Vooys. Jaargang 15
(1997)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
De geheimzinnige werkelijkheid
| |
Een analyse van het verhaalIn Letter en Geest wordt het verhaal verteld van ene Felix Mandaat. Hij leidt een solitair leven en ontmoet ook in zijn werk weinig mensen. ‘Makelaar in evenementen’ (p. 205) noemt hij zichzelf: een beroep dat hij vanuit zijn bed kan uitoefenen. Uit onvrede met dit eenzame bestaan (hij loopt tegen de dertig, als hij nog íets wil, moet het nu gebeuren) reageert hij op een vacature van een universiteitsbibliotheek. Bij gebrek aan andere kandidaten wordt hij aangenomen als tijdelijke vervanger van ene meneer Brugman. Niets lijkt Mandaat nog in de weg te staan om onder de mensen te komen. Toch verloopt het contact met zijn nieuwe collega's niet vlekkeloos. De meesten, onder wie zijn assistente mevrouw Qualing, zien hem slechts als ‘de vervanger van’. Op een goede dinsdagavond wanneer hij dienst heeft, neemt Mandaat een kijkje in de ‘Kapel’, het hart van de bibliotheek waar vele duizenden boeken in een groot stalen geraamte zijn opgeslagen. Ronddwalend over trappen en etages ontwaart hij ineens een spook, een geestverschijning. Mandaat probeert ‘het’ te naderen, maar het verschijnsel wijkt voor hem weg en blijft steeds op een vaste afstand voor hem uit zweven. In de daaropvolgende weken ziet hij het spook nog een paar keer, waaruit hij concludeert dat het geen zinsbegoocheling is. Vreemd genoeg schijnt verder niemand in de bibliotheek op de hoogte te zijn van het bestaan van het spook. Directielid Van Uffel, die door Mandaat in vertrouwen wordt genomen en aan wie hij voorstelt samen de verschijning te bezweren, lijkt hem in eerste instantie serieus te nemen. Maar als het moment daar is, blijkt Van Uffel om geheel andere redenen met hem de Kapel te zijn ingegaan. Na deze avond laat het spook zich niet meer zien. Als meneer Brugman overlijdt, kan Mandaat diens plaats voorgoed innemen. Hij slaat het aanbod echter | |
[pagina 5]
| |
af en keert terug naar zijn eenzame bestaan. Zoals vermeld, dragen verschillende intertekstuele verwijzingen bij aan het kunstmatige, niet-realistische karakter van de roman. De gebeurtenissen die in het verhaal plaatsvinden, zijn in belangrijke mate gemodelleerd naar scenario's uit andere verhalen zoals bepaalde bijbelverhalen en de mythe van Phaëton.Ga naar voetnoot3. De geschiedenis waaraan gerefereerd wordt is dus afhankelijk van taal en literaire conventies.Ga naar voetnoot4. Toch is hiermee de weerbarstigheid van het verhaal nog niet afdoende te lijf gegaan. De verhalen waarnaar in Letter en Geest wordt verwezen, houden de gebeurtenissen een spiegel voor; het is duidelijk dat deze niet op zich staan. Zo wordt het mislukken van de missie die de hoofdpersoon zich stelt door spiegelteksten en intertekstuele verwijzingen in zekere zin gerechtvaardigd. Hij is niet de eerste die niet in zijn opzet slaagt, en hij zal gezien het universele karakter van de verhalen ook wel niet de laatste zijn. Maar een belangrijke vraag is hiermee nog niet beantwoord, namelijk die naar de reden van het falen. Vanuit een realistisch interpretatiekader zou deze vraag beantwoord moeten kunnen worden door het verloop en de samenhang van de gebeurtenissen tegen het licht te houden. Immers, in een ‘realistische’ roman verloopt de intrige niet alleen volgens de lijn van de chronologie, maar ook volgens de lijnen van logica en causaliteit.Ga naar voetnoot5. De motivatie van Felix Mandaat om de vaste betrekking die hem aangeboden wordt te weigeren, of datgene wat hem ervan weerhoudt de vaste betrekking aan te nemen, zullen uit een dergelijke analyse naar voren moeten komen. De literatuurwetenschapper Claude Bremond heeft in ‘de logica van narratieve mogelijkheden’ een instrument uitgewerkt waarmee een reconstructie van de gebeurtenissen in een verhaal kan worden gemaakt.Ga naar voetnoot6. De basis van het model van Bremond wordt gevormd door de handeling. Drie fasen kunnen in een handeling worden onderscheiden: een virtualiteit of mogelijkheid, de actualisering en het bereikte doel of resultaat. De tweede en derde fase hoeven niet noodzakelijk te worden gerealiseerd. Een voorgenomen handeling