| |
| |
| |
De macht van de recensenten is tanend
■ Hetty Bouwhuis en Christien Bok
Ronald Dietz over literaire kritiek
Dit is het derde interview van de serie gesprekken over literaire kritiek. Na Karin Overmars en Arnold Heumakers - beiden aan de kant van de literaire receptie - komt in dit vraaggesprek Ronald Dietz aan het woord. Hij is directeur-uitgever van uitgeverij De Arbeiderspers - met onder andere Nijgh en Van Ditmar en Querido gevestigd in Singel 262 - en geeft vanuit dat perspectief zijn visie op literaire kritiek en literatuur.
‘In mijn jonge jaren wilde ik al uitgever worden. Als scholier raakte ik enorm bevlogen door literatuur, bijvoorbeeld door De Avonden van Gerard Reve. Andere jongens schreven toen naar Brigitte Bardot of naar Hans Kraaij - een voetballer van die tijd - en ik schreef naar auteurs. Het lag voor de hand iets te gaan studeren dat in het verlengde daarvan lag en dat was de studie Nederlands in Groningen. Na mijn studie ben ik eerst begonnen als leraar Nederlands. Daarna heb ik één jaar vakdidactiek en taalbeheersing gedoceerd aan de lerarenopleiding in Delft. Na een jaar in Delft, een soort semi-communistisch bolwerk in de zeventiger jaren had ik het wel gezien. Daar paste ik helemaal niet. Vervolgens ben ik naar de uitgeverij Wolters Noordhof overgestapt. Sinds oktober 1991 ben ik directeur van De Arbeiderspers.
Ik ben de “keuzeheer”. Mijn redacteuren acquireren, vragen een boek aan uit het buitenland, snorren auteurs op of proberen auteurs uit te lokken tot het schrijven van een boek. Daarnaast hebben we natuurlijk een gigantische hoeveelheid spontane inzendingen. Dat gaat om zo'n duizend manuscripten per jaar, waarvan een schrikbarende hoeveelheid bestaat uit gedichten. Ik heb dan ook een lectoraat nodig en mijn lector is Martin Ros. Hij leest en selecteert voor mij, want ik kan uiteraard niet alles lezen. Je kunt niet èn poëzie èn buitenlandse èn Nederlandse fictie èn non-fictie beoordelen. Mijn redacteuren zijn mijn selecteurs, en dan met name hoofdredacteur Martin Ros. Hij werkt de hele manuscriptenberg door die binnenkomt, en als hij of een van de andere twee redacteuren af en toe vibreert, brengen ze soms een bundel papier met het verzoek die te lezen. Verder breng ik zelf ook dingen in, want er zijn natuurlijk ook mensen die mij bellen. Je hebt tipgevers en soms zie je ook een schrijver in een krant of tijdschrift, waarvan je denkt: “daar zit een boek in; die heeft zo'n macht en daar zit zoveel broeikas in, daar moet een scherp boek in zitten.” Dat zou je scouting kunnen noemen: je leest altijd met je uitgeversoog, je kijkt altijd welke naam onder een artikel staat. Wat heeft iemand voor culturele bagage, welke stijl hanteert hij? Gebeurt dat met een kennelijk gemak en heeft hij een behoorlijke intellectuele macht? Dat zijn vragen die je jezelf stelt. Wanneer het antwoord daarop bevestigend is, ga je een gesprek met die auteur aan en probeer je hem te verleiden.
