Recensies
‘Ik ben goddank nog ouderwets’
Reinold Vugs, F. Bordewijk; een biografie. Baarn, De Prom, 1995. f 59,50.
Ideally, in the future, the public will no longer use the frase ‘that's academic’ to mean ‘that's irrelevant’.
Betty Jean Craige, Reconnection. Dualism to Holism in Literary Study.
Vakman op twee fronten was hij. Bordewijks schrijverschap rechtvaardigt de biografie, maar de voorzitter van de Rotary te Schiedam zag zichzelf toch vooral als advocaat. En beide echelons dienden strikt gescheiden te blijven. Toen een tegenpleiter in de rechtszaal het betoog van confrère Bordewijk eens vilein vergeleek met een fantastische vertelling van de auteur met diezelfde naam, vatte de meester in de rechten vlam: hier werd brutaal een heilige grens overschreden. De irrelevante toespeling was een smet op het blazoen van een voornaam métier.
Met het verhaal dat de literatuurhistorische overlevering ons van deze schrijver/advocaat vertelt, is iets merkwaardigs aan de hand. Van zijn oeuvre is het vooroorlogse deel het meest bekend: romans als Bint, Blokken en Karakter zijn voor Nederlandse begrippen buitengewoon vaak herdrukt. Anderzijds is het beeld van de man Bordewijk vooral bepaald door wat we weten van de al wat oudere, gearriveerde advocaat van na 1945. De biografische mythe schetst een geaffecteerde, misschien enigszins reactionaire aristocraat, die weemoedig omkeek naar een periode die voor de avant-garde van zijn tijd al lang tot het verleden behoorde.
Volgens de beste tradities van de biografie ontkracht Reinold Vugs deze en een aantal andere fabels die rondom de schrijver Bordewijk zijn ontstaan. Zijn biografie brengt bijvoorbeeld verrassende gegevens over de student Bordewijk aan het licht. Nadat vader Bordewijk zijn zoon met zachte dwang tot de rechtenstudie had aangezet, volgde voor de matige student een worsteling met de boeken, die jaren langer duurde dan voorzien. Van zijn latere enthousiasme voor zijn vak was nog weinig sprake. Andere bezigheden hadden de overhand: corpslid was Bordewijk niet, maar van de mores die er in die kringen heersten, bleek hij opvallend goed op de hoogte. Weinig gemotiveerd voldeed hij tenslotte aan de minimale eis voor een promotie, die noodzakelijk was wilde hij advocaat kunnen worden.
De latere arrivé heeft vervolgens jaren lang moeten sappelen: onbenullige betrekkingen greep hij aan om de moeizaam verworven rechtswetenschap uit zijn hoofd te zetten. Vugs' beschrijving van Bordewijks struggle for life in deze jaren doet op z'n minst het een en ander af aan het beeld van de statige aristocraat.
Heel interessant zijn de ideologische kwesties die Vugs aan de orde stelt. Bescheiden maar herhaaldelijk heeft Bordewijk zich gemengd in discussies rondom de sociaal-maatschappelijke gevoeligheden van zijn tijd. In de andere sekse zag Bordewijk een object van studie en diezelfde houding schuift hij ook zijn romanfiguren in de schoenen. De Bree, die zich op de school van Bint identificeert met diens schema's van orde en tucht, peinst in zijn vrije tijd over aard, wezen en problematiek van de vrouw. Niet alleen werkt hij 's avonds aan een dissertatie over Anna Maria van Schuurman, maar hij mijmert ook voortdurend over zijn eigen lichamelijke begeerte, die hij maar half onder controle heeft.
Bordewijks abstracte denken over de vrouw uitte zich ook in zijn boekbesprekingen. Wie zijn uitspraken vergelijkt met de nu als denigrerend ervaren strekking van het in de jaren vijftig zeer bekende boekje De vrouw van een van zijn generatiegenoten, de Utrechtse hoogleraar F.J.J. Buytendijk, zal tot de conclusie komen dat Bordewijk er op emancipatorisch gebied tamelijk moderne opvattingen op nahield.
Ook op andere terreinen beschikte Bordewijk over actuele inzichten. In een enkel geval kan men zich zelfs afvragen of hij niet wat al te vlug met een nog controversiële mening op de proppen kwam. Al snel na de oorlog kantte hij zich tegen de door hem hypocriet bevonden voorzichtigheid waarmee uitspraken over joden omgeven werden. Dit getuigt van een zeker lef, maar het is natuurlijk de vraag of er niet wat meer historische distantie nodig is om aan een dergelijke durf uiting te kunnen geven.
Vugs geeft overigens geen werkelijk duidelijk antwoord op de nog openstaande vraag naar Bordewijks houding ten opzichte van het antisemitisme. Bevestiging voor zijn vermoeden dat de schrijver geen blaam treft, zoekt hij vooral ná 1945: met verbetenheid werkte Bordewijk als voorzitter van de Ereraad voor de Letterkunde mee aan de veroordeling van ‘foute’ schrijvers. ‘De mensch moet zich blijven herinneren wat de barbaarsche schobbejak hem aandeed’, schreef hij.
Betrekkelijk mooie woorden van correctness over