Vooys. Jaargang 13
(1994-1995)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| ||||||||||||
Had Alfred Issendorf een meteoriet kunnen vinden?
| ||||||||||||
Het verhaalAlfred Issendorf, een jonge Nederlandse geoloog, gaat naar Noors Lapland om een hypothese te toetsen die hem door zijn leermeester Sibbelee als promotieonderwerp is aangereikt. Die hypothese houdt in dat sommige ronde meren in Lapland niet ontstaan zijn als doodijsgaten maar als kraters van ingeslagen meteorieten. Onderweg bezoekt Alfred eerst in Oslo professor Nummedal, de ontwerper van de doodijsgatentheorie. Vervolgens gaat hij naar het Geologisch Instituut in Bergen om de hem toegezegde en voor zijn onderzoek vrijwel onmisbare luchtfoto's in ontvangst te nemen, maar die zijn daar niet voorhanden. Hij verricht zijn veldwerk tijdens een voettocht in gezelschap van Arne Jordal, Qvickstad en Mikkelsen, allen leerlingen van Nummedal en bezig met het uitvoeren van een eigen opdracht. Halverwege de tocht blijkt Mikkelsen de foto's te hebben - gekregen van Nummedal. Alfred heeft tot dan toe niets waargenomen dat hij van betekenis acht voor zijn hypothese en ook de foto's die Mikkelsen hem ter inzage leent, brengen hem geen stap verder. De volgende morgen gaan Qvickstad en Mikkelsen samen, na overleg met Arne maar zonder medeweten van Alfred (die nog slaapt), huns weegs. De foto's nemen ze mee. Arne en Alfred volgen daarna aanvankelijk een door Arne vastgestelde route, maar raken later uit elkaar als gevolg van een meningsverschil over de juiste richting. Alfred komt tot de ontdekking dat hij de verkeerde richting genomen heeft en schrijft dat toe aan verkeerd aflezen van zijn kompas. Ziedaar ‘het kompasraadsel’ (de term is van Hospes 1990, p. 33). Raadsel, inderdaad, want hoe is het mogelijk dat een geoloog op expeditie zo'n essentiële fout maakt, en dat nog wel in gezelschap van een collega die hem dat kompas voorhoudt? Als Alfred Arne terugvindt, ligt deze met een gebroken schedel dood tegen een rots. Alfred keert onverrichterzake naar Nederland terug. | ||||||||||||
Een andere benaderingHermans zelf heeft zich van meet af aan en bij herhaling zeer duidelijk uitgelaten over zijn beeld van de wereld en de plaats van de mens daarin, bijvoorbeeld in de twee essays Experimentele romans en (vooral) Antipathieke romanpersonages uit 1964. Essentieel is zijn mening dat de mens gedoemd is tevergeefs zijn weg in de wereld te zoeken; er is in de chaos voor hem geen zekerheid te vinden. ‘Alleen in de literatuur en de kunst kunnen met irrationele middelen “waarheden” | ||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||
Torbjørn Fjellang, Finnmark 1961. Foto: W.F. Hermans
worden aangetoond.’ (Janssen 1980, p. 208) Nooit meer slapen is zowel in de gewone als in de vakpers uiteraard behandeld door letterkundigen en andere in de beoordeling van literatuur geschoolde critici. Hoezeer die behandelingen ook uiteenlopen, samen bevestigen ze het traditionele beeld van Hermans' schrijverschap. Dan hoeft het niet te bevreemden dat twee veldbiologen met expeditie-ervaring (wij dus) toch ook andere dingen uit zo'n boek menen te kunnen halen. Nooit meer slapen is immers op een bepaald niveau ook het verslag van een natuurwetenschappelijke onderzoektocht in een onbewoonde wildernis. Er