Een voordeel voor ons is dat De Arbeiderspers behoort tot de top-vijf van de Nederlandse literatuur-uitgevers. Mensen zijn eerder geneigd zich gestreeld te voelen als ze een aanzoek krijgen van De Arbeiderspers dan van - met alle respect overigens - bijvoorbeeld In de Knipscheer of een nog kleinere uitgever. Maar, ook al doet de reputatie van de uitgeverij ertoe voor auteurs, het komt toch aan op het gesprek, de persoonlijke relatie tussen de redacteur en de auteur. Het is net als met voetbal: je moet een evenwichtige samenstelling in het team hebben. Martin Ros is bijvoorbeeld iemand die een bepaald soort auteur gemakkelijk aantrekt, vanwege zijn brede belangstelling. Hij is iemand die primair historisch gericht is en een neigt naar non-fictie. Ik ben veel meer de man van de poëzie en fictie en dat is maar goed ook, anders zouden wij heel erg overhellen naar de non-fictie.’
| |
De Arbeiderspers als archipel
‘De Arbeiderspers is een archipel van kwaliteitsboeken. Het assortiment is anders dan bij onze buren Querido. Querido geeft het verantwoorde jeugdboek
| |
| |
Ronald Dietz - Foto: Eva ULM
| |
| |
uit en verder voornamelijk Nederlandse literatuur. Wij doen àlles. Er zijn veel kamers in deze woning, ook in het fonds. Wij geven thrillers uit, kwaliteitsthrillers, dat wel, maar het zijn thrillers. Wij geven de buitengewoon chique serie Privédomein uit, de ego-documentenserie van Nederland.
Daarnaast de serie biografieën, waarmee De Arbeiderspers ook naam heeft gemaakt, bijvoorbeeld de biografie van Achterberg, of Slauerhoff - één van grootste biografieën ooit geschreven - door Wim Hazeu, een fantastisch biograaf. Verder geven wij ook poëzie uit - de Arbeiderspers heeft een belangrijk poëziefonds - Nederlandse romans, Nederlandse non-fictie, vertaalde non-fictie en vertaalde romans. Dat bedoel ik met een archipel. Wij zijn niet voor één gat te vangen.
Je kunt zeggen dat De Arbeiderspers een uitgeverij is die nog niet helemaal de afkomst van de meeste huidige geschoolde lezers vergeten is. De Arbeiderspers komt voort uit de oude rode burcht, maar heeft zich daar allang van losgemaakt. Wij zijn niet partijgebonden, maar hebben nog wel die naam. Toch zie je in de breedte van ons fonds een erfenis van het verleden; we zijn niet afkerig van een rossig werk. Een zekere populistische tendens kun je bij De Arbeiderspers ook vinden, naast die haute literature.
Dan hebben we nog een zekere realistischromantische traditie, met Maarten 't Hart en Tessa de Loo. Daar staat tegenover dat wij ook werk van Jeroen Brouwers uitgeven, Gerrit Komrij en Cees Nooteboom. Die breedte van ons fonds is altijd lastig voor de recensenten. Querido bijvoorbeeld, dat is een veel deftiger, academistischer uitgeverij, zalm voor neerlandici.
Wanneer we het vanuit economisch oogpunt bekijken, dan is het voeren van een literaire uitgeverij een onbetaalbare luxe. Als je literatuur wilt uitgeven, moet je zorgen dat dat mogelijk blijft, je moet je eigen vangnet vormen. De archipel van De Arbeiderspers is zo'n zekering. Poëzie kun je in feite nooit uitgeven, daar leg je geld op toe. Er zijn dan ook uitgevers die op een gegeven moment beslissen geen poëzie meer uit te geven. Maar zij vergeten dan dat ze daarmee ook een voedingsbron voor proza afknijpen. Als je geen poëzie meer uitgeeft, geef je op de lange duur ook geen goed proza meer uit. Poëzie is de moeder van het proza. De talige vernieuwing wordt door de dichter totstandgebracht. Alles wat in proza vernieuwend werkt is voorafgegaan door poëzie. Gelukkig zijn er ook dichters die wel verkopen.
| |
Idealistisch èn marktgericht
‘De Arbeiderspers hanteert twee selectiecriteria om te bepalen of iets uitgegeven wordt of niet. De eerste is heel algemeen: je vindt iets prachtig en mooi. Dan speelt geen enkele gedachte over de verkoopwaarde mee. Een tweede criterium hanteer je bij andere boeken, waarvan je denkt: “deze zijn goed voor een bepaalde groep, daar kan ik een doelgroep bij verzinnen, omdat het een trend is.” Dat kun je dan misschien niet het allerbeste boek van de wereld vinden, maar je kunt toch zeggen dat het een adequate uitgave is omdat er een markt voor is.
