zij bezitten een soort oorspronkelijkheid die de brave burger verloren heeft en op deze wijze leveren zij impliciet kritiek op wat de existentialistische filosoof Heidegger het ‘Men’ noemde.Ga naar eind3. Ook de motieven van de gesloten ruimte en van het existentiële misverstand kan men in het literaire existentialisme regelmatig aantreffen. In Der Engel schwieg wordt het eerste motief vooral gerepresenteerd door kelders en ziekenhuizen, waar de doden en gewonden de overlevenden met de broosheid van het bestaan confronteren. Het tweede motief wordt duidelijk zichtbaar in de passage waarin sergeant Gompertz als gevolg van een misverstand door zijn eigen soldaten wordt neergeschoten. Deze actie is waarschijnlijk veroorzaakt door het gegeven dat Gompertz zijn jasje aan Schnitzler had afgegeven en daarom niet meer door zijn eigen leger herkend werd. Ten slotte moet Bölls traditionele verteltechniek en zijn vertrouwen in de conventionele taal als literair-existentialistische kenmerken genoemd worden. In tegenstelling tot dichters als Paul Celan had Böll minder problemen met een door ‘Auschwitz’ geschonden taal. In zijn Frankfurter Vorlesungen uit hij regelmatig de wens om de vervreemde taal met vertrouwde woorden nieuw leven in te blazen. Wat betreft de vertelprocédés kan men een interessante parallel ontdekken tussen De Beauvoirs concept van de metafysische roman en Bölls narratieve technieken. De Franse existentialiste pleit voor een realistische beschrijving van de werkelijkheid die evenwel aan de hand van metafysische invalshoeken (bijvoorbeeld thema's als ‘schuld’, ‘de tijdelijkheid van de existentie’) moet worden voltrokken. In die zin is de descriptie van de situatie niet helemaal waardevrij, ze wordt als het ware met een ethisch-wijsgerige zaklamp beschenen. Een soortgelijk procédé lijkt Böll voor ogen te hebben als hij stelt dat de situatie niet zoals ze zich toont beschreven dient te worden, maar met behulp van de verbeelding bewerkt moet worden, opdat het beschrevene voor de mens existentiële betekenis gaat krijgen. Door middel van de imaginatie immers kan de verteller de lezer op onvermoede mogelijkheden en inconsequenties wijzen waartoe de puur descriptieve vertelwijze niet in staat is, en kan de auteur aldus zijn engagement gestalte geven. Op één punt wijkt Der Engel schwieg duidelijk af van een algemene tendens in het literaire existentialisme. Ik doel op de wens tot transformatie van de christelijke beginselen binnen een antropocentrisch gericht kader. Bij Sartre c.s. wordt de hel de ander, is de zonde de fout die tegen de medemens begaan wordt. Deze omkering valt in Bölls postuum verschenen roman niet waar te nemen, een gegeven dat weinig verwondering hoeft op te roepen als we ons zijn affiniteit met het (non-constitutionele) katholicisme herinneren. Het meest essentiële kenmerk van existentialistische literatuur ligt in de poging om door het tonen van negatieve situaties de mens tot positieve daden te bewegen. Of uitgever Middelhaave zich van deze opzet bewust was, valt nu moeilijk vast te stellen. Misschien kon of wilde hij het literair-existentialistische uitgangspunt niet accepteren. In dat geval moet men toch begrip tonen voor zijn keuze, want voor de lezer anno 1996 liggen de zaken door de afstand tot de Tweede Wereldoorlog veel duidelijker en ook minder beladen op tafel. Niettemin geloof ik dat het georganiseerde vergeten van de jaren '40-'45 averechts gewerkt heeft. De publicatie van Der | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
Engel schwieg had een bijdrage kunnen leveren aan de verwerking van een soort leed dat mensen nu juist uit willen spreken en dat - omdat het om weerklank vraagt - niet onderdrukt mag worden. Hans van Stralen doceert aan het Instituut voor de Lerarenopleiding van de Universiteit van Amsterdam. | |||||||||||||
Literatuur
|
|