Vooys. Jaargang 13
(1994-1995)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Er wordt zo moeizaam over literatuur gedaan
| |
Examensfeer met tentamenbriefjes‘Het oordeel van recensenten in kranten of tijdschriften is voor een schrijver altijd een kwestie van afwachten. Ik zie dat eigenlijk als een soort examen; een auteur stuurt zijn werkstukje naar de professor - het zijn ook vaak professoren die recensies schrijven - en hij krijgt een tentamenbriefje. Alleen dit tentamenbriefje wordt gepubliceerd. Een schrijver wordt echt heel duidelijk beoordeeld; hoe heb jij je werkstukje gemaakt? Daarom is een interview daarnaast heel goed; daarin wordt niet heel duidelijk een oordeel gegeven. Het boek wordt niet helemaal in moten gehakt, nog een keer omgedraaid en geanalyseerd, maar iemand krijgt de kans om zichzelf en z'n boek te presenteren. Mijn interviews functioneren natuurlijk niet als podium voor auteurs om reclame voor zichzelf te maken, maar het is wel duidelijk een toevoeging aan alle recensies. In een interview wordt het boek veel meer vanuit de schrijver bekeken, dat is een groot verschil met kritieken in de krant. Ik vind interviews misschien zelfs wel belangrijker dan recensies. De literaire kritiek is zo wetenschappelijk geworden, er wordt zo moeizaam over literatuur gedaan. Om een voorbeeld te geven: onlangs las ik in Vrij Nederland een recensie van Carel Peeters over De Buitenvrouw van Joost Zwagerman. Ik heb dat boek nog niet gelezen, maar wel een voorpublikatie ervan in Esquire. Ik vond dat een heel goed stuk - ik vind Joost Zwagerman sowieso een hele goede | |
[pagina 76]
| |
schrijver - dus ik weet zeker dat als ik dat boek ga lezen, ik drie geweldige avonden heb. Maar dat stuk van Carel Peeters is zo ingewikkeld dat je bij jezelf denkt: “ik geloof dat ik dit maar beter niet kan kopen, dat kan ik niet aan.” Ik geloof wel dat hij het een goed boek vindt, maar dat komt absoluut niet naar voren, er hangt weer zo'n examensfeer omheen. Er spreekt helemaal niet uit: “ik heb zo'n fantastisch boek gelezen, ga dit ook lezen.” Op zo'n manier verziekt hij het voor Joost Zwagerman, vind ik. Ik denk dat veel mensen door zo'n bespreking enorm worden afgeschrikt. Zijn recensies zijn niet op lezers toegesneden, ze horen eerder op een universiteit thuis. Terwijl het zo belangrijk is dat een recensent duidelijk het publiek voor ogen houdt waar hij voor schrijft. Er zijn natuurlijk mensen die de hele dag met niets anders bezig zijn dan met literatuur, maar daar schrijf je als recensent niet in de eerste plaats voor. Ik vind het persoonlijk heel leuk om een recensie van Carel Peeters te lezen, maar ik denk wel dat hij zijn doel voorbijschiet. Hij schrijft in een weekblad waarvan ik aanneem dat het zijn lezers een service wil bieden, en onder service versta ik dan: “we hebben een boek voor u gelezen en dit kunt u ervan verwachten.” Maar Carel Peeters gaat veel te ver. hij brengt het ook allemaal veel te droog, het kan zoveel aangenamer. Waarom moet het zo moeilijk? Dat begrijp ik niet. Over dat boek van Joost Zwagerman hoef je niet zo moeilijk te doen, dat begrijp je ook zonder zijn analyse. Ik denk dan echt: “waarom moeten wij weten wat jij tot diep in de nacht op je studeerkamer hebt zitten uitzoeken?” Soms krijg ik het idee dat hij alleen voor zijn collega-professoren schrijft om te laten zien wat voor hoogstandjes hij heeft uitgehaald met een boek. En dat zou nu juist niet moeten gebeuren, dat een recensent alleen maar in z'n studeerkamer zit en niet meer om zich heen kijkt; niet meer denkt: “voor wie doe ik dit eigenlijk? Doe ik dit voor die tien studenten die vakken bij mij hebben gevolgd, of doe ik dit omdat ik voor een literaire bijlage schrijf en daarmee duizenden mensen bereik?”’