Het zijn twee heel verschillende criteria en ik pas ze beide ruimhartig toe. Ik hoor niet tot de uitgevers de hun neus optrekken voor een boek waar je geld aan verdient. Mijn eerste opdracht is dit bedrijf op de been houden, mensen aan het werk houden en zorgen voor brood op de plank. Daarnaast wil ik ook dingen mogelijk maken die ik prachtig vind. Ik wil dolgraag poëzie uit blijven geven en goede biografieën. Neem bijvoorbeeld Privédomein, met een oplage van 2000 exemplaren duurt het nog tien jaar voordat die boeken verkocht zijn. Uitgeven is een mengeling van gedrevenheid, idealisme en esthetiek met de lol van het marktwezen. Succes is namelijk ook nodig, anders vries je dicht.
Debutanten - met name beginnende dichters - zijn het moeilijkst op de markt te brengen. Debutanten hebben geen publikatiegeschiedenis, en als iemand bijvoorbeeld in Veenendaal woont en geen netwerk in Amsterdam heeft, wordt het helemaal moeilijk. Ik heb gekozen voor een beleid, waarbij ik vierkant achter de debutanten ga staan. Ik regel een interview voor ze, vaak vraag ik daarvoor een voorgaande debutant, en ik laat iemand een beschouwelijk stuk over het boek schrijven. Dat komt in een persmap. Ik organiseer een presentatie voor de debutant voor vrienden en bekenden en enkele journalisten. Aan een debuut verdien je dus echt helemaal niets, tenzij je een keer mazzel hebt.
Over die persmap krijg ik wel eens opmerkingen als “wat een uitsloverij,” maar het levert meestal wel een recensie op. Ik wil dat debutanten voelen dat wij ze steunen, dat ze welkom zijn en dat wij dat boek niet voor niets gekozen hebben. Publicitair gezien heeft dat weinig waarde, het is een hart onder de riem voor de debutant.’
| |
Publiciteit
‘Als je een boek op de markt brengt, zijn er twee kanalen die je kunt gebruiken: de free publicity in kwa- | |
| |
liteitskranten als Het Parool, NRC Handelsblad, de Volkskrant, Trouw, HP/De Tijd, Vrij Nederland en De Groene. Veel belangrijker dan free publicity in de vorm van een recensie, is een interview, een achtergrondartikel, voorpublikatie of een speciaal geschreven stuk. Zo hebben wij laatst een boek gelanceerd, De verrader van Auke Kok, over Anton van der Waals, een van de grootste verraders in de Tweede Wereldoorlog. Het is een ingehouden boek over een onvoorstelbaar gemeen mens. Omdat De verrader geen fictie is, komen de feiten hard aan. HP/De Tijd heeft aan Willem Frederik Hermans gevraagd hierover een stuk te schrijven. Anton van der Waals is namelijk het prototype van Dorbeck en Osewoudt in De donkere kamer van Damocles. Hermans schrijft in dat artikel dat hij om drie uur 's middags is gaan lezen en het boek om vijf uur 's ochtends uit had. Dat is dus veertien uur lezen zonder adempauze. “Zoveel onvoorstelbare gemeenheden heb ik nog nooit bij elkaar gelezen.” Die quotes gebruik ik in advertenties en ik hoop dat dit artikel zo dicht mogelijk op de verschijning van het boek geplaatst wordt. Dàt heeft invloed. Een recensie zonder grote kop, zonder foto, doet er minder toe. De presentatie van een boek moet gepaard gaan met een interview, een achtergrondreportage, een voorpublikatie en een tv-programma, Sonja of iets dergelijks.
