Recensies
Liefde - want dit is het ene woord
Liefde, altijd de liefde, de grote liefdespoëzie uit de wereldliteratuur, samengesteld door Adriaan Morriën, m.m.v. Harriët Leget. Amsterdam, Bert Bakker, 1994. f 24,90.
Wie een bloemlezing wil samenstellen van liefdespoëzie uit de wereldliteratuur, heeft iemand nodig die verstand heeft van liefde en verliefdheid. Uitgeverij Bert Bakker heeft Adriaan Morriën gevraagd om een keuze te maken uit de reusachtige hoeveelheid gedichten, aan allerlei aspecten van de liefde gewijd. Als ‘theoloog van het lichamelijke’ en als groot liefhebber van vrouwen en vrouwelijk schoon is Morriën natuurlijk zeer geschikt voor deze taak. Een belangrijk deel van zijn poëtisch oeuvre staat in het teken van de liefde, met name de zinnelijke liefde, teder en precieus. Morriën heeft vrouwen omschreven als ‘het zachte wild dat loom ligt te herkauwen’. In een gesprek met Helga Ruebsamen over de liefde zegt hij: ‘Ik vind de vrouw het mooiste dier op aarde.’
De liefde raakt aan het goddelijke en is ook onlosmakelijk verbonden met dood, geboorte en geweld. In zijn voorwoord tot de bloemlezing poogt Morriën dit complexe geheel van emoties, ideeën en gevoelens, liefde genaamd, te definiëren: ‘Liefde is minder een gevoel dan wel een “syndroom”, waarin alles schuilgaat, ook de grootste tegenstrijdigheden.’ Hij noemt de liefde de wedergeboorte van het kind in ons, dat onbeschroomd en zonder scrupules alle obstakels van bedachtzaamheid uit de weg ruimt en opgaat in een eeuwigdurend heden. De liefde is ons aller vaderland, dat kunstmatige grenzen van taal en afkomst doet vergeten. Het moge duidelijk zijn dat Morriën hartstochtelijk verliefd is op de liefde. Zijn keuze uit bekende en minder bekende liefdesgedichten wordt mede bepaald door zijn opvatting dat de liefde niet onder een noemer te vangen is. Integendeel, ieder gedicht is een nieuwe, verrassende interpretatie van dat wonderbaarlijke verschijnsel.
De bloemlezing, Liefde, altijd de liefde getiteld, bestaat uit 150 vertalingen van gedichten en fragmenten van dichtwerken, stuk voor stuk te beschouwen als eigenzinnige definities van de liefde. Morriën prijst in zijn voorwoord Poetry International en het tijdschrift De tweede ronde, die door hun vertaalarbeid veel buitenlandse poëzie toegankelijk hebben gemaakt voor de Nederlandse lezer. Wie de prachtige Poetry International-serie kent zal dit zeker beamen.
In het boek is een groot aantal bekende namen terug te vinden, zoals Shakespeare, Petrarca, Sappho, Lord Byron, Baudelaire, Homerus, Dante Alighieri, Hölderlin en Verlaine. Ook voor mindere of minder bekende goden is plaats ingeruimd, en dat maakt deze bloemlezing zo aantrekkelijk. Naast de hernieuwde kennismaking met vertrouwde namen biedt het boek de mogelijkheid om een moment in de nabijheid van dichters en dichteressen uit Indonesië, Suriname, Bulgarije, Korea, Argentinië en Mexico te vertoeven. Hoewel de ondertitel anders doet vermoeden - ‘De grote liefdespoëzie uit de wereldliteratuur’ - ontbreekt het werk van Nederlandse dichters in deze bundel. Morriën huldigt begrijpelijkerwijs de opvatting dat een vertaling niet dezelfde status heeft als een origineel. Bovendien bestaan er reeds voldoende bloemlezingen van Nederlandstalige liefdespoëzie.
Het boek is vooral een vingerwijzing naar het oeuvre van de uitverkoren dichters. De gedichten, zelfstandige fragmenten van een veelal onbekend corpus, maken nieuwsgierig naar de culturele, historische en persoonlijke achtergrond. De Nederlandse taal suggereert een onderlinge eenheid van denken, voelen en schrijven, die in zekere zin kunstmatig is. Daarom kan het boek (ook) beschouwd worden als een aansporing om het werk van de dichters en dichteressen in een breder verband te plaatsen, om, bijvoorbeeld aan de hand van ander werk, de oorspronkelijke, gevoelsmatige betekenis van het gedicht te achterhalen.
De liefde verschijnt in de afzonderlijke gedichten in tal van uitdossingen en vermommingen. In een ballade van François Villon komen we een bordeelhouder tegen die zijn minnares zonder scrupules uitlevert aan bronstige bezoekers. Hij beschouwt dit als de normaalste zaak van de wereld. Zijn minnares, de mollige Margot, heeft hij niet minder teder lief.
Op deze manier is hij zowel minnaar als succesvol zakenman:
Vorst, hagel, sneeuw en storm gaan mij voorbij.
Ik dien de ontucht en de ontucht mij...
Luid lach ik om de huwelijkse staat:
Lood om oud ijzer! Geld om liefdesdaad!
Oneerbaarheid is mijn geëerde vriend...
Naar eer verlang ik niet, mij telt de baat
in dit bordeel dat ons tot woning dient.