[Nummer 4]
Bij dit prijsnummer
Jesse Owens was dè sensatie van de Olympische Spelen van 1936 in Nazi-Duitsland. Adolf Hitler haalde de Spelen naar Berlijn ter meerdere eer en glorie van het Arische ras, maar moest knarsetandend toezien hoe een zwarte atleet in alle opzichten zegevierde. Owens won maar liefst vier gouden medailles, en leverde daarmee het krachtige bewijs dat in sport altijd de beste wint.
Er bestaat een essentieel verschil tussen het winnen en het toegekend krijgen van een prijs. De sportieve triomf weet zich door de absoluutheid van afstand, tijd of score te onttrekken aan manipulaties van buitenaf: hij is onafhankelijk van de invloed van politieke, religieuze, of economische factoren.
Een literaire prijs daarentegen wordt een auteur toegekend, wat niet betekent dat hij het beste boek, gedicht of oeuvre heeft geschreven, maar dat ‘men’ dit víndt. Stelt men zich een literaire prijs voor als een gouden medaille, dan is de keerzijde ervan zijn relatieve waarde. De praktijk leert namelijk dat literaire roem allerminst slijtvast is. Aardig voorbeeld hiervan vormt de lijst van winnaars van de Nobelprijs voor de literatuur. De Zweedse Academie weet zich sinds 1901 voor de onmogelijke taak gesteld de honderd belangrijkste auteurs van de twintigste eeuw te bekronen, en slaagt daar niet in. Berucht in dit verband zijn de eerste tien winnaars, die de een na de ander de kans verkleinden dat Tolstoi bekroond zou worden. Tolstoi stierf in 1910 zónder Nobelprijs, de tien laureaten zijn (op Kipling na) inmiddels volledig vergeten. Daarnaast is de lijst van ‘ten onrechte’ niet-bekroonden minstens zo indrukwekkend als de groep terechte winnaars. Zo wonnen Eliot, Mann, Beckett en Camus de Nobelprijs wel, maar werden Kafka, Joyce, Proust en Céline terzijde gelaten.
Verraderlijker nog dan de waan van de dag zijn de vangarmen van belang en invloed. Waar de Nazi-tentakels geen grip kregen op Jesse Owens, loopt de bekroonde schrijver het risico de speelbal te worden van een ideologie of eenvoudigweg het establishment. Leverden Vijftigers als Lucebert en Kouwenaar hun rebelse status niet in als onderpand voor hun PC Hooftprijzen? Het niet-accepteren van deze staatsprijs door W.F. Hermans - lang verguisd door de overheid - was een consequentere daad, en wie had in 1984 voor de eer moeten bedanken, ‘majesteitschenner’ Brandt Corstius of het zittende kabinet? En hoe Boris Pasternaks weigering van de Nobelprijs op te vatten, Pasternak die bang was dat hem toegang tot zijn communistische vaderland geweigerd zou worden? En is tenslotte de meest verlammende, giftige literaire prijs niet die op het hoofd van Salman Rushdie?
Juist door subjectiviteit kan een literaire onderscheiding echter aandacht geven aan ten onrechte onderbelichte literatuur. In het klein aan het opmerkelijke werk van een debutant, of in het groot aan het oeuvre van een niet-westerling, waarmee een heel continent, of zelfs een hele cultuur kan worden opengebroken. En tenslotte is iedere literaire prijs een vorm van literaire kritiek. Vanuit die optiek is het ‘literaire prijzen-circus’ een vitaal onderdeel van het literaire systeem (‘De meest op de spits gedreven vorm van literaire kritiek’ noemde uiterst wrang Salman Rushdie de fatwa die Ayatollah Khomeiny over hem uitsprak.)
In de bijdragen aan dit Vooysnummer vormt ‘de literaire prijs’ zoniet de spil van het betoog, dan toch op z'n minst het opstapje naar een beschouwing over het werk van een bekroond auteur. Veel leesplezier.
De redactie