hoeft niet te worden geactualiseerd; een gesteld of beoogd doel hoeft niet te worden bereikt. Doordat handelingen op verschillende wijzen met elkaar kunnen worden verbonden, is het model recursief. Zo kunnen twee handelingen achter elkaar geplaatst worden: het resultaat van de eerste handeling opent de mogelijkheid voor een volgende. Ook kan er sprake zijn van enclave: om het doel van een handeling te bereiken is een tweede handeling nodig. Een derde verbindingsprincipe betreft niet de handelingen maar verschillende actoren / personages. Een handeling is een gebeurtenis bezien vanuit het perspectief van één actor. In de gebeurtenis ‘Dief berooft zakenman.’ is de handeling voor de dief het beroven. Voor de zakenman is de handeling het beroofd worden. Beide actoren komen bijeen in de gebeurtenis van de beroving. Het derde verbindingsprincipe legt dus relaties tussen actoren. Een analyse van Letter en Geest met behulp van dit model levert interessante informatie op. Zo benadrukt de analyse dat het verhaal ook als reisverhaal kan worden beschouwd. Van de forensende Felix Mandaat worden alleen de eerste heenreis naar zijn werk en de laatste terugreis naar huis in de tekst gepresenteerd. Hierdoor dringt het beeld zich op dat wat er in de bibliotheek gebeurt, via enclave in verbinding staat met de reishandeling. De opdracht die Mandaat zich stelde krijgt zo daadwerkelijk het karakter van een missie, een reis met een doel, zoals ook zijn grootvader in de crisisjaren iedere week per motor naar Duitsland ging om daar voor zijn gezin de kost te verdienen (p. 269). Aan het einde van Letter en Geest wordt het beeld van een retourtje bibliotheek echter | |
[pagina 6]
| |
ook weer bijgesteld. In de herinnering van Mandaat worden alle honderdtweeënveertig treinritten samengebald tot één lange reis. Het verschil tussen heen- en terugreis komt te vervallen doordat zowel 's morgens als 's avonds de zon die laag aan de hemel staat, hem van links (Mandaat houdt niet van achteruitrijden) beschijnt. ‘Nu en in zijn herinnering reist hij door een valse dageraad naar nergens’ (p. 279). De reis met een doel blijkt dus uiteindelijk doelloos te zijn geweest. Dit wordt nog eens benadrukt door het verhaal dat een zwerver in de treincoupé aan Mandaat vertelt. Hij is zomaar naar Noordwijk gereisd en heeft daar een briefje van honderd gulden gevonden. Zonder vooraf een doel te hebben gehad, heeft de reis hem wat opgeleverd. Een antwoord op de vraag naar de reden van het mislukken van Mandaats missie is met deze analyse nog niet gevonden. Ook in de ongewenste toenadering door directielid Van Uffel ligt de oplossing niet. Deze suggestie van ene Molhuysen, een conservator in de bibliotheek, wordt door Mandaat van de hand gewezen: ‘Ach nee, het ligt niet aan Van Uffel’ (p. 283). De werkzaamheden op zich vormen ook geen aanleiding om de vaste aanstelling te weigeren. De bibliotheek biedt volgens conservator Molhuysen juist veel mogelijkheden voor een vooruitstrevende jongeman (p. 282). Zelfs de stroeve verhouding met zijn assistente, mevrouw Qualing, kan niet hetgeen zijn dat Mandaat ervan weerhoudt in de bibliotheek werkzaam te blijven. Tegen het einde van het verhaal gaat mevrouw Qualing met zwangerschapsverlof, zodat Mandaat voorlopig niet meer met haar geconfronteerd hoeft te worden. De moeizame verhouding met zijn assistente (en overigens ook met de andere bibliotheekmedewerkers) spitst de kwestie wel toe. Het voorlopige antwoord op de vraag waarom Mandaat niet werkzaam blijft in de bibliotheek, luidt dat het hem niet lukt om op een normale, sociale wijze met anderen in contact te treden. Hij blijft een eenzaam man. In een visioen dat hij tijdens de laatste treinrit naar huis heeft, vormen de medewerkers van de bibliotheek een ‘Mystiek Lichaam’. Mandaat maakt hier geen deel van uit. De vraag luidt nu dus niet meer waarom hij niet in de bibliotheek blijft werken, maar waarom hij niet toetreedt tot deze gemeenschap. Als het niet aan zijn collega's ligt, aan wie of wat dan wel? Tegenover conservator Molhuysen licht Mandaat zelf een tipje van de sluier op: ‘Het heeft meer met mezelf te maken’ (p. 283). Waarop een kwaadaardig stemmetje reageert: (Alles met jezelf te