Naast de free publicity, waarop je maar mondjesmaat invloed hebt, maak je voor jezelf een afweging wat je zelf aan publiciteit wilt doen, hoeveel het boek je waard is. Zo heb ik onlangs een grote strijd gevoerd met Reinjan Mulder van het NRC, die schreef dat Het Meesterstuk van Anna Enquist een rotboek was en zich afvroeg hoe ik het in mijn hoofd kreeg om dat in een oplage van 20.000 exemplaren op de markt te brengen. Ik had veel vertrouwen in het prozadebuut van Enquist en wilde dat met die oplage ook uitstralen naar de boekhandels. Reinjan Mulder kreeg hierover bijna een derdegraads aanval van kippedrift. Ik heb toen een stuk geschreven in Propria Cures, waarin ik aan Reinjan Mulder voorleg of ik aan de hoofdredacteur van de NRC zou moeten vragen hoe het mogelijk is dat de NRC 260.000 abonnees heeft, terwijl toch de lorrestukken van Reinjan Mulder erin worden gepubliceerd. Een uitgever is een uitgever en een recensent is een recensent. De laatste beoordeelt boeken volgens zijn opvattingen en moet zich niet bemoeien met mijn uitgeefstrategieën. Het gaat hem niet aan dat ik dat boek in 20.000 exemplaren op de markt breng. Overigens zijn er nu al 40.000 exemplaren van verkocht. Ik vind dat de uitgever en de recensent allebei op hun eigen terrein autonoom moeten functioneren.’
| |
Invloed van recensenten
‘De macht van recensenten is tanende. Alleen bij debutanten en poëzie heeft een recensent invloed. Bij debutanten speelt een recensent zelfs een grote rol. Het streelt zijn ijdelheid als hij kan zeggen dat hij een schrijver heeft ontdekt en hem heeft grootgeschreven. Hij wil graag kunnen zeggen “ik heb mijn Conny Palmen” of “ik heb mijn Arnon Grunberg”. Maar dan heb ik het dus over iemand zonder publikatiegeschiedenis. Een debutant kàn door recensenten omhooggeschoten worden, als alle recensenten in bijna alle media tegelijk positief zijn. Dan krijg je zo'n Palmen-effect. Wanneer uitspraken dan ook nog “quotable” zijn, als een auteur leuk is om te zien en goed kan praten en je kunt hem of haar voor de tv halen, dan is het helemaal mooi. Dat werkt. Ik zeg trouwens niet - want dat zou ik gevaarlijk vinden - dat het alleen maar ligt aan het uiterlijk van de auteur. Maar bij het eerste en vaak ook het tweede boek van een schrijver durf ik met stelligheid te beweren dat de media een grote invloed hebben.
Dit geldt ook voor poëzie. Poëzie is bovenal in belangrijke mate afhankelijk van poëziekritiek. Echte poëzie-adepten volgen altijd de ontwikkelingen op dit gebied, en de recensent schrijft voor dit kleine publiek. Je hebt de poëziekrant, poëzierecensies van Guus Middag in de NRC, recensies van Peter de Boer in Trouw, Rogi Wieg in Het Parool. Het is een klein kringetje van enige duizenden liefhebbers, waarin men elkaar iets aanbeveelt. Gelukkig hebben wij bij De Arbeiderspers verschillende dichters, Eijkelboom, Leeflang, Anna Enquist en Komrij, die graag en veel gelezen worden.
Wanneer een recensent bij een bekend auteur denkt: “hier zit nieuwswaarde in, dit is een hype, of dit is pek en zwavel”, dan is het erg belangrijk dat er een grote foto bij staat. Een heleboel mensen lezen de recensie helemaal niet, maar zien wel de grote foto, de naam in de kop. Daar blijft iets van hangen. Recensies werken wel voor de fine-fleur, zoals neerlandici, die het standpunt van de criticus interessant vinden, maar de gewone lezer gaat niet zo diep. Een voorbeeld is De Tweeling van Tessa de Loo. Daarvan zijn 200.000 exemplaren verkocht. In de Volkskrant stond een absoluut afbrekende recensie van Arjan Peters met de hatelijke kop: “twee taarten in een patisserie”. De Tweeling is eigenlijk over de hele linie lauw en matig ontvangen. De enige recensent die redelijk vriendelijk was, was Reinjan Mulder in het NRC. Toch is het boek een van de grootste successen van de laatste jaren geworden. Dit voorbeeld illustreert dat recensenten in bepaalde gevallen weinig
| |
| |
invloed op de verkoopcijfers van boeken hebben.