‘Bij een recensie gaat het erom dat een recensent zegt: “ik vind dit boek goed, of ik vind het niet goed”. Hij moet z'n oordeel natuurlijk wel onderbouwen, maar het blijft een subjectieve mening. Bij iemand als Jaap Goedegebuure krijg ik bijvoorbeeld een duidelijk beeld van hoe dat boek bij hem persoonlijk is gevallen. Maar als ik een recensie van Carel Peeters lees, merk ik in geen enkele alinea van dat stuk: “wat heeft die man genoten.” Als hij enthousiast is over een boek, moet hij dat als recensent ook kunnen overbrengen. Zijn geestdrift moet ook op mij overslaan. Ergens in zo'n stuk moet je denken: “ja, daar doe ik het voor, nu ga ik dat boek snel kopen.” Met mijn interviews probeer ik de mensen juist nieuwsgierig te maken. Ik wil ze prikkelen en ze laten zien “kijk, die schrijver heeft een interessant verhaal, wie weet is z'n boek ook wel leuk.” Het is ook heel boeiend om te weten wie de persoon achter het boek is - al was het maar om te kijken of zo'n boek nou autobiografisch is of dat iemand echt alles bij elkaar heeft zitten te fantaseren - en hoe een auteur over z'n vak denkt. Een schrijver kan echt wel iets toevoegen aan een boek door uitspraken in zo'n interview.’ | |
Niet iedereen heeft letterkunde gestudeerd‘Wil een recensent zijn publiek aanspreken, dan moet hij in de eerste plaats goed en toegankelijk schrijven. Je schrijft kritieken voor mensen die geïnteresseerd zijn in literatuur en die af en toe een goed boek willen kopen. Als je daar niet van uit gaat hoef je je recensies niet te publiceren in een krant. Dan kun je beter op de universiteit een dik werkstuk schrijven. Je moet een bespreking natuurlijk ook weer niet gaan “verkindsen”, maar dat academische, daar ben ik geen voorstander van. Literatuur wordt op die manier ontzettend elitair. Alsof het bijna de bedoeling van critici is dat mensen het toch niet snappen en denken “literatuur, daar kan ik me maar beter niet aan wagen, dat lijkt me zoiets ingewikkelds.” Als ik mijn interviews maak heb ik mensen voor ogen die, als ze 's avonds thuiskomen en neervallen op de bank, denken: “ik heb zin om een boek te lezen.” Wetenschappelijke, “academistische” stukken horen naar mijn mening thuis in een literair tijdschrift. Die worden gelezen door mensen die meer dan gemiddeld geïnteresseerd zijn, zij kopen bijvoorbeeld Maatstaf, waar auteurs wèl de ruimte hebben om te zeggen wat ze vinden en een doorwrocht artikel te schrijven. Wat niet het geval is in een krant. Ik vind het wat pretentieus om dan toch zo'n ontzettend moeizaam verhaal te schrijven. Neem liever de tijd en schrijf er een goed stuk over, wat je werkelijk vindt, en publiceer het in een literair tijdschrift. Maar niet in een krant. Ik denk niet dat veel mensen daar op zitten te wachten. Recensenten moeten niet net gaan doen alsof de hele wereld letterkunde heeft gestudeerd. Op tv is dat precies hetzelfde, Michaël Zeeman heeft nu dat programma Nachtsalon, waarin hij boeken probeert te promoten. Als ik daar tien minuten naar kijk dan | |
[pagina 77]
| |
Karin Overmars - Foto: Eva Ulm
| |
[pagina 78]
| |
denk ik al: “Ik ben te dom voor literatuur, ik ga iets anders doen in mijn leven.” Dat is natuurlijk onzin, want ik kan persoonlijk best volgen waar hij het over heeft. Dat mag ik trouwens hopen ook, want ik ben de hele dag met literatuur bezig. Maar het is zo'n loodzwaar programma, al die mensen die gewoon af en toe eens zin hebben om naar Michaël Zeeman te kijken moeten echt bij zichzelf denken: “wat gebeurt hier?” En dat vind ik dus fataal, dat heeft geen enkele zin.’
