| |
| |
| |
‘Een rookgordijn rond de essentiële schamelheid van de vroege herinnering’
■ Fenny Brandsma
De schijn van werkelijkheid in drie recente romans
In de tweede helft van 1994 verschijnen drie boeken die qua thematiek sterk op elkaar lijken: voor alledrie vormt het overlijden van een ouder of beide ouders van de auteur de basis van het werk. De boeken waar het om gaat zijn: Gesloten huis van Nicolaas Matsier, Asbestemming van A.F.Th. van der Heijden en Indische duinen van Adriaan van Dis. In interviews op tv en in de geschreven pers bevestigen de drie auteurs dat hun boeken gebaseerd zijn op persoonlijke ervaringen. Van der Heijden beweert zelfs dat Asbestemming geheel non-fictioneel is. Matsier en Van Dis daarentegen geven toe dat zij hun werkelijkheid hebben vervormd en gestileerd. De mate waarin zij dat gedaan hebben en de vraag of Van der Heijden op zijn schrijverswoord geloofd kan worden staan in dit artikel centraal.
Alsof er nog niet genoeg literaire prijzen zijn, is er een nieuwe Vlaams/Nederlandse in het leven geroepen: de Gouden Uil. De prijs bestaat uit een trofee van Humo-tekenaar Ever Meulen en een bedrag van 120.000 gulden in totaal voor drie categorieën. De Gouden Uil is een initiatief van de Standaard Uitgeverij, het Vlaamse blad Humo en de omroep BRTN.
In de categorie fictie kwamen vier romans voor een Gouden Uil in aanmerking: Gesloten huis van Nicolaas Matsier, Asbestemming van A.F.Th. van der Heijden, Indische duinen van Adriaan van Dis en Gewassen vlees van Thomas Roosenboom. In diezelfde categorie was ook de dichtbundel Blijmoedig aan het graf te denken van Arie van den Berg genomineerd. De keuze van de jury voor het boek van Adriaan van Dis leverde een ingezonden brief in Trouw van 15 maart op, met daarin het volgende fragment:
Die drie boeken [Indische duinen, Asbetemming, Geloten huis, FB] liggen qua onderwerp dicht tegen de non-fictie aan; dit aspect verklaart, denk ik, ook de gretigheid van de genoemde gemiddelde lezer. Door deze keuze te legitimeren legt de jury van De Gouden Uil echter een gouden strop [...] om de fictie, en dat vind ik jammer. Het is te loven dat Gewassen vlees van Thomas Rosenboom, dat wèl echte fictie is, ook genomineerd was. Mijns inziens had de jury dit meesterlijke hoogstandje van de verbeelding De Gouden Uil moeten toekennen.
De vraag is of deze briefschrijver het bij het rechte eind
| |
| |
heeft; kan deze drie boeken inderdaad een bijna non-fictioneel karakter toegeschreven worden? In dit artikel wil ik laten zien dat de briefschrijver het naar mijn mening bij het verkeerde eind heeft en dat de drie boeken wel degelijk tot het genre van de fictie gerekend kunnen worden. Ik doe dat door weer te geven wat in de boeken gezegd wordt over de betrouwbaarheid van het geheugen en over de representatie van de realiteit. Daarnaast geef ik uitspraken in de boeken over de status van het schrijverschap. Wanneer in een boek benadrukt wordt dat het geheugen onbetrouwbaar is, dient de lezer gewaarschuwd te zijn: hij doet er verstandig aan het boek niet te zien als een scherp negatief, maar veeleer als een bewogen beeld. Ten aanzien van schrijven en schrijverschap geldt hetzelfde. Wordt in een literair werk benadrukt dat schrijven alles te maken heeft met de werkelijkheid vervormen, dan kan dat boek nauwelijks nog een non-fictioneel karakter toegedicht worden.