Sommige auteurs, bijvoorbeeld Joost Zwagerman, groeien op een gegeven moment los van de kritiek. Over De Buitenvrouw heb ik tegen Joost gezegd: “bij dit boek doet het er minder toe wat de kritiek zegt, dit boek komt toch wel bij de lezers terecht.” Het is minder goed gerecenseerd dan zijn voorgaande boek en het verkoopt beter. Dat zijn paradoxen, zaken die een uitgever aan de hand van de verkoop kan vaststellen. Auteurs zijn meestal geschokt door slechte kritieken. Zij willen beide: goed verkocht worden èn op handen gedragen worden door de Nederlandse kritiek.’
| |
Writer's writers
‘En dan zijn er nog auteurs die voor een kring van ingewijden schrijven, voor liefhebbers. Die zullen daar ook nauwelijks uitbreken, zoals Brakman en Gerrit Krol. Schrijvers die met graagte door andere schrijvers gelezen worden, de zogenaamde “writer's writers”. Dat zijn meestal ook boeken waar Peters en Heumakers van op hun kop gaan staan van geestdrift. Deze boeken zijn net als poëzie voedingsbronnen voor belangrijk nieuw proza, en de kritiek vervult ook voor die werken een voorlichtende functie.
Een writer's writer is bijvoorbeeld Cormac McCarthy, een van de grootste Amerikaanse schrijver van dit moment. Hij is geen simpel auteur, maar ik vind zijn werk schitterend. Die man toont in zijn boeken aan dat mensen niet op deze aarde thuishoren. Zijn boeken zijn geen stimulerende middelen voor een roetsjende levensbaan, maar ze zijn schokkend, ze gaan over de “dark side of the moon”. Een boek van McCarthy wordt geen Donna Tart, dat weet je van tevoren. Daarvoor zijn de eigenschappen van zijn boeken te weerbarstig. Toch heb ik hoog op hem ingezet, omdat ik hem belangrijk vind. Daarbij komt dat vertaalde literatuur voor een Nederlandse uitgever vaak niet gemakkelijk is, een omvangrijk boek kost al gauw f 20.000,- extra voor het vertalen. Bovendien heb je te maken met concurrentie van het Engelse boek dat ook in de boekhandel ligt. Maar voor boeken die ik echt heel goed vind, zoals van McCarthy en Paul Auster, doe ik wel bijzondere inspanningen. Dat zijn keuzes die je maakt.
Om goed te verkopen, moet je een bepaald boek schrijven. Brakman bijvoorbeeld krijgt altijd goede kritieken, maar bereikt ondanks al deze bijval geen groot publiek. Een gentlemen's agreement tussen krant en uitgever om een in de kritiek hooggewaardeerde schrijver omhoog te schrijven, zodat hij beter verkoopt, dat werkt dus niet.
De Arbeiderspers heeft een eigen Vlaams fonds en een verkoop-vestiging in Antwerpen. De Nederlands-Belgische grens vormt een waterscheiding, met uitzonderingen als Hugo Claus, in mindere mate Louis Paul Boon en nog enkelen. In het algemeen is wat in Vlaanderen op handen gedragen wordt, met geen tien paardekrachten te verkopen in Nederland. Andersom verkopen ook Nederlandse bestsellers als Het Meesterstuk van Anna Enquist, De Tweeling van Tessa de Loo en De Buitenvrouw van Joost Zwagerman maar mondjesmaat in Vlaanderen.