maken, Mandaat. Alles heeft altijd met jezelf te maken. Je wilde niet meer zo belangrijk zijn. Je wilde jezelf verliezen en je leven redden. Je bent gekomen om een mens onder de mensen te worden, in de hoop dat die stolp van ijdelheid aan scherven zou barsten. Het is je niet gelukt[...]) (p. 283). Het probleem is verschoven. Niet bij de medewerkers, niet in de omstandigheden of in het lot, maar bij Mandaat zelf ligt het probleem. Door de nederige woorden waarin hij aan het begin van het verhaal zijn opdracht formuleert, ‘zijn leven met anderen gaan delen’ (p. 203), wordt hardhandig een streep gehaald. Om tot een coherent beeld van het verhaal te komen, zal gezocht moeten worden naar het waarom van dit solitaire bestaan, waartoe Mandaat veroordeeld lijkt te zijn. | |
[pagina 7]
| |
Letter en Geest, een spookverhaal?Een intertekstuele code die tot nu toe onbesproken is gebleven, is die van het spookverhaal. Net als de verwijzing naar de mythe van Phaëton en naar enkele bijbelverhalen, zijn aanwijzingen om het genre van het spookverhaal of de ‘gothic’ bij de lezing van het verhaal te betrekken, overduidelijk aanwezig. Niet alleen wordt in de titel al vermeld dat de onderhavige geschiedenis een specimen van het genre vormt, in het verhaal zelf wordt dit ook bevestigd door het optreden van een heus spook. De vraag is nu wat een spookverhaal tot een spookverhaal maakt en of Letter en Geest voldoet aan deze conventies. In In the Circles of Fear and Desire schetst William Patrick Day een beeld van het genre.Ga naar voetnoot7. In het eerste hoofdstuk van zijn boek bespreekt hij de conventies die hij verdeelt in drie categorieën: met betrekking op de personages, de sfeer en de intrige. Uiteraard staat deze indeling in dienst van de overzichtelijkheid. In werkelijkheid loopt er geen scheidslijn tussen de gebieden, maar is er sprake van een voortdurende wisselwerking. In veel spookverhalen treedt een mannelijke held op als belangrijkste personage. Net als de protagonist in allegorische en romantische verhalen die tijdens de ontstaansperiode van de ‘gothic’ in zwang waren, moet de held uit een spookverhaal een (al dan niet zelfopgelegde) opdracht uitvoeren. Maar waar de held in deze andere verhalen meestal glorieert in zijn heldendom, gaat de held van een spookverhaal onherroepelijk ten onder aan de missie die hij onderneemt. Zo denkt Dr Jekyll uit The strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde van R.L. Stevenson de mensheid een dienst te bewijzen door een medicijn uit te denken dat het goede in de mens naar voren brengt. Waar hij echter niet op bedacht is, is dat tegelijkertijd ook het slechte wordt geconcentreerd. De boosaardige evenknie van de geleerde is geboren: Mr Hyde. Nadat deze veel kwaad heeft gesticht, gaan beiden ten onder. De belevenissen van Dr Frankenstein verlopen volgens eenzelfde stramien.Ga naar voetnoot8. Ook hij denkt de mens een dienst te bewijzen door een gehoorzame hulp te maken. De gevolgen zijn niet minder ernstig. Uiteindelijk moet Dr Frankenstein zijn creatie tot aan de einden der aarde nazitten om hem uit de weg te ruimen. De held uit een spookverhaal is dus vooral een antiheld. Felix Mandaat berokkent met zijn missie anderen weliswaar geen leed, maar brengt zichzelf geen stap verder. Integendeel, in plaats van zijn solitaire bestaan van voor zijn betrekking bij de bibliotheek weer op te pakken, eindigt hij aan het slot van het verhaal als een leesteken: een punt. De nederigheid en de goede bedoelingen waarmee de held in veel spookverhalen zijn opdracht aanvangt, zijn ook bij Felix Mandaat terug te vinden. En ook de held uit Letter en Geest houdt hiermee zichzelf en de lezer voor de gek, blijkens de woorden van de kwaadaardige voice-over op pagina 283. De missie komt slechts voort uit ijdelheid en was daarom van tevoren al gedoemd te mislukken. Ook al eerder in het verhaal, waar verteld wordt hoe Mandaat in zijn jonge jaren vaak in het riet langs de rivier naar de wolken placht te kijken, kan de oplettende lezer nattigheid voelen: Die vergelijkingen! De isomorfie van alles! Elk verschijnsel rijmde op een ander verschijnsel, in eindeloze monotonie, zoals golf rijmt op golf en in een woordenboek elk woord weer verwijst naar andere woorden. Alles schikte zich in concentrische cirkels rond dat ene middelpunt: Mandaat. Alles en iedereen was naar zijn beeld en gelijkenis geschapen. Wie zich zo verheft brengt de wereld ten val. | |