| |
Gesloten huis
In Gesloten huis reconstrueert de ik-figuur zijn jeugd, maar ook een veel latere periode in zijn leven. In die latere periode is de ik-figuur ten prooi geweest aan een psychose die wortelde in jeugdervaringen. De reconstructie vindt plaats naar aanleiding van het opruimen van het ouderlijk huis, omdat beide ouders zijn overleden. Veel spullen die de hoofdpersoon door de handen gaan, vormen de aanleiding tot herinneringen over zijn jeugd, zijn ouders, een overleden broertje en zusje en de periode van waanzin. In het boek vertelt de ik-figuur die herinneringen en tekent daarmee heel fijnzinnig het milieu in een Nederlands gezin in de jaren vijftig dat gekenmerkt werd door spaarzaamheid, eenvoud, fatsoen maar ook geslotenheid. Dat laatste blijkt bijvoorbeeld uit de wijze waarop de ouders met een grote boog om het geven van seksuele voorlichting heen liepen. Schrijnender nog komt die geslotenheid naar voren in de beschrijving van de manier waarop de ouders omgingen met het overlijden van twee van hun vijf kinderen. Dat heeft onmiskenbaar zijn weerslag gehad op de manier waarop de ik-figuur het verlies van zijn broertje en zusje heeft verwerkt, of beter: niet heeft verwerkt. De titel van het boek kan dan ook zowel letterlijk als figuurlijk worden gelezen. Het ouderlijk huis is opgeruimd en is als zodanig gesloten. Tegelijkertijd is het ouderlijk huis een ‘gesloten huis’, waar nauwelijks gepraat werd over emoties en intieme ervaringen en waar het overlijden van twee kinderen werd doodgezwegen. Alsof het een afgerond hoofdstuk van een boek betrof.
Later blijkt dat de ik-figuur het verlies van zijn broertje en zusje geen plek in zijn leven heeft kunnen geven. Het verlate rouwproces dat daardoor rond zijn drieëndertigste ontstaat, brengt hem in een soort psychose. Uiteindelijk komt de ik-figuur door het verwerken van de vroegere gebeurtenissen en met behulp van medicijnen zijn psychose te boven. Het boek eindigt zoals het begint: met de beschrijving van de tijd wanneer de moeder gestorven is.
In Gesloten huis beschrijft de ik-figuur regelmatig hoe hij zich er van bewust is dat zijn herinneringen de werkelijkheid van destijds vertekenen. Zo zegt hij:
De anekdote is kort. Daarmee komt direct al een van de meer bedenkelijke eigenschappen naar voren van de vroege persoonlijke herinneringen: de betrekkelijke onnozelheid van het brokstuk. Dat het eigenlijk nooit helemaal stellen kan zonder de hulp van de latere volwassene die, druk gebruik makend van zijn arsenaal aan taal en inzicht, een rookgordijn optrekt rond de essentiële schamelheid van de vroege herinnering. (p. 27)
Niet voor niets vergelijkt de ik-figuur zijn hersenpan vaak met een vergiet. Het geheugen heeft gaatjes waar herinneringen doorheen kunnen sijpelen. Het lijkt erop dat de schrijver van het boek duidelijk wil maken dat de werkelijkheid niet honderd procent scherp beschreven kan worden. De vaagheid illustreert hij ook door bijvoorbeeld te spreken over ‘mijn broer’ en ‘mijn zus’, wanneer hij schrijft over de broer en zus die nu nog leven. Alleen aan het eind van het boek worden ze iets nader aangeduid, maar slechts als ‘R’ en ‘Z’. Het gestorven broertje en zusje daarentegen worden altijd bij de naam genoemd. Ook de partner van de ik-figuur krijgt geen naam. Het blijft bij ‘mijn vriendin’ en ‘mijn vrouw’ of een koosnaam.