De kritiek speelt daar wel een rol in. Vlaamse auteurs worden in Nederland vaak ondeugdelijk behandeld. Ze worden vaak niet eens besproken - en het ergste voor een auteur is dat hij niet besproken wordt. In de Belgische kwaliteitskranten worden wel grote lappen tekst gewijd aan Nederlandse auteurs, maar dat heeft weinig invloed op de verkoop van die auteurs in België. Er bestaat echt een grote scheiding tussen Nederland en België.’
| |
Voorlichtende kritiek
‘Er zijn twee soorten kritiek: academische kritiek en voorlichtende kritiek. Academische kritiek wordt geschreven vanuit een bepaalde literatuuropvatting. Dat is de kritiek van neerlandici die tegenwoordig overal zitten. Maarten 't Hart heeft eens behartigenswaardige dingen gezegd over de neerlandici die in de krantekolommen van cultuursupplementen rondwemelen. Bij voorlichtende kritiek denk ik aan kritiek zoals je die vaak in de Verenigde Staten ziet: die bevat uitspraken als “this is a good read”, “ik zeg u wat er in het boek staat en hoe ik het beleefd heb” en “make your own choice”. In Nederland zijn kritieken vaak geloofsbelijdenissen. De Volkskrant heeft dat heel sterk: er wordt heftig gekat wanneer iets niet binnen de receptuur van de Volkskrant past. Maar ik zou wel willen weten hoeveel abonnees van de Volkskrant Tessa de Loo hebben gekocht, ondanks de boosaardig negatieve recensie van Arjan Peters.
Wat ontzettend activeert is pure, hartverwarmende kritiek. Iemand die zegt “hier ben ik laaiend enthousiast over” en ook duidelijk kan maken waarom. Dat stuk van Hermans over De Verrader van Auke Kok is daar een voorbeeld van. Dat stuk straalt enthousiasme uit. Als ik in boekhandels mensen aanspreek over een boek dat ze net hebben gekocht, hebben ze vaak de recensies niet gelezen. Ze hebben dikwijls geestdriftige verhalen over dat boek gehoord van vrienden of kennissen. Mond-tot-mond reclame is enorm belangrijk. Ik hoor liever zes mensen rond de leestafel in een café enthousiast over een
| |
| |
boek praten, dan één juichende kritiek in een landelijk dagblad. Die zes mensen vormen dan de indicator dat dat boek groot gaat worden.
Literatuur is voor een groot deel een emotiemarkt. Prikkels die van boeken uitgaan hebben vaak te maken met de emotionele huishouding van mensen; met levensproblemen die ze proberen te overwinnen, zaken die iedereen voor zijn kiezen krijgt en waarin met name vrouwen geïnteresseerd zijn. Kijk de prospectus maar na: thema's die nu spelen zijn zaken als relatieproblematiek, hartstocht, het verkennen van grenzen, Prozac, erotiek.
Nieuwe thema's komen het eerst aan de orde komen in de eerste laag, die van de writer's writers. Dat wordt overgenomen in goed vertelde boeiende romans in de tweede laag. Misschien zit de grote werking in de vernieuwing van de maatschappij juist wel in de tweede laag. Maar de tweede kan niet zonder de eerste. De schrijvers in de eerste laag slechten de drempel. Maar in de tweede laag wordt het werk geschreven dat die invloed daadwerkelijk uitbuit, groter maakt en een groter publiek bereikt en beïnvloedt. Als uitgever kan ik niet zonder deze tweede laag; dat is de hard core, de kern van de literatuurmarkt, of je nu wilt of niet. Het zijn de boeken met de grote verspreiding.