zijn besprekingen waarin dat wel wordt geconstateerd, maar daar wordt dan verder niets mee gedaan. Verder: dit aspect van het verhaal berust niet op gegevens van anderen of op louter fantasie, want Hermans is zelf fysisch geograaf en kent de plaats van handeling (Lapland) uit eigen ervaring. Toen hij het boek schreef, beoefende hij formeel de geografie nog als beroep, pas later is hij zich volledig aan het schrijverschap gaan wijden. Een reden te meer voor ons om niet terug te schrikken voor interpretatiemogelijkheden die door meer menswetenschappelijk georiënteerde lezers over het | ||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||
hoofd zouden kunnen zijn gezien. We voelen ons wat dat betreft verwant met Gillian Riley, die een boek schreef met de voor zichzelf sprekende titel Kunst en koken. Recepten uit de Gouden Eeuw. Marjoleine de Vos die dit boek in 1994 in NRC Handelsblad bespreekt, merkt op: ‘Een voedselhistoricus trekt zich niet zoveel aan van allegorie of zedeles. Als hij op een schilderij een etend gezelschap ziet, zoekt hij niet naar dat ene schilderijtje aan de wand waarop de zondvloed vermanend staat afgebeeld. Hij richt de blik rechtstreeks naar wat er op de borden ligt.’ | ||||||||||||
Het kranteberichtDe vraag is nu of Alfred een meteoriet over het hoofd heeft gezien. Wanneer Alfred nog in Lapland is, maar zijn onderzoek al heeft opgegeven en rechtsomkeert heeft gemaakt (p. 221), nemen hij en anderen nabij Karasjok een lichtschijnsel en een knal waar, die vooralsnog niet thuis te brengen zijn. Later, nog steeds in noordelijk Noorwegen, leest hij in een krant hierover een berichtje: ‘Een vliegtuig van de geofysische dienst dat voorzien was van apparatuur om de sterkte van het aardmagnetische veld te meten, is opgestegen en heeft de omgeving van Karasjok verkend. Op een bepaalde plaats heeft men inderdaad een sterke magnetische afwijking kunnen constateren. Men acht de mogelijkheid niet uitgesloten dat er een meteoriet is ingeslagen.’ (p. 247). Van de zeventien ons bekende besprekers van het boek zijn Haasse (1972, p. 140), Verhaar (1981, p. 720) en Hospes (1990, p. 33) de enigen die het vermoeden hebben uitgesproken dat in dit bericht een aanwijzing zou kunnen schuilen voor de oplossing van ‘het kompasraadsel’. De eerste twee laten het bij een simpele suggestie. Hospes is iets uitvoeriger, maar blijft vaag en onduidelijk. Wij pakken deze kwestie nu aan door enige vragen te stellen en te proberen daarop de juiste antwoorden te vinden. De eerste vraag is dan: kan het bovenstaande bericht wetenschappelijk juist zijn? Het antwoord luidt: Ja. Hier ter zake doende bijzonderheden vonden wij in de geologische literatuur het duidelijkst beschreven door de Rus Krinov (1960, p. 217): The magnetism of meteorites is easily detected with the help of an ordinary compass. In many cases meteorites exhibit definite magnetic polarity: one end of the meteorite attracts the northern tip of the needle, the other the southern. In Giant meteorites (1966), een boek van dezelfde onderzoeker, geeft deze een beschrijving van de wijze waarop men in Siberië de ondergrondse (!) ligging van een aantal meteorieten in een wijde, ondiepe krater opspoorde door de afwijkingen van het aardmagnetische veld te registreren. Dan rijst de volgende vraag: wat is de betekenis van deze kennis in het verband van Nooit meer slapen? Het is toch wel merkwaardig dat Alfred op zijn speurtocht alleen uitkijkt naar meren en andere laagten met de vorm van een meteorietkrater - zie de beschrijving hiervan in het boek op pagina 165-166 - en verder alleen naar meteorieten zoekt door zo'n beetje om zich heen te kijken. Over de magnetische methode wordt door hem, evenals door zijn tochtgenoten, niet gerept en zelfs aan het lichtschijnsel en het latere bericht daarover wijdt hij geen enkele gedachte in deze geest. Ons zette het wel aan het denken: Daar hebben we dan eindelijk de verklaring voor het uiteengaan van Alfred en Arne ... het kompas van Alfred wees inderdaad verkeerd, namelijk niet naar het noorden (zie p. 188) ... er was daar toen een meteoriet in de buurt. Argumenten voor en tegen deze veronderstelling zullen hier tegen elkaar worden afgewogen. | ||||||||||||
Het kompasraadselHet belangrijkste argument vóór onze veronderstelling werd hiervoor al genoemd: een meteoriet, ook een ondergrondse, kan een kompasnaald van de wijs brengen. Maar hoe komt het dan dat Alfred niet een door een meteoriet-inslag veroorzaakte krater zag? Ook dat staat in het boek (p. 166). Brokstukken van een inslaande meteoriet kunnen wegspatten en op enige afstand van de krater neervallen. Blijft de vraag waar dat brokstuk dan lag en waarom Alfred dat dan niet zag. Het kan door een later geomorfologisch proces onder de oppervlakte geraakt zijn (zie Krinov hiervoor). Ook andere speculaties in de geologische sfeer zijn denkbaar. Het is ook mogelijk dat het er wèl lag, maar dat Alfred het niet herkende. Er bestaan namelijk niet alleen ‘ijzermeteorieten’, maar ook ‘steenmeteorieten’. Ook die laatste bevatten metaal en beïnvloeden een kompasnaald, maar zijn in tegenstelling tot de eerste voor een ongeoefende waarnemer aan hun uiterlijk moeilijk van ‘gewone stenen’ te onderscheiden (Krinov 1960, p. 194, 217). Een tegenwerping kan zijn dat in de buurt van een meteoriet dan ook het kompas van Arne deze afwijking zou hebben moeten laten zien. Niemand durft te stellen dat dat zo wàs. Bij Van de Sande (1983, p. 18), Den Boef (1984, p. 20) en Hospes (1990, p. 33) vinden we de tegengestelde bewering, | ||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||
dus dat de twee kompassen wél een onderling verschil vertoonden. Maar waar staat dat dan bij Hermans? Laten we nauwkeurig nagaan wat er te lezen valt nadat Arne van de betreffende plaats een schets en een foto gemaakt heeft (p. 187-188). Ik pak mijn kompas en bepaal vast in welke richting het zuid-westen ligt. Als wij ons dit tafereel voor ogen proberen te halen, menen we te kunnen zien dat Alfred bij zijn eerste aflezing zijn kompas zeer waarschijnlijk op de gebruikelijke manier (als beschreven op p. 104 en p. 189) ergens horizontaal had neergelegd; dat zijn volgende aflezingen, op zijn hand, met de eerste klopten; dat Arne zijn eigen kompas niet geraadpleegd heeft, maar de richting bepaald heeft met behulp van zijn kaart; dat Arne zijn kompas aan Alfred aanreikte zonder er zelf op te kijken; met andere woorden dat we niet weten wat Arnes kompas aangewezen heeft. Een volgende tegenwerping kan zijn dat Alfreds kompas niet goed gefunctioneerd heeft doordat de naald niet vrij