Dat de ik-figuur een periode van waanzin heeft gekend, geeft eveneens iets aan van de moeilijkheden rond de representatie van de werkelijkheid. Immers, als er iemand is voor wie de realiteit niet herkenbaar is en eigenlijk onwaar, is het wel een waanzinnige. Het enige dat voor hem telt is zijn eigen werkelijkheid. Wat hij waarneemt is de waarheid. Hoe iemand die in een psychose verkeert zijn werkelijkheid kan beleven, laat het volgende citaat zien:
De tijd, zo maakte mijn verdriet mij wijs, was weggevallen en daardoor kon het plotseling gebeuren dat er een zesjarige in mij gevaren kwam die zich bedienen mocht - met diens volle instemming - van de volwassene die ik zo goed en zo kwaad
| |
| |
als dat ging had weten te worden. Deze zesjarige was het geweest, om zo te zeggen, die de brief had gedicteerd aan de drieëndertigjarige secretaris die hem had zitten typen, waarbij het overigens uit de aard der zaak principieel onduidelijk bleef wie van hen beiden zo onbedaarlijk moest huilen, al doende. (p. 161)
Het overgaan van herinneringen aan het ouderlijk huis naar herinneringen aan de periode waarin de ik-figuur ‘gek’ was, gaat bijna onmerkbaar. Pas wanneer heel duidelijk wordt dat de ik-figuur zijn realiteitsbesef kwijt is, realiseer je je als lezer dat je al enige bladzijden de aanloop daartoe aan het volgen was. Zelden heb ik een periode van waanzin zo beeldend beschreven gelezen:
Waar het op aankwam was dat ik nauwelijks de tijd had om alles wat er bij mij arriveerde en bezorgd werd eventjes te sorteren, uit te pakken, op schappen te leggen. Ik draafde heen en weer, ik deed wat ik kon, maar ik had wel tien loopjongens kunnen gebruiken, en als mijn eigen enige loopjongen kon ik niet anders dan tekortschieten en op staande voet ontslagen worden. Door mijn eigen chef natuurlijk, die ik nu ook nog moest zijn, en die wel spoedig zou gaan merken dat er geen kruid tegen gewassen was, dat de goederen bleven binnenstromen (p. 224)
De auteur lijkt op een subtiele manier toch aan te willen geven dat er een zekere relatie is tussen wat hij beschrijft en zijn eigen leven. Aan het eind van het boek gaan namelijk de ik-figuur en zijn broer naar het mortuarium om de gestorven moeder te zien. De broer zegt dan dat zij ‘voor mevrouw Reinsma komen’. Voor wie weet dat de werkelijke naam van Nicolaas Matsier T. Reitsma is, is de verbinding overduidelijk. Door echter niet letterlijk de naam Reitsma te gebruiken lijkt de auteur tegelijkertijd te willen zeggen dat de inhoud van het boek niet letterlijk op zijn eigen leven geprojecteerd dient te worden. Daarnaast heeft Matsier zijn boek het predikaat ‘roman’ gegeven. Een roman wordt deels gekenmerkt door een relatie met de werkelijkheid, maar anderzijds ook door een gedeeltelijk fictionele aard. Het eerste heeft Matsier misschien willen benadrukken met de ondertitel ‘Zelfportret met ouders’.
Schrijven komt in het boek vooral aan de orde als een vorm van ‘grip krijgen op de chaos’. Als de ik-figuur waanzinnig is, schrijft hij veel op briefjes en in een dagboek. Daarnaast schrijft hij brieven, met name aan zijn ouders. De ik-figuur heeft het er echter nauwelijks over dat hij auteur is. Alleen op een van de laatste bladzijden gebeurt dat even als hij zich herinnert hoe zijn moeder vroeg: ‘Jij gaat toch niet over ons schrijven, jongen?’ Door verder niet te spreken over zijn schrijverschap in de zin van bijvoorbeeld novellen en verhalen die hij heeft geschreven, lijkt Matsier ook aan te willen geven dat het boek niet als een autobiografie beschouwd dient te worden. Dat kan ook gedestilleerd worden uit het gegeven dat de ik-figuur het aan het eind van het boek heeft over het dagboek rond de dood en het sterfbed van de moeder, dat hij bijgehouden heeft. De vorm van Gesloten huis is echter niet die van een dagboek. Ook dat duidt er op dat de lezer zich er van bewust moet zijn dat de schrijver de werkelijkheid bewerkt heeft, zoals hem dat voor zijn kunstwerk het beste heeft geleken.
