Vooys. Jaargang 13
(1994-1995)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd‘Komt hier die zyt gewoon de Vrouwen te verachten’
| |
Johanna HoobiusJohanna Hoobius (1614-1643) werd geboren als de dochter van Jacob Hoobius, burgemeester van het Zeeuwse plaatsje Brouwershaven. Van haar vader zijn enkele gedichten bekend die onder andere gepubliceerd werden in de bundel De Zeeusche Nachtegael, een niet onbelangrijke gedichtenbundel uit die tijd, waaraan ook bijvoorbeeld Anna Roemer Visscher, Jacob Cats en Johanna Coomans hun bijdrage hadden geleverd. Van het korte leven van Johanna Hoobius is niet veel bekend, maar we kunnen wel een aantal dingen afleiden. Gezien de positie en de poëtische bezigheden van haar vader mogen we aannemen dat Johanna Hoobius stamde uit een hoger milieu en een intellectuele opvoeding genoten had. Verder kunnen we met enige terughoudendheid aannemen dat zij ook tijdens haar leven bekend was. P.J. Meertens zegt hierover: ‘In het kleine Brouwershaven blonken de Hobiussen niet alleen door hun maatschappelijke stand, maar ook door hun eruditie uit’.Ga naar eind1. En zo kon Caspar van Kinschot (1622-1649) in zijn Iter Toxandricum (Brabantse reis) over zijn bezoek aan Brouwershaven schrijven, dat het de geboorteplaats was van Cats en de geleerde Hobiussen:
Quo celebretur habet vix Brouershavia quicquam
Quam quod Catziaden miranti protulit orbi
Et doctos Hobios
wat zoveel betekent als ‘Ternauwernood bezit Brouwershaven iets, waarop het roem mag dragen, behalve dat het Cats heeft voortgebracht voor een wereld, die hem bewondert en de geleerde Hobiussen’.Ga naar eind2. Hieruit is af te leiden dat Johanna Hoobius tijdens haar leven in ieder geval bij enkelen enig aanzien genoot. Toch vinden we haar naam niet vaak terug; ze heeft dan ook maar één dichtbundel op haar naam staan. Op zich geen uitgebreid oeuvre dus, maar in de zeventiende eeuw was een zelfstandige uitgave van een vrouwelijke dichter een zeldzaam iets. Dat maakt het de moeite waard om Johanna Hoobius eens nader te bestuderen. Wat was haar positie als dichteres in de zeventiende eeuw? | |
De dichteres in de Gouden EeuwVeel vrouwelijke dichters uit de zeventiende eeuw zouden in feite onder de term ‘eendagsvliegen’ kunnen vallen. Zij stonden in de ‘winterschaduw’ van de mannen van hun tijd, bekende Renaissancedichters als Hooft en Vondel wierpen dergelijk lange schaduwen vooruit dat het moeilijk was voor een vrouw om daaruit te stappen en een eigen schaduw te maken. Dat is ook nauwelijks gelukt; slechts enkele vrouwen, zoals bijvoorbeeld de zusjes Tesselschade en Anna Roemer Visscher, hebben zich enigszins aan deze mannelijke schaduw kunnen ontworstelen. Dat lag niet zozeer aan een gebrek aan talent alswel aan het feit dat vrouwen nu eenmaal andere taken hadden en minder mogelijkheden hadden om zich net zo veelzijdig te ontplooien als hun mannelijke tijdgenoten. Een dichter werd je niet zomaar in de Renaissance; behalve talent had | |
[pagina 32]
| |
je vooral ervaring nodig en die ervaring kreeg je door vooral heel veel te oefenen ‘Natuer baert den dichter, de Kunst voedt hem op’, zei Vondel in zijn Aenleidinge ter Nederduitsche Gedichtkunste. Dat dichten was dus een tijdrovende bezigheid. Tijd die kostbaar was, want slechts een enkeling was in de vooraanstaande positie om zijn geld te verdienen als dichter. Voor een vrouw in de zeventiende eeuw waren de belangrijkste taken het verzorgen van haar man, het huishouden en de kinderen. Er bleef erg weinig tijd over voor iets anders, en dus ook erg weinig tijd om die zo belangrijke ervaring op te doen om een goede dichteres te worden. Zeventiendeeeuwse dichteressen kwamen dan ook vooral uit de gegoede burgerij; zij hadden de tijd en bovendien ook de opleiding om enigszins te kunnen wedijveren met de mannen. Volgens de vrij nieuwe humanistische opvattingen van onder anderen Erasmus werd het voor een vrouw belangrijk gevonden dat zij een goede opvoeding genoot en werd opgeleid in de verschillende kunsten zoals borduren, tekenen, schilderen, musiceren en dichten.Ga naar eind3.