Op een gegeven moment verwordt zo'n invloed tot meer van hetzelfde. Dan krijgt iedereen er genoeg van en ontstaat er een reactie, een antithese. De Avonden van Gerard Reve was in 1947 een boek dat door de kritiek ontvangen werd met termen als landerigheid, opzettelijk vervelend geschreven en met thema's als belijdenis van zinloosheid en wanhoop. Wat moet je daar nu mee in 1947 in Nederland? Uiteindelijk weten we dat De Avonden een enorme invloed heeft gehad op de hele Nederlandse literatuur en dat Reve een buitengewoon groot schrijver is. Er zijn ongelooflijk veel Revianen en de invloed van Reve op de stijl van jongeren is nog steeds heel herkenbaar. In één op de tien manuscripten die ik binnenkrijg, vind ik zijn stijlinvloed. Het gaat erom dat iemand van die invloed weer een eigen amalgaam maakt; invloeden goed verwerkt en vermengt tot een eigen idiosyncratisch geheel.’
| |
Lezerspubliek
‘De gewone lezer ziet literatuur als een vorm van interessante ontspanning die iets meer waard is dan dood liggen voor een tv-apparaat. Het grootste gedeelte van het lezerspubliek is zo'n gewone lezer. Met academische en vormkritiek die vanuit een bepaalde literatuuropvatting wordt geschreven kun je je lezers beledigen. Denk maar aan die twee taarten van Peters over De Tweeling; daarmee zeg je eigenlijk dat alle debielen die dat boek gaan lezen slecht af zijn. Daarnaast is het van belang te bedenken dat het lezerspubliek voor een steeds groter gedeelte uit vrouwen bestaat. Het zijn de vrouwen die meer en meer bepalen wat sellers worden, vrouwen met een behoorlijk inkomen van veertig jaar en ouder. De invloed van vrouwenbladen voor literatuur wordt dus ook steeds groter. Als je wilt weten wat er aan de hand is in Nederland, dan moet je naar de vrouwenbladen kijken, de glossies, Elle, Opzij en dergelijke. Op basis van de waargenomen trends attendeer je deze bladen op een bepaald aanbod. Soms plaatsen ze dan een interview of een achtergrondartikel. Dat heeft veelal veel meer impact dan een hoog-literaire recensie in een opinie-weekblad.
Ik vind dat kranten eens na moeten denken over hun voorlichtende functie. Ik zou als lezer niet voortdurend literatuuropvattingen en structuuranalyses over me heen willen hebben. Ik zou willen weten wat het boek behelst en hoe het is geschreven. Neerlandici verwaarlozen vaak de emotionele kant. Die denken dat iedereen net zo grondig en ernstig met literatuur omgaat als zij, maar dat is voor negentig procent van het lezerspubliek niet het geval.
Anbeek heeft zich eens afgevraagd of een herziening van de geschiedschrijving van de literatuur nodig is. Hij zegt dat wij een boek dat een grote receptie heeft gekregen, niet kunnen uitsluiten van de literatuurgeschiedenis. Die boeken vormen namelijk beïnvloedende factoren in de maatschappij. En wat doen wij vanuit de Knuvelderopvatting en wat daarna komt? Wij zijn de deftige jury die zegt: “dit is de canon en de rest, houd maar, ook al is het goed verkocht.” Dat is dus onzin. Neem nou De Tweeling, dat boek is op dit ogenblik een beïnvloeder van de betrekkingen tussen Nederland en Duitsland. De hele tournure die gemaakt wordt rondom de herziening van ons vijandbeeld van de Duitsers, is in belangrijke mate bepaald door dat boek van Tessa. Dat soort boeken zijn voorlopers van dingen die op komst zijn. Schrijvers voelen dat aan. In die zin is het een gedurfd boek. Een ander voorbeeld is De Aanslag, een van de bestverkochte boeken in Nederland na de oorlog. Dat boek heeft een geweldige invloed gehad, ook onder jongeren.
Ik vind mèt Anbeek dat de receptie van een boek op de lezersmarkt en de uitwerking die dat heeft op de maatschappij, een factor is die wij niet onbelicht mogen laten. En dan doet het er wèl toe dat het een grote verspreiding heeft gekregen. Dan is de werking nog even net wat heftiger.’
|
|