Daarnaast heeft de ik-figuur in zijn periode van waanzin van zijn ouders ‘het boek van Jan’ gekregen. Het boek van jan is een soort babyboek dat bijgehouden is. Het bevat behalve geboortekaartjes van Jan, zijn broer en van de ik-figuur zelf, ook de kaartjes die jan kreeg toen hij ziek was en diens overlijdensbericht. Het te weten komen van data en dergelijke lijkt voor de ik-figuur noodzakelijk te zijn om het verdriet de baas te kunnen worden. Zo ligt voor de ik-figuur ook het belang van dit boek van Jan - net als de briefjes en brieven die hij schreef - in het grip krijgen op de chaos.
| |
Asbestemming
In Asbestemming beschrijft de ik-figuur zijn gevoelens en ervaringen rond het overlijden van zijn vader, met alle herinneringen die daarmee verbonden zijn. Hij heeft daarbij gekozen voor een dagboekvorm. Het tweede deel van het boek wordt gevormd door ‘Heijdeniana’: persoonlijke herinneringen, opgetekend per thema. Daarna volgen nogmaals dagboekaantekeningen. Het boek eindigt met ‘de posterijen’ (jeugdherinneringen) een gedicht en een soort verantwoording voor de houding van de hoofdpersoon tegenover zijn vader en voor de inhoud van het boek.
Het dagboek loopt van mei 1993 tot en met november van hetzelfde jaar. In de dagboekfragmenten zijn echter veel flashbacks en herinneringen opgenomen. Daarnaast bevatten zij fragmenten die een sterk essayistisch karakter hebben.
De titel heeft te maken met het formulier dat nabestaanden enige tijd na een crematie van een familielid of vriend in moeten vullen. Op dat formulier wordt hen gevraagd welke bestemming voor de as van de overledene zij wensen.
Zo op het oog suggereert Asbestemming een heel nauwe
| |
| |
relatie met de werkelijkheid. De ik-figuur beschrijft plaatsen in Amsterdam die traceerbaar zijn, kroegen die je zo aan kunt wijzen en werkelijk bestaande personen, zoals de dichter Jean-Paul Franssens. Zo krijg je als lezer de indruk dat alles wat Van der Heijden schrijft de werkelijkheid weergeeft. Op de achterkant van het boek wordt bevestigd dat de vader van Van der Heijden in juni 1993 is overleden.
Van der Heijden heeft - zoals gezegd - in het boek diverse essayistische fragmenten opgenomen, bijvoorbeeld over de dood en over drankgebruik. Dat lijkt iets aan te geven van het non-fictionele karakter van Asbestemming.
Verder heeft de auteur zijn boek ‘een requiem’ genoemd. Als verklaring voor deze ondertitel zijn er drie mogelijkheden. De eerste is dat het boek alle facetten in zich bergt die ook terug te vinden zijn in een requiem: verdriet, woede, opstandigheid, aanvaarding. Kortom: een heel scala aan gevoelens. Daarnaast kan het zo zijn dat ‘requiem’ iets weergeeft van het werkelijkheidsgehalte dat Van der Heijden aan zijn boek wil geven. Zoals auteurs gewoonlijk hun werk ‘een roman’ noemen, noemt Van der Heijden het ‘een requiem’. Het heeft dus een iets andere status voor hem, maar het blijft een kunstvorm, iets artificieels. Alsof hij hiermee aan wil geven dat hij gegevens uit zijn leven gecomponeerd heeft tot dit werk, tot iets dat gemaakt is. Een derde mogelijkheid is dat hij juist het werkelijkheidsgehalte van Asbestemming heeft willen benadrukken door het geen roman - bewerkte werkelijkheid - te noemen maar ‘requiem’.