Zo'n opvoeding moet Johanna Hoobius ook hebben genoten. Bovendien bevond ze zich in een vruchtbaar poëtisch milieu, omringd door Zeeuwse dichters zoals Cats, Johanna Coomans en haar vader. Johanna Hoobius was de huisvrouw van Arnout van Beyeren, niet duidelijk is of zij zich in de eerste plaats zelf zo zag of dat het de visie was van de uitgever die haar bundeltje na haar dood heeft uitgegeven. De titel luidt in elk geval Het Lof der Vrouwen, Geschreven, en Gerymt door: Juffr. Iohanna Hoobius. In haer leven geweest de Huysvrouw van Er. Arnout van Beyeren.Ga naar eind4. Johanna Hoobius was natuurlijk meer dan ‘de dochter van’ of ‘de huisvrouw van’. Haar bundel is een van de weinige zelfstandige uitgaven van vrouwelijke dichters uit de Gouden Eeuw en behalve dat is het belangrijkste gedicht uit deze bundel in meer dan één opzicht bijzonder. Haar postuum uitgegeven bundel begint met het voornaamste en tegelijkertijd langste gedicht van de bundel ‘Lof voor alle Eerbare Vrouwen en jonghvrouwen, en een tegenwerpinge aen alle verachters der selver’. Het gedicht bestaat uit 336 alexandrijnen waarin het lof, de titel zegt het al, van de vrouw in het algemeen en van vele specifieke vrouwen wordt bezongen. Het belangrijkste standpunt van Johanna Hoobius blijkt het duidelijkst uit het begin van het gedicht. Zij begint met de verachters van het vrouwelijk geslacht direct aan te spreken:
Komt hier die zyt gewoon de Vrouwen te verachten,
Ick wensch op dese vraegh u antwoort te verwachten.
Of ghy niet beter weet als uwen mont en spreeckt,
Of dat ghy met gewelt der Vrouwen lof verbreeckt.
Men vint nu hedendaeghs seer veel verwaende Gecken,
Die 't vrouwelijck geslacht van haren roem ontrecken;
En seggen dat het is van wijsheyt heel berooft.
En datter geen verstant kan rusten in haer hooft.
Dat zy te bot, en dom, te los syn en lichtveerdigh
En achten hoer geen prys en gansch geen eere weerdig:
Maer brengen altijdt voort 't geen haren lof bedeckt,
En spreecken noyt een woordt, dat haer tot voordeel streckt.
Wie waren dan die verachters van het vrouwelijke geslacht? In de Renaissance waren er nog flink wat resten over van de oudere denkbeelden van klassieke en middeleeuwse wijsgeren als Aristoteles, Plato en Tertullianus die de vrouw zwak van lichaam en geest vonden. Bovendien werden vaak de citaten aangehaald van de apostelen uit de Bijbel, waarin gesteld wordt dat de vrouw zwakker dan de man is omdat zij weinig of geen vermogen heeft om aan verleidingen te weerstaan en om deugden te kunnen volbrengen.Ga naar eind5. Daarbij werd vooral het artefact aangehaald van het verhaal van Adam en Eva; Eva zou Adam verleid hebben en zo de zondeval over de mens hebben gebracht. Hoobius gaat hier regelrecht tegenin:
Sy roepen o! door haer is onsen val gekomen,
De vrucht, die God verboot, heeft Eva eerst genomen,
En gaf die aen den man, 't is waer, hier was zy swack,
Maer siet eens ofter meer verstant in Adam stack:
De Vrouwe sprack noch eens, dit zyn verbode vruchten
Tijdens de Middeleeuwen was er een discussie op gang gekomen over de schuldvraag in de kwestie van de zondeval. Er gingen stemmen op dat Adam misschien net zo schuldig was geweest of misschien nog wel schuldiger. We vinden hiervan een duidelijke weerslag in het gedicht van Hoobius. Ze houdt in het eerste gedeelte van het gedicht dat hierover handelt de mannen een spiegel voor; de vrouw heeft zich weliswaar laten verleiden, maar dit was door niemand minder dan de Duivel die zich aan haar vertoond had in de gedaante van de listigste aller dieren, namelijk een slang, die zijn leugens goed wist te verpakken. Bovendien had ze wel degelijk getwijfeld voordat ze het aanbod van de Duivel aannam. Adam daarentegen nam zonder al te veel aarzeling de verboden vrucht aan en liet zich zo verleiden door ‘slechts’ een vrouw nota bene. Zaagt ze hier de poten onder haar eigen zeventiende-eeuwse stoeltje vandaan? Nee, ze geeft de mannen van haar tijd een koekje van eigen deeg! De bewijsvoering voor haar standpunt dat de vrouw meer lof verdient dan haar wordt toegekend loopt vanaf dit punt naar het feit dat àls | |
