het schrijven van cabaretteksten, het spelen van kindervoorstellingen en met het schrijven van hoorspelen voor de radio. In 1949 publiceerde Podium, waarvan Andreus later redacteur zou worden, drie gedichten uit zijn eerste bundel Raffia.
Van der Vegt beschrijft het literaire leven, de diverse tijdschriften en groeperingen van na de oorlog, hoewel vrij summier, om de lezer van de biografie een kader aan te reiken waarbinnen men de literaire activiteiten van Andreus kan plaatsen. Helaas spreekt hij zich nauwelijks uit over de relatie van Andreus' werk ten opzichte van dat van de andere Vijftigers en zijn betekenis voor de Nederlandse literatuur of de plaats van Andreus in de Nederlandse literatuurgeschiedenis.
Veel aandacht besteedt Van der Vegt aan Andreus' psychische gesteldheid en zijn interesse voor de prenatale psychoanalyse. Andreus leed aan een neurose die voortkwam uit onzekerheid over zijn afkomst. Hij was er van overtuigd dat hij voor zijn geboorte een trauma had opgelopen. Hij was niet gewenst door zijn moeder en zij zou met behulp van een hoedepen een abortuspoging ondernomen hebben waardoor zijn tweelingbroer- of zus zou zijn overleden. De moeder zou de abortus hebben willen plegen aangezien niet haar echtgenoot, maar de joodse Benjamin Visser, die in de oorlog gedeporteerd werd naar Auschwitz, de vader zou zijn.
In 1951 vertrok Andreus, zoals zoveel generatiegenoten, naar Parijs. Via Simon en Juc Vinkenoog leerde hij Odile Liénard kennen, met wie hij een relatie kreeg. Met deze relatie, die beschreven staat in de roman Denise, begon in feite de neurose van Andreus. Odile had een aantal abortussen ondergaan. Hoewel Andreus ermee had ingestemd, veroordeelde hij haar. Hij had last van een ziekelijke jaloezie, een hevige verlatingsangst en een enorme neiging tot fabuleren. Tijdens een vakantie op Elba probeerde hij Odile te wurgen omdat hij haar ervan verdacht een affaire met Hugo Claus te hebben gehad. Aan het einde van de vakantie is Andreus volkomen ingestort en werd hij opgenomen in de antroposofische ziekeninrichting Novalis in Den Haag.
Andreus kwam daar in aanraking met de prenatale psychoanalyse via zijn arts Dr. Maarten Lietaerd Peerbolte. De prenatale psychoanalyse, waarmee Peerbolte in de jaren vijftig niet erg serieus werd genomen, gaat er vanuit dat ervaringen in het prenatale stadium beslissend zijn voor de psyche van de mens. De abortuspoging van Andreus' moeder is door de foetus als doodsmoment ervaren en heeft later geleid tot de neurose. Andreus bleek zeer geïnteresseerd in deze vorm van psychoanalyse en de theorieën van Peerbolte komen dan ook veelvuldig terug in zijn werk. Van der Vegt legt uit dat bijvoorbeeld De sonnetten van de kleine waanzin mede te verklaren zijn in het licht van de prenatale psychoanalyse. Dat Van der Vegt zich hiermee niet op glad ijs begeeft, bewijst hij door veelvuldig te citeren uit de correspondentie tussen Peerbolte en Andreus waaruit blijkt dat Andreus zich heeft laten inspireren door de theorieën van zijn arts.
Groot Grand Guignol de negenmaandse schoot,
wanneer de liefde niet een warme wand is.
Tweelingdier, broer, tast ik nog waar je hand is
of ben je al dood, klein en bloedend, rood, - [...]
In de jaren na De sonnetten van de kleine waanzin was Andreus zeer produktief. Naast diverse bundels verschenen de romans Denise en Valentijn en vele kinderboeken. Andreus schreef hoorspelen en zette zijn werk als freelance schrijver van reclameteksten voort. In 1958 trouwde hij met de journaliste Ina Bouwman en in 1960 werd hun dochtertje geboren. Aangezien Andreus tijdens conflicten met zijn vrouw, evenals bij Odile Liénard, agressief werd en dus nog steeds niet ‘genezen’ was, besloot Ina Bouwman bij hem weg te gaan. Na de scheiding werd nog een zoon geboren.
Via Liesbeth List ontmoette Andreus in 1961 Lukie Paulides, met wie hij in 1962 trouwde. Ze verhuisden naar Hoevelaken, later naar Putten. Bij deze vrouw, in deze omgeving vond hij uiteindelijk een zekere rust, wat een enorme produktiviteit tot gevolg had. In 1975 stelde hij zijn verzamelbundel Gedichten 1948-1974 samen, in navolging van andere Vijftigers. Veel gedichten liet Andreus weg en diverse bundels voegde hij samen. Hij bracht vele correcties aan en herschreef zo zijn literaire geschiedenis, aldus Van der Vegt.
Zijn persoonlijke geschiedenis herschreef Andreus in de novelle Uit het jeugdige leven van Melchior Blovoet (postuum uitgegeven in 1986). Het verleden dat wordt beschreven is niet feitelijk waar, maar vormt volgens Van der Vegt Andreus' waarheid in 1976. Hoewel de biograaf hier duidelijk aangeeft wat de status is van de schaduwbiografie, hecht hij af en toe toch wat te veel waarde aan de biografische gegevens in het werk van Andreus. Hij is niet altijd even con-