‘Het spreekt mij altijd wel aan als een recensent zichzelf een beetje bij een boek betrekt, want hij geeft tenslotte een heel persoonlijke mening. Rogir Wieg doet dat bijvoorbeeld in Het Parool, in zijn kritieken over poëzie. Ik ben zelf geen fervent poëzielezer, maar ik lees wel altijd zijn recensies. Hij begint altijd over zichzelf, zodat je denkt “Rogir Wieg gaat ons vertellen wat hij de afgelopen week heeft meegemaakt.” Uiteindelijk vertelt hij dat natuurlijk niet voor niets; hij legt altijd een link met de bundel die hij bespreekt. Dat doet hij heel duidelijk, je begrijpt ook heel goed waarom hij die bundel mooi vindt. Het is dan gemakkelijker na te gaan of die bundel jou ook zou aanspreken dan wanneer iemand heel abstract en ingewikkeld poezie bespreekt. Als geïnteresseerde lezer merk je snel genoeg op welke criticus je af kunt gaan en waarom. Het werkt net zo als bij films, ik lees bijvoorbeeld een recensie van Peter van Bueren van de Volkskrant omdat ik denk: “nou ik wil eens lachen”, maar zeker niet omdat ik zijn mening altijd even serieus neem. En aan de andere kant denk ik ook wel eens: “die recensent heeft me al drie keer een goede film aangeraden, die kan ik vertrouwen”. Zo werkt het met boeken ook. Ik vind bijvoorbeeld Arjan Peters van de Volkskrant een heel goede recensent.’ | |
Publiciteit kan een hoop doen‘Ik zie het maken van interviews niet echt als een verheven taak, zoiets van: “mensen hier ben ik, ik breng de schrijver nader tot u”. Maar uiteindelijk komt het er natuurlijk wel op neer. Ook zo'n interview, compleet met mooie kleurenfoto, levert zijn bijdrage aan de verkoopcijfers. En met hele kleine dingen kun je de aandacht van mensen vangen. Een lead of een titel met seks erin trekt enorm de aandacht. Laatst had ik een interview met Désanne van Brederode, over haar boek Ave Verum Corpus. Als je zo'n boek heel goed wil laten verkopen dan moet je in de lead meteen over seks beginnen en het liefst ook in de titel. Maar ik vind dat vervelend, dus ik had dat expres niet gedaan. Het is ook helemaal niet zo'n soort boek, en ook niet zo'n soort meisje. Maar uiteindelijk komt er dan toch een vibrator in de lead - dat was dus niet mijn lead. Later sprak ik een paar mensen daarover, die allemaal zeiden: “Ik heb dat boek maar gekocht.” Ze hadden alledrie het idee: dit is de talk of the town. Zo'n opgeklopte lead kan dan een heel onverwacht effect geven. Het is ook de grap dat mensen al snel het idee hebben als ze in HP/De Tijd een interview met een debutant zoals bijvoorbeeld Désanne van Brederode lezen: “dat is een schrijfster!” Terwijl het eigenlijk gewoon een student is die een boek heeft geschreven. Op die manier kan een interview ook een groot effect hebben; opeens lijkt het alsof je meetelt. En als je dan net een debutant bent die niet wordt geïnterviewd, niet wordt gerecenseerd, ja, dan heb je een hele grote kans dat er grote stapels van je boek in de kelder van je uitgeverij blijven liggen. Niemand wordt op zo'n boek geattendeerd. Dat geldt natuurlijk niet voor “gevestigde” schrijvers die al verschillende boeken hebben gepubliceerd, daar is iedereen op gespitst. Maar dat zijn meestal ook niet de schrijvers die ik interview. Publiciteit is vooral heel belangrijk voor debutanten, of onbekende schrijvers met een nieuw boek. Marcella Baeten zei bijvoorbeeld in een interview dat ze heel blij was geweest met een negatieve recensie van Patrick Demompere:Ga naar eind2. ze was in ieder geval wèl opgemerkt.’