kon draaien en in een verkeerde stand is blijven steken. Een oorzaak daarvan zou kunnen zijn dat er water in het kompas was gekomen. Maar dan zou Alfred niet korte tijd later op dezelfde dag nog constateren dat er geen spoor van vocht onder het glas te bekennen valt (p. 189). Kan de naald vastgelopen zijn doordat het kompas op de hand scheef gehouden werd? Alfreds gecompliceerde, dure kompas is inderdaad gevoelig voor deze storing, in tegenstelling tot het eenvoudige, goedkope kompas van Arne (p. 104). Alfred is zich van dit alles bewust en zegt kort voor de richtingendiscussie bij zichzelf (p. 186): ‘Ik heb een beter kompas dan hij en ik zal tonen dat ik in staat ben het te gebruiken.’ Wij menen nu, dat de naald van Alfreds kompas bij het aanvankelijke aflezen zowel op een vast vlak als op de hand door niets belemmerd werd om vrij te draaien, maar wel onder invloed stond van een meteoriet. Dat laatste heeft Alfred misleid. Als hij al een eind alleen doorgelopen is, doet hij een nieuwe aflezing, op de hand, en ziet hij tot zijn schrik dat deze niet te rijmen valt met de richting die hij inmiddels ingeslagen is, maar wel met de eerder door Arne bepaalde richting (p. 189). Dan moet hij dus buiten de invloedssfeer van die meteoriet gekomen zijn, zeggen wij. Alfred is ervan overtuigd, dat zijn kompas in orde is en was - ‘Mijn kompas is uitstekend en ik ben een uilskuiken’ (p. 190) - en denkt dat hij aanvankelijk toch verkeerd heeft afgelezen: ‘Stommeling die ik ben. Ik moet me vergist hebben. Het kompas verkeerd afgelezen, toen ik zo parmantig tegen Arne zei, welke kant we uit moesten.’ Dat hij vervolgens bedenkt om tegenover Arne de schuld aan het kompas te zullen geven, is hiermee niet in strijd, want dat doet hij uit schaamte. Ook de tevoren bedachte zin ‘Mijn kompas wees een andere richting aan dan het jouwe’ is niet strijdig met het feit dat hij dat niet heeft gezien. We moeten deze uitspraak beschouwen als een geconstrueerde conclusie achteraf: zo moet het wel geweest zijn. Wat die schaamte betreft, zie woorden als ‘stommeling’ en ‘uilskuiken’ hiervoor; hij beschouwt de veronderstelde afleesfout als een ‘wanprestatie’ (p. 196). Tot een geheel andere categorie van tegenwerpingen tegen de hier geopperde interpretatie behoort de uitleg die Hermans zelf en enige literatuurbeschouwers al dan niet op zijn gezag gegeven hebben van ‘het kompasraadsel’. Daaraan besteden wij verderop aandacht. | ||||||||||||
Het motiefEen van de belangrijkste motieven van Nooit meer slapen is, geheel in overeenstemming met Hermans' thematiek in het algemeen, dat de mens de weg in de werkelijkheid niet vinden kan. Bijna alle schrijvers over dit boek benadrukken dat en wij hoeven daar niet aan te tornen. Onze zienswijze levert namelijk niet zozeer een nieuw motief op alswel een uitbreiding op het hier genoemde. De mens weet de weg niet, kan niet vinden wat hij zoekt en is zelfs vaak niet in staat te onderkennen dat hij het gezochte onder handbereik heeft. Alfred zoekt meteorieten, weet niet waarop hij moet letten, zelfs niet als hij daarop attent gemaakt wordt, komt er een op het spoor, heeft dat niet in de gaten en keert huiswaarts in de veronderstelling dat zijn zoeken tevergeefs is | ||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||