In een interview in De Groene Amsterdammer zegt Van der Heijden gekozen te hebben voor ‘requiem’
[...] omdat je het kunt zien als een muzikaal requiem, met al z'n contrasten en afwisseling. (De Groene Amsterdammer, 2 november 1995)
Hieruit blijkt de keuze voor de eerste omschrijving van ‘requiem’. Dat daarnaast de derde omschrijving waarschijnlijk is, wordt duidelijk in de wijze waarop Van der Heijden zijn visie op de relatie werkelijkheid-fictie in Asbestemming verwoordt wanneer hij in het boek schrijft:
Op dit punt zou ik willen dat ik mezelf, zonder aan dit ‘requiem’ afbreuk te doen, van meet af aan meer vrijheid had toegestaan - de vrijheid, bedoel ik, om met mijn hoofdpersoon, waar dat zo uitkwam, fictie te bedrijven. Ik weet niet meer uit wat voor misplaatste eerbied ik besloot me aan de feiten te houden, en hun weergave hooguit enigszins te stileren. De fictie zat meer in hun ordening dan in hun stilering. Ik had mijzelf samen met mijn vader avonturen kunnen laten beleven die minstens zoveel over onze problematische verhouding zouden hebben verteld als de feiten nu in hun kaalheid moeten doen. (p. 285)
Het intrigerende is dat Van der Heijden desondanks in zijn boek de werkelijkheidsbeschrijving ook weer problematiseert. De wijze waarop hij dat doet maakt mij als lezer enigszins wantrouwend ten aanzien van het non-fictionele karakter dat Van der Heijden Asbestemming geeft in het citaat hierboven. Zo schrijft de ik-figuur in Asbestemming een brief aan een meisje dat hij ooit heeft ontmoet op Schiermonnikoog. Wanneer hij enkele jaren later Advocaat van de hanen schrijft, laat hij de hoofdpersoon naar Schiermonnikoog vluchten en hem daar vervolgens een fotomodel ontmoeten. Met haar in gedachten heeft de advocaat een nogal heftig erotisch visioen. Na publikatie van Advocaat van de hanen geeft het meisje dat Van der Heijden ontmoet heeft hem te kennen dat ze er niet van gediend is zichzelf op een dergelijke manier beschreven te zien. Van der Heijden schrijft daarover:
Enfin, ik ga hier niet de hele uitleg herhalen die ik je al eens in café l'Entrée gaf (en waardoor je toen overigens niet erg overtuigd leek: ‘Wil je nooit meer van die gore dingen over mij schrijven’). Maar wat is nou het probleem? Je herkent in mijn boek hooguit drie kernwoorden (Schiermonnikoog, fotomodel, boot) en dús betrek je de rest ook op jezelf. Ik behoud me het recht voor mijn ervaringen, zonder anderen te belasteren of moedwillig te kwetsen, net zo lang te bewerken en om te smeden tot ze in een roman kunnen dienen. (p.29)
In ditzelfde kader past ook een brief die de auteur in Asbestemming schrijft aan een tante van hem. Een zoon van die tante was bij een verkeersongeluk om het leven gekomen. Dat gegeven had Van der Heijden verwerkt in Weerborstels, het boekenweekgeschenk van 1992. Ook in dit boek heeft hij een waar gebeurd gegeven vervormd, wat hem veel ongenoegen van zijn tante opleverde. Wanneer een auteur er zo aan hecht om duidelijk te maken dat hij in zijn boeken feiten als basis voor fictie gebruikt, wie garandeert dan dat hij dat in dit boek niet ook doet? Te meer daar Asbestemming een zeer geconstrueerde indruk wekt. Zo wordt de ik-figuur in het begin van het boek een blauw oog geslagen. Met dat blauwe oog staat hij enkele dagen later aan het sterfbed van zijn vader. ‘Toevallig’: de vader zag er vroeger ook vaak zo toegetakeld uit na zijn braspartijen. En ‘toevallig’ staan er kersen op het nachtkastje van de doodzieke vader. Ook die doen aan vroeger denken: de ik-figuur ging vroeger met zijn vader naar Mierlo
| |
| |
waar optochten en Kersenkoningin-verkiezingen gehouden werden. Asbestemming bestaat uit zoveel coïncidenties, dat het ondenkbaar is dat het boek puur een werkelijkheidsbeschrijving en geen constructie is. Ook in dit boek heeft Van der Heijden naar mijn mening de werkelijkheid vervormd tot een boek dat gebaseerd is op eigen ervaringen maar daar geen letterlijke weergave van is. Toch lijkt een keuze voor de tweede hierboven aangegeven mogelijkheid inzake de keuze van de ondertitel ‘requiem’ - namelijk om daarmee alsnog het artificiële karakter van het boek aan te geven - niet genoeg te kunnen worden onderbouwd.