[pagina 8]
| |
Hieruit blijkt dat Mandaat wel degelijk lijdt aan de monomanie en het egotisme die volgens Day de antiheld uit een spookverhaal kenmerken (Day, p. 17). Een ander verschijnsel dat vaak met het optreden van de held in een spookverhaal gepaard gaat is spiegeling of verdubbeling. Dit verschijnsel kan bezien worden vanuit twee perspectieven. Allereerst is er het perspectief van de held die zich een identiteit wil verwerven. Een manier waarop hij hier gestalte aan kan geven is door zich te vermenigvuldigen, door een evenbeeld van zichzelf in het leven te roepen. Dit kan uiteraard gebeuren door geslachtelijke voortplanting, maar dit blijkt óf niet te zijn weggelegd voor de held (een vrouw is onbereikbaar), óf het kind wordt al spoedig slachtoffer van de kwade machten die door de held worden opgeroepen. De verlangens van de held verkeren spoedig in angst: het tweede perspectief. Dit gebeurt bijvoorbeeld in The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde en Het monster van Frankenstein. Niet voor niets heeft William Patrick Day zijn studie The Circles of Fear and Desire genoemd. Volgens hem kan ook het portret van Dorian Gray in de gelijknamige roman van Oscar Wilde als zo'n verdubbeling worden gezien. In eerste instantie biedt het portret de afgebeelde de mogelijkheid zijn jonge uiterlijk te behouden, maar uiteindelijk doet het schilderij hem toch de das om. Beide aspecten van het verschijnsel verdubbeling, een middel om zich een identiteit te verwerven of een teken van de desintegratie van de held, zijn ook in Letter en Geest terug te vinden. De identiteit van Mandaat is al vanaf het begin problematisch. Op meerdere plaatsen in de tekst blijkt hij zelf al een afspiegeling te zijn. Zo was zijn vader de tweede keus van zijn moeder en werd het eerste kind in dit huwelijk dood geboren (p. 204). In de bibliotheek zien velen hem als de nieuwe meneer Brugman. Ook voor Mandaat zou geslachtelijke voortplanting een middel kunnen zijn om zich een meer stabiele identiteit te verschaffen. Maar het blijkt voor hem niet te zijn weggelegd. Zijn toenaderingen tot vrouwen zijn weinig succesvol. Dit blijkt niet alleen uit Mandaats verhouding tot mevrouw Qualing, maar ook uit de gebeurtenissen die in het hoofdstuk ‘Twee beschamende herinneringen’ worden verteld (p. 248-251). In de eerste herinnering laat Mandaat zich door een zigeunermeisje meelokken. Liggend op zijn stekje in het riet langs de rivier ziet hij haar lopen. Hij kan het niet laten in te gaan op de uitnodiging die uit haar houding spreekt. Maar aangekomen in een oude steenfabriek wordt hij bekogeld met steentjes en blijkt hij het doelwit te zijn in een wreed spel van het meisje en haar broertje. De tweede herinnering brengt de held terug naar een feestje waarop hij in zijn studententijd eens verzeild raakte. Mandaat laat zich door een wulpse vrouw meelokken naar een van de bovenverdiepingen van het pand waar het feestje plaatsvindt. Daar, in een groot, stoffig hemelbed vangt de vrouw met veel verve het liefdesspel aan. Maar dit enthousiasme blijkt niet te zijn ingegeven door een passie voor Mandaat. In het vuur van de strijd floepen plotseling de lichten aan en blijkt hij het slachtoffer te zijn geworden van een geënsceneerde grap. Zijn kleren bij elkaar graaiend vlucht Mandaat weg van het toneel. Over de verhouding van Mandaat tot mevrouw Qualing (‘Hanneke’) kan gerust gezegd worden dat er eigenlijk nauwelijks sprake is van een verhouding. Mevrouw Qualing refereert immer aan de heer Brugman als ze het woord tot Mandaat richt: | |
[pagina 9]
| |