[pagina 33]
| |
Eva al schuldig is aan de zondeval, God de vrouw dit in ieder geval heeft vergeven want Hij heeft de vrouw immers uitverkoren om zijn zoon te baren. Daarna vervolgt zij door verschillende vrouwen uit de klassieke en bijbelse geschiedenis ten tonele te voeren, enerzijds om aan te tonen dat alhoewel er ook slechte vrouwen zijn geweest dit geen reden is om alle vrouwen hiervoor verantwoordelijk te stellen (er zijn tenslotte ook slechte mannen geweest waarvoor niet het hele mannelijk nageslacht heeft moet boeten) anderzijds om te laten zien welke grootse vrouwen er zijn geweest en nog steeds zijn. Zij eindigt haar relaas met een verering van haar tijdgenoten Johanna Coomans en Anna Maria Schuerman. | |
De traditie van de ‘vrouwenlof’Het gedicht van Hoobius staat niet op zichzelf maar is te plaatsen in een langere traditie van ‘vrouwenlofgeschriften’.Ga naar eind6. Deze traditie is terug te voeren tot het begin van de Renaissance vanaf het Cité des dames van Christine de Pisan in 1404 naar Boccaccio's De claris mulieribus (1521) en het werk van Cornelius Agrippa, zijn Declamatio de nobilitate et praecellentia foeminei sexus (1529).Ga naar eind7. In Frankrijk vond deze traditie aan het begin van de zestiende eeuw zijn hoogtepunt in het ‘Querelle des femmes’; een literair spel waarin men de voortreffelijkheid van het vrouwelijk geslacht probeerde te bewijzen. Het bekendste werk in Nederland op dit gebied is dat van Johan van Beverwijck, de Exellentia foeminei sexus, de Uitnementheyt des Vrouwelicken Geslachts (1639).Ga naar eind8. Met de publieke opinie over de positie van de vrouw was het dus zo slecht nog niet, zou je zeggen. Maar alhoewel deze werken ongetwijfeld hun sporen achtergelaten hebben in de beeldvorming van de vrouw, ging het vaak meer om het literaire spel dat de lezer moest amuseren dan om werkelijk de vrouw in alle opzichten gelijk te stellen aan de man. Marijke Spies onderscheidt in deze ‘vrouwenlof-traditie’ twee richtingen: de matrimoniale traditie, die in de zeventiende eeuw populair werd in Nederland door het werk van Cats en Van Beverwijck met als grondslag de humanistische visie van Erasmus: ‘Binnen die conceptie was de vrouw weliswaar de mindere van de man, maar had zij wel haar eigen specifieke verantwoordelijkheid ten aanzien van het gezin en de opvoeding van de kinderen. Een zekere intellectuele vorming was vooral met het oog op dat laatste punt bij uitstek dienstig.’Ga naar eind9. De andere tak van deze traditie is die van de ‘lof der vrouwen’; in de geschriften die hieruit voortvloeiden wordt de vrouw vooral als superieur van de man voorgesteld. Alhoewel de titel van de bundel van Hoobius Lof der Vrouwen doet vermoeden dat ze zich bij de laatste traditie aansluit, moeten we toch constateren dat we haar moeten plaatsen binnen de matrimoniale traditie. Hoobius maakt vrij aan het begin van haar gedicht duidelijk dat het zeker niet haar bedoeling is om ‘Der Mannen kloeck vernuft in't minste te verkleynen’, het gaat haar er dus niet zozeer om de superieuriteit van de vrouw te bewijzen alswel om te beargumenteren dat de vrouw gelijkwaardig is aan de man. Ook verderop in het gedicht vinden we argumenten om haar binnen de matrimoniale traditie te plaatsen:
Der vrouwen wijsheyt kan het huys in vrede houwen,
Haer man mach onbeschroomt geheel op haer betrouwen,
Sy maeckt zyn herte van, en is zyn hooft en Croon,
Geluckigh is hy dan die haer krygt tot zyn loon.