Van der Heijden is de enige van de drie auteurs die zo nu en dan duidelijk aangeeft dat hij zijn boek aan het schrijven is. Daarnaast sluit het boek af met een verantwoording, waarin de schrijver vermeldt waarin eerder al delen uit het boek zijn gepubliceerd. Tekenend voor het toegeven van de werkelijkheidswaarde van het boek is ook het dankwoord aan Jean-Paul Franssens voor het afstaan van een brief die in het boek is opgenomen. Mocht een lezer nog geneigd zijn tot wantrouwen ten aanzien van het werkelijkheidsgehalte van de brief, dan maakt Van der Heijden daar in een interview in De Groene Amsterdammer, kort na het verschijnen van Asbestemming korte metten mee:
Het zou vroeger niet bij me opgekomen zijn om incidenteel brieven, werkelijke brieven die ik ooit geschreven heb en die bestemd waren voor een geadresseerde, nog eens terug te vragen en te publiceren. (De Groene Amsterdammer, 2 november 1994)
Uit dit citaat kan de lezer opmaken dat in Asbestemming authentieke brieven opgenomen zijn. Met zoveel woorden wordt dat overigens niet gezegd. Vermijdt Van der Heijden hier toch bewust om echt een tip van de sluier op te lichten?
Desondanks wordt het non-fictionele karakter van het boek op alle mogelijke manieren bevestigd, zoals ik in het voorgaande heb laten zien. De auteur lijkt dat eveneens te willen doen door de verantwoording die hij in dit boek aflegt over het werkelijkheidsgehalte van enkele eerdere boeken van zijn hand. Van schrijven als ‘vervormen van de werkelijkheid’ lijkt in Asbestemming geen sprake te zijn. Helemaal daarvan overtuigd heeft Van der Heijden mij niet, gezien het geconstrueerde karakter dat hij zijn ‘requiem’ heeft gegeven, bijvoorbeeld in al die ‘toevallige’ samenlopen van omstandigheden.
| |
Indische duinen
In Indische duinen gaat de ik-figuur op zoek naar zijn roots. De ik-figuur is namelijk de enige van het gezin dat na de oorlog naar Nederland is gegaan, die het kampleven in Indië niet heeft meegemaakt. De roman begint met de dood van Ada, de oudste zus van de ik-figuur. Al snel blijkt dat ook de vader van de ik-figuur gestorven is. Nu de zoon volwassen is wil hij het verhaal van zijn vader reconstrueren. De herinneringen aan de vader nemen met name in de tweede helft van het boek een zeer prominente plaats in. Die zoektocht levert een beeld op van een Indisch verleden: repatriëring, kamptijd en terugkeer naar Nederland. Daarnaast probeert de ik-figuur de herinneringen aan zijn vader, die vaak extreem hard voor hem is geweest, een plek te geven in zijn leven. Ambivalentie lijkt dan ook een sleutelwoord te zijn in deze roman: soms is de ik-figuur heel loyaal ten opzichte van zijn vader, dan weer is de haat jegens hem onmiskenbaar. De titel van het boek heeft betrekking op de plaats waar het gezin van de ik-figuur na repatriëring uit Indië is gaan wonen: de duinen. Het leven in het huis in die Nederlandse duinen wordt echter gedomineerd door het Indische verleden. Zo veranderen zij in ‘Indische duinen’.
Er zijn veel plaatsen in het boek waar Van Dis aangeeft dat herinneringen troebel kunnen zijn, bevuild met latere ervaringen en gedachten. Hij doet dat bijvoorbeeld op pagina p. 296 waar hij schrijft ‘Het geheugen is kieskeurig, alles wordt ingeschreven, maar veel vervaagt.’ Veelzeggend is het ook het meerdere malen terugkerende beeld van een schaar die het geheugen verknipt:
Adriaan van Dis omringd door zijn zussen
| |
| |
De rest ben ik vergeten.