Zijn neurotisch onwrikbare gewoonten, daarover raakt ze maar niet uitgepraat. Hij zal nooit iets laten versloffen; hij is iemand op wie je de klok gelijk kunt zetten - wat ze dan ook gedaan heeft, zoals Mandaat dagelijks merken moet. Dat ze zich bij haar loftuitingen onveranderlijk van het praesens bedient geeft hem te denken. Brugman was en wellicht zal hij zijn, maar degene die is heet Mandaat. (p. 234) Maar Mandaat, die een ‘tegendraadse, ongewenste verliefdheid’ (p. 239) voor mevrouw Qualing opvat, conformeert zich hoe langer hoe meer aan zijn rol als plaatsvervanger van de heer Brugman. Indirect krijgt hij zo tevens deel aan het vaderschap, want onder het personeel gaat de roddel dat de heer Brugman de vader is van het kind dat mevrouw Qualing verwacht. Het gerucht wordt bevestigd door een incident dat in de leeszaal plaatsvindt. Op een zekere morgen heeft Mandaat een bovenraampje opengezet om wat frisse lucht het gebouw binnen te laten. Een stel duiven grijpt echter de kans en vliegt de leeszaal binnen. De hoogzwangere mevrouw Qualing klimt met een lange haak op een tafel om de beesten (hun uitwerpselen tasten de boeken aan) weg te jagen. Als Mandaat de leeszaal weer betreedt, is hij juist op tijd om mevrouw Qualing, die van de tafel valt, op te vangen. Haar pogingen om weer op te staan leiden bij Mandaat (die juist last heeft van een hardnekkige erectie) tot een zaadlozing. Het beeld van een geslachtsdaad dringt zich sterk aan de lezer op. De vruchteloosheid, letterlijk en figuurlijk, van deze schijnversmelting benadrukt eens te meer de problematische identiteit van Mandaat. Met deze gebeurtenis zijn we aanbeland bij een ander personage dat regelmatig in spookverhalen optreedt, namelijk de heldin. Soms is zij het belangrijkste personage in het verhaal (zoals de naamloze gouvernante in The Turn of the Screw van Henry James). Maar vaker vervult zij een rol naast de held. In het laatste geval zijn zij nooit gelijkwaardig. Het mannelijke personage treedt in dit geval vaak op als boosdoener. Een aantal kenmerken deelt de heldin uit een spookverhaal met de antiheld. Ook zij vervult een slachtofferrol, maar waar de mannelijke hoofdpersoon deze rol over zichzelf afroept door (vaak nederig verwoorde) geldingsdrang, roept een heldin de ellende over zichzelf af door nieuwsgierigheid en verbeelding. De mogelijkheid om effectieve actie te ondernemen tegen het kwaad dat opgeroepen is, ontbreekt bij beiden. Dit onvermogen komt bij de heldin echter wel op een andere wijze tot uiting: deugdzaamheid en passiviteit maken haar tot prooi. Het grootste verschil tussen de antiheld en de heldin is dat de heldin wél de mogelijkheid heeft de ondergang te ontvluchten. Deze ontsnapping is, paradoxaal genoeg, alleen mogelijk door haar passieve houding: ze keert terug naar de ‘gewone’ wereld door in de rol van echtgenote of moeder te treden. (Day p. 17). Op een aantal punten voldoet mevrouw Qualing uit Letter en Geest aan het beeld van de heldin in een spookverhaal zoals Day dat schetst. Het ontbreekt haar aan de nieuwsgierigheid en de verbeelding die haar in een slachtofferpositie zouden kunnen brengen. Passiviteit en deugdzaamheid kenmerken haar echter in hoge mate. Zeer accuraat doet ze haar werk, volgens allerlei vaste rituelen. Ze verlaat uiteindelijk vanwege haar zwangerschap de ‘onderwereld’ van de bibliotheek. Door de bibliotheek een ‘onderwereld’ te noemen, zijn we aanbeland bij wat Day in zijn studie noemt ‘the gothic atmosphere’: de sfeer die in spookverhalen heerst. Waardoor wordt deze sfeer bepaald en wat zit hierachter? Day zegt hier het volgende over: | |
[pagina 10]
| |
the descent into the Gothic underworld becomes a descent into the self in which the protagonists confront their own fears and desires and are transformed, metamorphosed, doubled, fragmented, and destroyed by this encounter. However, the conventions of the genre always externalize this process, presenting the psychic experience of the protagonists in terms of their encounters with exotic places, creatures and events. (Day p. 27). De verschrikkingen in een spookverhaal bestaan dus bij de gratie van het subject van de held. De angsten die hij heeft (en die, zoals uit het bovenstaande bleek, een gevolg zijn van gekoesterde verlangens) worden uitgebeeld in het verhaal. Het belangrijkste ingrediënt dat in Letter en Geest verantwoordelijk is voor de spookachtige sfeer is natuurlijk het optreden van het spook. De verschijning kan gezien worden als een afspiegeling van Felix Mandaat. Het feit dat het spook steeds op eenzelfde afstand voor hem uitzweeft voedt