Wat heeft een Echte man doch liever op der aerden,
Als een deughtsame Vrou, wat hout hy meer in waerde
Sy ciert geheel zyn huys gelyck der Soneglans,
En is voor zyn gemoet een troost en vaste Schans.
De huisvrouw als deugdzame vrouw naast haar man dus. | |
Vrouwen over vrouwenMeertens (1979) zegt over Hoobius: ‘[...] ook wanneer men haar werk met de grootst mogelijke toegeeflijkheid beschouwt, kan men er weinig of geen literaire eigenschappen in vinden.’ Een hard oordeel! De alexandrijnen waarin Hoobius haar werk gegoten heeft zijn inderdaad niet erg sterk; wanneer je het hele gedicht doorleest dan komt er door het gebrek aan afwisseling al gauw een eentonige dreun te voorschijn en sommige regels lopen ook niet zoals ze zouden moeten lopen. De dichteres zegt hierover zelf:
Mijn ongeleerde Pen kan haren lof niet
raecken, Ick sal voor dese reys myn reden
hier in staecken. Tot op een ander tydt,
om nu te komen weer, Tot myn begonnen
uit 't geen is der Vrouwen eer. Waer sal
myn swack Pen haer glans en luyster
halen, Comt Phoebe laet u gunst doch op
my neder dalen
Ze geeft toe dat haar literaire kwaliteiten te wensen over laten (maar laat wel even zien dat ze intellectueel niet onder doet door ‘Phoebe’ aan te roepen; de bijnaam van Apollo, God van de dichtkunst), het was haar echter niet om het vertoon van haar literaire kwaliteiten te doen; het gaat haar om ‘der Vrouwen eer’ en wat ze duidelijk wil maken is dat de vrouw gelijkwaardig is aan de man. En ze doet dat in een voor die tijd gebruikelijke vorm, een gedicht. Het gedicht van Hoobius was niet in die zin progressief dat het de eerste in zijn soort was; zoals we zagen is het te plaatsen in een lange traditie. Ook de opzet van haar gedicht is niet geheel oorspronkelijk; uit de opbouw van het het gedicht valt op te maken dat Hoobius heel waarschijnlijk Van Beverwijck als voorbeeld heeft genomen (dat was toentertijd geen punt; imitatio van belangrijke schrijvers was een belangrijk aspect van het dichterschap). | |
[pagina 34]
| |
Deze punten in aanmerking genomen valt er inderdaad weinig vernieuwends op te merken aan het gedicht van Hoobius. Toch is haar werk opmerkelijk in die zin dat het een belangrijke uitzondering vormt op de gangbare thematiek van die tijd. Veel poëzie uit de zeventiende eeuw is ‘gelegenheidspoëzie’ en ook de dichteressen uit die tijd lieten geen echte vrouwelijke stem in hun poëzie doorklinken.Ga naar eind10. a Hoobius deed dat wel. Deze vrouwelijke blik ten aanzien van de positie van de vrouw moet iets betekend hebben, in ieder geval voor Johanna Hoobius zelf; waarschijnlijk proefde zij iets van erkenning in het stuk van Van Beverwijck dat niet zozeer bedoeld was om als feministische verhandeling gelezen te worden, maar meer als amusement voor de lezer. Johanna Hoobius haalde er echter uit wat zij nodig had en sprak zich als vrouw uit over vrouwen; erkenning van vrouwen door vrouwen. Solidariteit dus. En solidariteit was belangrijk in een tijd waarin vrouwen beoordeeld werden door mannen en een tijd waarin vrouwen nog steeds hun leefregels kregen opgelegd door mannen. En in dat licht is het gedicht van Johanna Hoobius een belangrijke stap in de richting van morele kritiek, op weg naar zelfvertrouwen en zelfstandigheid.
Jacky Holterbosch |
|