geweest. De vraag doet zich voor of er in Nooit meer slapen nog andere plaatsen zijn dan de al aangehaalde die de lezer op eenzelfde gedachte zouden kunnen brengen. Wij menen van wel. Allereerst is er het betoog van de geofysicus Oftedahl. Die houdt Alfred voor, nog voor diens vertrek van Bergen naar het verre noorden, dat de aanpak van zijn onderzoek ouderwets is. ‘Ach, het is alles tegenwoordig geofysica wat de klok slaat! Gravimetrie, seismologie, meting van het aardmagnetisch veld!’ (p. 150) Er gaat Alfred bij dat laatste niet een licht op, evenmin later, als al gezegd, bij het lezen van het krantebericht daarover. Evenzeer belangwekkend zijn vier meer of minder evidente parallelle gevallen van die veronderstelde meteoriet. Alfred zal Arne, die hij maar één keer eerder in Amsterdam gezien heeft, ontmoeten in Lapland. Hij is zo gespitst op deze ontmoeting, dat hij onderweg eerst in Tromsø en daarna in Alta iemand anders voor Arne aanziet. Als deze tenslotte precies op de afgesproken plaats en tijd in zijn gezichtsveld komt, herkent Alfred hem niet eerder dan wanneer hij door Arne wordt aangesproken (p. 69). Alfred gaat naar Bergen om foto's te krijgen van een directeur die door Nummedahl wordt aangeduid als Hvalbiff. Ter plaatse aangekomen krijgt hij te horen dat deze er niet is. Hij ontmoet daar echter een man met ‘een mals rood gezicht’, de al genoemde Oftedahl, directeur van een zusterinstituut in hetzelfde gebouw. Deze vertelt dat Nummedahl en Hvalbiff een hekel aan elkaar hebben en probeert zelf Alfred te helpen, evenwel zonder succes (p. 47-52). Tijdens een gesprek in het veld samen met zijn tochtgenoten merkt Alfred dat er met de naam Hvalbiff - die walvisvlees betekent - iets mis is (p. 163-164). Pas op de terugweg valt het hem in dat Hvalbiff wellicht slechts een boosaardige bijnaam is voor Oftedahl en dat hij in dat geval met de gezochte heeft gesproken zonder hem als zodanig herkend te hebben (p. 238). In Oslo wil Nummedahl Alfred tracteren op een Noorse culinaire specialiteit, ‘gravlaks’, dat is zalm die begraven is geweest. Ze gaan naar een zelfbedieningsrestaurant waar het uiteindelijk niet te krijgen blijkt. Een andere gast wil Alfred uitleggen waar dan wel - op één plaats in Oslo - maar dat mislukt in de consternatie die ontstaat als Alfred het blad met zijn maaltijd over de man heen laat vallen. Even later vertelt het slachtoffer dat dat ene restaurant nu gesloten is (p. 15-20). Tegen het einde van het boek heeft Alfred een rendez-vous met een Amerikaanse toeriste in haar hotelkamer. Ze houdt hem een schaal voor en vraagt triomfantelijk: ‘Ken je dit?’ Hij vindt dat het op gerookte zalm lijkt, maar komt niet op het idee dat dat nu juist ‘gravlaks’ - want dat is het - zou kunnen zijn (p. 245). En dan, als klap op de vuurpijl, het slot van het boek: Alfred komt thuis en krijgt van zijn moeder manchetknopen ten geschenke. De steeltjes zijn van goud, maar de knopen zelf doen denken aan ruwe stenen (p. 252). - Weet je wat het is? Daar staat hij dan, met een doorgezaagd en juist ook daardoor uitermate goed herkenbaar ijzermeteorietje in zijn hand, maar zijn moeder moet hem dat vertellen! En als de gelovige Eva dan opmerkt, dat het ‘een geschenk uit de hemel’ is, doorziet hij die woordspeling niet eens: ‘Hemel. Wat bedoelt ze met hemel?’