het idee dat de verschijning het onvermogen om een begeerde identiteit te verwerven symboliseert. De verschillende opvattingen over de aard van het verschijnsel vormen een ander sfeerbepalend element in het verhaal. Het misverstand in de Kapel tussen Mandaat en Van Uffel wordt veroorzaakt doordat beiden de spookverschijning anders beoordelen. Mandaat beschouwt het spook, na het enkele malen te hebben gezien, als een empirisch feit. Als hij dit volhoudt tegenover Van Uffel, concludeert deze dat de verschijning een hersenspinsel van Mandaat is. Beiden vangen het spook dus in een andere verklaring, gaan op een andere manier om met het onbekende. Mandaat past het optreden van het spook in zijn wereldbeeld in, Van Uffel verklaart het als een aberratie van Mandaats psyche. Geen van beiden legt zich neer bij de onverklaarbaarheid die het begrip ‘spook’ in zich draagt. Ten slotte kan de bibliotheek en meer in het bijzonder het hart van de bibliotheek, de Kapel, genoemd worden als element dat bijdraagt aan de spookachtige sfeer in het verhaal. In deze ruimte, waar de duizenden boeken bijeen worden gehouden op een bevende, piepende ijzeren constructie uit de negentiende eeuw, zal in vroeger tijden, toen de ruimte nog een andere functie had, menigmaal om de aanwezigheid van de Geest zijn gebeden. Vlak voordat Mandaat hier het spook de eerste maal ziet, filosofeert hij over boeken, de bibliotheek en zijn eigen geest. Een brein in een brein om een brein is hij, een bibliotheek in een bibliotheek om een bibliotheek, een ondoordringbaar solipsistisch systeem, een huiveringwekkende parodie op Plato's grot, waar de schimmen die je ziet door jezelf geworpen worden, waar niets verwijst naar de zekerheid van transcendente ideeën, noch van de knie die over een straatsteen schaaft, de tong die, uitgesproken, in een kus een andere tong ontmoet. (p. 230). De angst voor eenzaamheid, ongeloof en de onmogelijkheid om daadwerkelijk met mensen van vlees en bloed in contact te treden, wordt in deze bespiegeling op beklemmende wijze verbeeld. Een benauwende sfeer neemt voorgoed bezit van de bibliotheek. Na de personages en de sfeer bespreekt Day ten slotte de conventies van het spookverhaal die vooral de intrige betreffen. Het belangrijkste over de intrige van een spookverhaal is bij de bespreking van de personages al gemeld, namelijk dat de held niet in staat is een gesteld doel te bereiken. Spookverhalen hebben geen doelgericht, teleologisch karakter, waarbij in de loop van het verhaal | |
[pagina 11]
| |
vanuit een situatie A een situatie B wordt bereikt. De intrige wordt juist gekenmerkt door circulariteit. Een spookverhaal vormt als het ware een gesloten systeem. Er kan geen energie aan worden toegevoegd of uit ontsnappen. De inspanningen die de held aan zijn missie wijdt, komen slechts ten goede aan het proces waarin zijn identiteit steeds verder uiteenvalt. Een uitzondering op het circulaire karakter van het spookverhaal wordt gevormd door de heldin. Zij is wel in staat het systeem te ontvluchten. De verhaallijn waarin zij de hoofdrol speelt is dus wel teleologisch van karakter. Dit beeld sluit aan op de gebeurtenissen rond Felix Mandaat en mevrouw Qualing. Uit de spiegeling van Letter en Geest aan de conventies van het spookverhaal blijkt dat de roman wel degelijk als een representant van het genre kan worden beschouwd. De gepostuleerde eenheid van het werk krijgt binnen het interpretatiekader van het spookverhaal gestalte.Ga naar voetnoot9. Uit de sfeer van het verhaal, de gebeurtenissen en de eigenschappen van de personages zoals Mandaat en mevrouw Qualing, komen elementen naar voren die tezamen een consistent beeld vormen van Letter en Geest als spookverhaal. Het verloop van de intrige en het einde van het verhaal sluiten bij dit beeld aan. Met de ondertitel is als het ware een vloek uitgesproken over wat de held, Felix Mandaat, zich voorneemt te gaan doen. Zijn onmacht is bepaald omdat van tevoren al vastligt dat de machtiging tijdelijk van aard is en dus weer ingetrokken zal worden. Zoals een boek waarvan het einde bij lezing onafwendbaar nadert: Er tikt een klok. Zijn been tintelt. Memento mori! Zo meteen is het verhaal afgelopen. Wat hij heeft gelezen is een boek, een ding, dat hij straks zal dichtklappen, met een tik zal bijzetten in zijn boekenkast [...]. (p. 278). | |