‘Ik vind het zelf het leukste om voornamelijk jonge schrijvers te interviewen. Ik interesseer me het meest voor de wat jonge schrijvers, schrijvers van mijn eigen leeftijd, en waar zij mee bezig zijn. Voor mij hoeft het niet eens per se een boek te zijn dat mij heel erg aanspreekt. Het gegeven dat iemand heel jong is en z'n eerste boek publiceert is voor mij al reden genoeg om iemand te interviewen. Ik ben gewoon benieuwd: wat heeft zo iemand bezield. Ook als hij bijvoorbeeld een heel slecht boek heeft geschreven. Want het feit dat zo'n boek wordt gedrukt is natuurlijk geen garantie dat iemand echt een heel goed boek heeft geschreven. Er moet wel iets geks aan een boek zitten. Als een boek zo slecht is dat ik na drie bladzijden in slaap val, dan heb ik ook geen behoefte om met de schrijver daarvan te praten. Maar als ik een heel opzienbarend boek lees dat ik persoonlijk helemaal niet goed vind, of een boek waarvan ik denk: “degene die dit geschreven heeft, is helemaal gek geworden”, ja, dan wil ik wel met die schrijver praten. Als ik helemaal niet begrijp wat iemand bezield heeft om dat boek te schrijven, kan het een heel | |
[pagina 79]
| |
leuk gesprek worden. Ik ben ook benieuwd hoe auteurs staan ten opzichte van generatiegenoten, is er wel sprake van een echte “generatie”? Op dit moment wordt bijvoorbeeld de generatie Nix - met “haar” tijdschrift Zoetermeer - heel erg bij elkaar in een hok geplaatst. Ik wil dan graag wat nuances aan brengen: is dat terecht, hebben die schrijvers inderdaad iets gemeen? En als ik er naar vraag krijg ik van iedereen een ander antwoord. Het laatste half jaar heb ik veel vrouwen geinterviewd, dat is niet een speciaal uitgangspunt, maar ik kijk daar zeker wel naar.’
‘Ik let bij het selecteren van boeken ook heel erg op uitgeverijen. Ik ben niet geneigd om achter kleine, vage uitgeverijtjes aan te gaan. Ik ga er van uit dat auteurs niet voor niets bij een goede uitgeverij publiceren, dat ze daar bij de uitgeverij kennis van zaken hebben. Maar dan nog blijft er een heel grote categorie schrijvers die op dit moment totaal ondersneeuwt. En waar dat dan precies aan ligt... Ik heb bijvoorbeeld een keer een jongen geïnterviewd die al verschillende boeken geschreven had, en hij was echt blij met dat interview: eindelijk kom ik een keer in een blad. Dat is ook echt heel belangrijk. Publiciteit kan een hoop doen.’ | |
Recensenten beïnvloeden verkoopcijfers nauwelijks‘Recensenten hebben natuurlijk veel invloed op de aandacht die een schrijver krijgt, maar het publiek kan ook erg eigenzinnig zijn. En daarbij is het literaire wereldje een erg klein kringetje. Soms lijkt het wel alsof iedereen daar alleen maar voor en door elkaar schrijft, en dan recenseren ze ook nog een keer elkaars boeken. Maar in hoeverre dat nu aansluit bij de smaak van het publiek is maar de vraag natuurlijk. Neem bijvoorbeeld de recensies over De Tweeling van Tessa de Loo, of over Het Meesterstuk van Anna Enquist. Die boeken werden echt gekraakt in de landelijke pers. En niet een beetje, ze werden totaal de grond in geboord. Als je dan het NRC leest, of de Volkskrant of Vrij Nederland waar zeer negatieve kritieken in stonden, dan kan ik me wel voorstellen dat je denkt “dat waag ik niet, liever niet.” Maar die boeken blijken geweldig te verkopen. Ik heb het gevoel dat veel recensenten een heel ander beeld van literatuur hebben dan de meeste lezers. Het feit dat De Tweeling de bestseller van het jaar is, zegt toch dat critici ergens iets hebben laten vallen. Ik vind dat vreemd. Tessa de Loo is wel een schrijfster om serieus te nemen. Ze is geen “damesromanschrijfster”, en ze verdient ook een serieuze kritiek. Ik kan me heel goed voorstellen dat er recensenten zijn die dan niet helemaal begrijpen wat haar doel is geweest met dit boek, en die het niet goed vinden, maar dit boek is zo de grond in geboord, dat ik echt zou denken, afgaand op de recensies: “dit koopt helemaal niemand.” Maar kennelijk vindt iedereen het fantastisch. Dat is toch wel een bewijs dat recensenten op verkoopcijfers maar weinig invloed hebben. Ik zeg altijd: “een goed boek verloochent zichzelf niet.” Buiten dat hele kleine strakke circuitje van mensen die allemaal bij elkaar op schoot zitten is een gigantisch landschap van mensen die gewoon graag boeken lezen, en die zich misschien wel helemaal niets aantrekken van wat de critici schrijven. Hoewel critici natuurlijk wel degelijk iemand kunnen breken, bijvoorbeeld met Heldenjaren van P.S. Thomése, toen is het toch wel aardig gelukt.’