Er zijn vele en velerlei andere, meestal symbolische betekenissen toegekend aan vrijwel alle hiervoor aangehaalde elementen uit het boek. Die hoeven de onderkenning van het hier naar voren gehaalde motief en de uitwerking daarvan niet in de weg te staan. Zelf ontkent Hermans (in Soma okt.-nov. 1970, p. 15) zijn roman met zoveel symbolen te hebben overladen, doch hij ontzegt de lezer het recht niet, ze te zoeken en te vinden. Multi-interpretabiliteit als verdienste, laten we het daar maar op houden. Maar we willen wel met verbazing gewag maken van het misprijzen dat de laatste hoofdstukken, na de dood van Arne, bij een aantal auteurs te beurt valt: ‘goedkope grapjes’ (Fens 1966;), ‘een toegift’ (Morriën 1966;) en dergelijke. De ons inziens onthullende manchetknopenscène aan het eind moet het stellen met ‘een troostprijs’ (Haasse 1972, p. 154), ‘problematisch’ (Den Boef 1984, p. 8), ‘deus ex machina’ (Veenstra 1966;) en ‘te gezocht om te kunnen overtuigen’ (Van de Sande 1983, p. 35). Wel kunnen we Weversbergh (1966; 1970, p. 51) waarderen, die als laatste van zijn serie seksueel-symbolische vondsten poneert dat Alfred in de vorm van die knopen zijn testikels en daarmee zijn potentie terugkrijgt. | ||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||
De Fehlleistungs-theseWe kunnen er natuurlijk niet omheen aandacht te schenken aan de uitspraak van Hermans zelf over de oplossing van ‘het kompasraadsel’. Van Tijn heeft al in 1966 een interview met de schrijver voor Vrij Nederland over het dan zojuist verschenen Nooit meer slapen. Hermans wijdt uit over zijn (door hem alom bekend veronderstelde) belangstelling voor Freud en zegt dan: Een criticus vond het bijvoorbeeld onwaarschijnlijk dat Alfred op een bepaald moment de verkeerde weg inslaat. Terwijl ik dat moment toch uitvoerig heb voorbereid. Het is een duidelijk voorbeeld van een Fehlleistung. Alfred leest zijn kompas verkeerd af, omdat hij onbewust Mikkelsen achterna wil, die de luchtfoto's heeft. Dan denk je toch: schiet ik nou tekort of is hij te stom om het te begrijpen? We vinden de Fehlleistung terug bij enige eerdere en latere commentatoren, hetzij als verklaring (Weversbergh 1966 en Den Boef 1984, p. 26), hetzij met een vraagteken (Haasse 1972, p. 140). Geen van deze commentatoren refereert aan een uitlating van Hermans zelf. In 1987-1988 verzorgde Wilbert Smulders een nascholingscursus over het werk van Hermans voor leraren Nederlands aan de instelling die nu Hogeschool Midden-Nederland heet. De laatste avond werd besteed aan een kennismaking met Hermans in persoon, aan wie de cursisten ook vragen konden stellen. Op sommige vragen ging Hermans nauwelijks serieus in; hij ontweek ze of deed ze af als niet ter zake doende, waarbij hij zich veelal bediende van een kwinkslag. Op andere, wel in de smaak vallende vragen antwoordde hij kort en zakelijk. Wilbert Smulders stelde in 1989 de bundel Verboden toegang. Essays over het werk van Willem Frederik Hermans samen naar aanleiding van deze cursus. De laatste vraag komt daarin niet aan de orde. Die was van ons - Smulders, die onze these kende, had ons uitgenodigd - en luidde: ‘Is het mogelijk de gang van zaken in Nooit meer slapen zo uit te leggen dat Alfred Issendorf wèl een meteoriet op het spoor gekomen zou zijn?’ Alleen op deze vraag heeft Hermans die avond fel gereageerd, als door een wesp gestoken. ‘Geen spráááááke van!’, met daarna een heftig betoogje over de Fehlleistung, waarnaar we helemaal niet gevraagd hadden. Hij had dus geen toelichting nodig, het was hem onmiddellijk duidelijk waar en wanneer wij ons die vondst dan wel voorgesteld hadden. We wagen het te veronderstellen dat de schrijver met dat ‘kompasraadsel’ toch nog niet helemaal klaar is. | ||||||||||||
BesluitHet is verbluffend, dat er telkens nog weer nieuwe interpretatiemogelijkheden van Nooit meer slapen blijken te kunnen opduiken, alle getuigend van de grootheid van de schrijver Hermans. Wij hebben het als een extra attractie ervaren dat we het verhaal ook puur als expeditieverslag hebben kunnen meebeleven en navoelen. Onze interpretatie, gebaseerd op close reading en enige ter zake dienende natuurwetenschappelijke kennis, kan opgevat worden als een zoveelste toevoeging aan de secundaire literatuur over Nooit meer slapen, zonder meer. Of komt er toch nog eens een aap uit een mouw? | ||||||||||||
Literatuur
|