Het spookverhaal en de poëtica van KellendonkDe verregaande schatplichtigheid aan het genre van het spookverhaal bevestigt nog eens het kunstmatige en niet-realistische karakter van Letter en Geest. Kellendonk heeft in de conventies van de ‘gothic’ een code gevonden die sterk aansluit bij zijn poëticale opvattingen. In het essay ‘Idolen; over het tweede gebod’ heeft hij deze poëtica in twee woorden samengevat: oprecht veinzen (p. 859). Met deze uitdrukking beschrijft de auteur wat hij onder het begrip ironie verstaat. Hij parafraseert het als volgt: ‘We doen net alsof we weten waar we het over hebben, en we vergeten geen moment dat we maar doen alsof.’ (p. 859). ‘De ironie’, aldus Kellendonk, ‘erkent het mysterie en dus ook haar eigen voorlopigheid.’ (p. 859). In ‘Idolen’Ga naar voetnoot10. zet hij aan de hand van het tweede gebod, ‘Gij zult u geen godenbeeld maken, noch enig beeld van wat in de hemel is daarboven, op de aarde beneden, of in het water onder de aarde.’ (p. 848) zijn poëtica uiteen. Het gebod bewaart de kunstenaar voor de pretentie dat hij de werkelijkheid zou kunnen weergeven. Deze pretentie kleineert het mysterie en vormt een beletsel om op de uitdaging ervan in te gaan. Kellendonk wijst het naïeve realisme dus radicaal af (p. 852-853). Niet alleen in de literatuur, maar ook daarbuiten, zoals in de journalistiek. Globaal kan gesteld worden dat de auteur in ‘Idolen; over het tweede gebod’ wat hij noemt ‘het geloofsprobleem’ in de literatuur bespreekt. Het essay dat in de bundel De veren van de zwaan hieraan voorafgaat heeft de titel ‘Beeld en gelijkenis; over God’. Dit essay handelt over ‘het geloofsprobleem’ buiten de literatuur. Kellendonk formuleert dit als volgt: | |
[pagina 12]
| |
Hoe een agnosticus er een ethiek op na moet houden weet ik niet. Hij gelooft niet in de geboden van de eerste tafel en ontneemt daarmee de overige geboden hun rechtsgrond. Hij probeert zich uit dat dilemma te redden door te beweren dat die overige geboden een soort natuurwetten zijn, maar als ze dat al zijn dan behoren ze toch tot de sfeer der natuurlijke feiten die, zoals gezegd, slechts feeërieke of angstaanjagende, maar hoe dan ook op een mysterie terugwijzende regelmatigheden kent. Op die manier zul je nooit een mens uit één stuk worden. (p. 846). De schrijver lijkt hier een stelling in te nemen. Maar met wat hij eerder te berde brengt, blijkt dat de zaken er minder eenvoudig voorstaan: Ongeloof plaagt me voortdurend, als een suffe bui, of een hardnekkige kater als iets dat zal overgaan, met andere woorden, hetgeen me de troost geeft dat ik het in ieder geval nooit zonder de hoop hoef te stellen. Van dag tot dag weet ik me heel aardig te redden door mijn ongeloof op te schorten met behulp van een paar flinke doses agnosticisme. Maar dat is oppervlakkig en onoprecht, aspirine voor de ziel. Het geloof waar de agnosticus zijn schouders over ophaalt belijdt hij met zijn voeten. Hij gelooft dat morgen de zon weer zal opgaan, maar wenst dat geloof nergens op te stoelen. (p. 846). Het beeld van de werkelijkheid, zoals de moderne natuurwetenschappen na Newton dat hebben geschapen, belet Kellendonk zich over te kunnen geven aan het mysterie. Zoals ook Mandaat en Van Uffel zich niet kunnen neerleggen bij de onverklaarbaarheid van het spook. Of de auteur voelt zich door dit beeld van de werkelijkheid opgesloten in de wereld van zijn eigen gedachten. Zoals Mandaat zich gevangen weet in een ondoordringbaar solipsistisch systeem (p. 230): de uiterste consequentie van het cartesiaans dualisme.Ga naar voetnoot11. ‘Bijvoorbeeld als ik me bedenk dat de stoel waarop ik zit voor het overgrote deel uit leegte bestaat en verder uit een paar losse atoompjes, of als ik me afvraag hoe ik zo zeker weet dat ik van alles gemeen heb met andere mensen.’ (p. 845). De aansluiting van het genre van het spookverhaal bij de poëtica van Kellendonk is niet geheel toevallig. Een korte (en weinig genuanceerde) literair-historische beschouwing over het ontstaan en de ontwikkeling van het genre van de ‘gothic’ laat dit zien. Vóór de moderne wijsbegeerte (Descartes) en vóór de moderne natuurwetenschap (Copernicus, Newton) konden verhalen, hoe onwaar feitelijk ook, verwijzen naar een transcendente werkelijkheid achter de materiële wereld. Er kon een waarheidsgehalte aan deze verhalen worden toegekend. Na de publicatie van Newtons Principia boette deze visie op de werkelijkheid langzamerhand aan invloed in en nam een wereldbeeld dat slechts feiten voor waar aanneemt de dominante positie in. Ook genres waarin werd uitgegaan van een transcendente werkelijkheid, verdwenen naar de rand van het literaire systeem. De werelden waaraan in deze verhalen werd gerefereerd, voldeden niet aan de eis van meetbaarheid. Opkomende realistische genres werden geacht deze pretentie wel waar te kunnen maken. De oude genres werden niet langer als serieuze literatuur beschouwd. Bijgevolg meende men uit deze verhalen ook geen morele lessen meer te kunnen trekken. De verhalen konden nog slechts ter verstrooiing dienen. Procédés die voorheen werden gehanteerd om te verwijzen naar een transcendente wereld, konden nu alleen nog maar naar het verhaal zelf verwijzen. De beschreven werelden bestonden alleen in de verhalen waardoor de genres een in hoge mate autonoom karakter kregen. De ‘gothic’, een | |
[pagina 13]
| |
van deze genres, is in de loop van de negentiende eeuw toch een referentiële functie gaan vervullen. Hoewel achter steeds meer verschijnselen wetmatigheden werden ontdekt, was de menselijke geest nog steeds een onontgonnen gebied. Voor het voorwetenschappelijke begrip ‘ziel’ was nog geen vervanger gevonden. Het spookverhaal voorzag voor een deel in deze lacune. Maar het genre bood niet, zoals een wetenschappelijke theorie, een coherent, werkbaar en uit te bouwen model. In een spookverhaal wordt slechts naar ‘producten’ van de menselijke geest verwezen die onbeheersbaar, chaotisch leken te zijn: angsten en verlangens. In deze zin vormde het genre een soort tussenstation, een tijdelijk model voor de werking van de menselijke geest, in afwachting van Freud die er op meer wetenschappelijke wijze aandacht aan zou besteden. | |
Tot besluitDe ontstaansgeschiedenis van het spookverhaal wordt evenals de poëtica van Frans Kellendonk gekenmerkt door de tegenstelling verklaarbaar - onverklaarbaar. De schrijver gaat er vanuit dat de werkelijkheid per definitie onbeschrijfbaar, onverklaarbaar is. En hoewel modellen die een beschrijving van de werkelijkheid geven zich soms erg sterk doen gelden, moet het voorlopige en beperkte karakter ervan in het oog worden gehouden. Door de hoge waarheidspretenties van deze (natuurwetenschappelijke) modellen in de achttiende en negentiende eeuw werden genres als het ware teruggeworpen op zichzelf en kregen ze een autonoom, zelfreferentieel karakter. Dit leidde tot kunstmatigheid in de verhalen. De ‘ideeënmuziek’Ga naar voetnoot12. zoals die prachtig opklinkt uit Letter en Geest; een spookverhaal, blijkt voort te komen uit het harmonieus samengaan van de melodielijn van Kellendonks poëtica met die van het genre van het spookverhaal. De belangstelling voor het werk van Frans Kellendonk is vooral gericht op de roman Mystiek lichaam; een geschiedenis. Veel thema's die hierin worden aangesneden komen ook in Letter en Geest al aan bod. Vader Gijselhart en zijn zoon Leendert uit Mystiek lichaam, zijn evenals Felix Mandaat verstrikt in een systeem waaraan ze niet kunnen ontsnappen. De vader is met handen en voeten gebonden aan een economisch model. Dit gaat in mindere mate ook op voor zijn zoon. Maar deze verbindt zich uiteindelijk onherroepelijk aan een ander systeem als hij het virus dat hij onder de leden heeft, doelbewust gaat verspreiden. Hij krijgt hierdoor de karaktertrekken van een moderne graaf Dracula. Alleen dochter en zus Prul kan zich als vrouw aan de naar een einde voorthollende opeenvolging van gebeurtenissen onttrekken. Net als mevrouw Qualing in Letter en Geest stelt ze de voortgang van de geschiedenis veilig door het leven te schenken aan een kind. Wim Oppelaar studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit Utrecht met moderne Nederlandse letterkunde als specialisatie. Zijn doctoraalscriptie had Letter en Geest tot onderwerp. |
|