‘Ik kijk heel erg naar literatuur vanuit iemand die een boek wil kopen. Ik heb me op universitair niveau met literatuur beziggehouden, maar ik vond niet dat alle theorieën en kaders het er nu zoveel leuker op maakten. Ik heb die theorieën ook niet nodig om van een boek te genieten, integendeel. Ik ben dan ook terug naar af gegaan; ik koop boeken nu voor mijn plezier. Ik vind boeken erg leuk en ik houd heel veel van lezen; vanuit dat oogpunt ben ik bezig met literatuur. In dat opzicht verschil ik natuurlijk van een heleboel recensenten die literatuur veel breder zien en haar in een of ander perspectief plaatsen. Ik voel me geen missionaris die zegt: “dit boek moet je kopen, dit is hoogstaand, daar word je beter van.” Nogmaals, een recensie blijft een persoonlijke mening. Boeken die ik heb besproken en die ik niet goed vond, worden later in de krant de hemel in geprezen of andersom. Bijvoorbeeld het boek van Anna Enquist, Het Meesterstuk, dat vond ik een goed boek. Ik vond het heel knap hoe ze dat boek geschreven had, maar de enige die wat dat betreft precies mijn mening weergaf was Jaap Goedegebuure in HP/De Tijd. Hij verwoordde precies wat ik ook dacht: hoe is het mogelijk dat je een boek dat op sommige punten zo slecht is toch in een ruk wilt uitlezen. Maar dat boek werd echt overal volkomen de bodem ingeboord. De recensenten die het boek helemaal afkraken hebben op hun manier ook wel gelijk, het is inderdaad geen meesterwerk, maar als je een week op vakantie gaat en je hebt zin om een dik boek te lezen, dan heb je met Anna Enquist een prima week. Recensenten zien in literatuur toch iets heel anders dan veel andere mensen. En als zij een boek slecht vin- | |
[pagina 80]
| |
den, dan betekent dat nog niet dat anderen het fout hebben gezien. Ik blijf erbij dat ik het een goed boek vind.’
‘Er is denk ik een hele grote groep mensen in Nederland die lezen ziet als ontspanning. Zij kopen een boek bij wijze van amusement. Als ze een avond geen televisie kijken, dan hebben ze gewoon zin om een goed boek te lezen. En dat kan echt geweldig zijn. Ik vind het niet erg als een boek alleen maar leuk is om te lezen, het is voor mij zelfs een belangrijk criterium. Leuk is natuurlijk een klein woord en het klinkt heel eenvoudig, maar het gaat er toch om dat je, als je een boek uit hebt, het idee hebt: “dit had ik niet willen missen.” Om welke reden dan ook, het hoeft niet te betekenen dat je drie uur hebt zitten schaterlachen, misschien was het wel intens treurig. Maar daar kun je heel veel aan hebben. Ik heb op de universiteit eindeloos boeken gelezen en geanalyseerd, maar ik deed dat veel minder voor mijn plezier dan dat ik nu naar een boekhandel loop, boeken koop en ze lekker lees zonder dat ik daar uiteindelijk van alles mee moet. Het pure lezen, dus waar het uiteindelijk toch op neerkomt, wat je er zelf uithaalt, dat kan ik wel zelf. Daar heb ik niet al die theorieën voor nodig, ik begrijp het ook zelf best. Eigenlijk vind ik het er alleen maar vervelender op maken, al dat gedoe eromheen, ik ben daar helemaal vanaf gestapt. En dat is ook een van de manieren waarop ik nu dat interviewen benader, eenvoudig: “u heeft een boek geschreven, vertel er eens wat meer over.” Ik denk dat schrijvers ook veel gelukkiger zijn met de opmerking: “wat was je boek goed”, of “wat was het leuk, wat heb ik ervan genoten”, dan dat ik een dikke syllabus bij ze in de bus gooi waarin ik uitleg hoe ik eigenlijk denk dat het in elkaar zit.’ |