Hier was haar geheugen zelf een schaar geworden. In hoeverre had ìk herinneringen uit mijn hoofd geknipt? (p. 44)
De schaar kliefde door de lucht. Vroeger was verknipt (p. 279)
Wanneer de moeder weer eens herinneringen aan vroeger ophaalt, denkt de ik-figuur:
Ik wist niet wat ik er allemaal van moest geloven. Mijn moeder had de neiging de familiegeschiedenis telkens te herschrijven als er weer eens een weggemoffeld feit uit de vergetelheid naar boven borrelde. En het begon aardig te gisten. Sinds ze ouder en vager werd, sprak ze zich in haar leugens steeds meer tegen. Wie liegt en niet door de mand wil vallen moet een goed geheugen hebben. (p. 101)
Wanneer je als lezer de laatste zin combineert met wat Van Dis verder geschreven heeft over de betrouwbaarheid van het geheugen, wordt duidelijk dat Van Dis niet gelooft dat herinneringen als werkelijkheid weer te geven zijn. Altijd treedt er in meerdere of mindere mate vertekening op. Herinneringen zijn overigens voor hem blijkbaar niet alleen bewogen, maar zelfs kapotte beelden. Treffend is dat geïllustreerd tegen het einde van het boek waar een zusje van de ik-figuur uit woede en onmacht foto's van vroeger heeft verscheurd. Hieruit blijkt dat de lezer Indische duinen niet puur als een autobiografie dient te lezen. Van Dis bevestigt steeds weer dat de werkelijkheid niet als een feitenverslag weergegeven kan worden. Ook al lijkt hij het tegendeel te willen beweren met zijn bronnenweergave achter in het boek.
Uit weinig fragmenten in de tekst blijkt dat de ik-figuur een schrijver is. Ook andere vrij voor de hand liggende feiten uit het leven van Van Dis - bijvoorbeeld zijn carrière als tv-presentator - worden niet vermeld als deel van het leven van de ik-figuur. Bovendien heeft ook Van Dis zijn boek een roman genoemd, wat dus stilering, vertekening impliceert. Zijdelings maakt de auteur een enkele keer melding van het werken aan een boek. Toch lijkt de overheersende terughoudendheid op dit terrein er op te wijzen dat Van Dis heeft willen voorkomen dat lezers het boek al te zeer als autobiografisch zouden interpreteren. Wel legt de ik-figuur verantwoording af voor de tekst:
En zo liep ik door de seizoenen van mijn jeugd. Langs de stal, het verlaten weeshuis, door de duinen, over de onbetreden waterleidingvlaktes waar de regen putjes in het zand sloeg en waar je een vos kon horen janken. Voor mijn moeder plukte ik een zeedistel uit eigen tuin, een overlever, net als zij grijsgroen met een strooien hart. Ik had de woede van me afgewandeld mijn drift tegen de wind in laten verwaaien. Ik kon rustig met mijn vader lopen, ontspannen, niet in het gelid. Geen kind meer, maar een man, die niet bang was op zijn vader te lijken. (p. 270)
| |
Ten slotte
Dat de autobiografie van de respectievelijke auteurs een grote rol speelt in de hier behandelde boeken hoeft geen betoog. Dat in alledrie de boeken de literaire technieken het laatste woord hebben gekregen evenmin, naar ik hoop. In een interview met Sonja Barend zei Van Dis over Indische duinen dat het ‘het meest verzonnen boek is dat het dichtst bij de waarheid komt’; een uitspraak die min of meer ook van toepassing is op de andere twee boeken. Er zal waarschijnlijk altijd ‘een rookgordijn rond de essentiéle schamelheid van de vroege herinnering’ blijven hangen. En ongetwijfeld zullen er altijd lezers zijn die moeite hebben om het rookgordijn als zodanig te herkennen.
|
|