door een weefsel. Erin stappen. Aansnoeren. Goed luisteren naar de plooien van je hersenen. En wegcirkelen. De tijd doet de rest.
De samenhang van de rokplooien wordt in deze dialoog benadrukt, hij wordt veroorzaakt door de persoon die er in zit. ‘Twee van je allergrootste gaten’ wijst op de tijd voor en na je leven. Het rokje is dat wat daartussen zit. Maar de samenhang laat zich niet aanwijzen. ‘Nee, die laat zich alleen nawijzen. Maar wie goed luistert zal hem kunnen horen: het froufrou, de zo ten onrechte verguisde ruis.’ Het veelvuldig voorkomen van bepaalde motieven (dennenaalden, rokjes, bliksems, kreeften) in verschillende hoedanigheden en in verschillende contexten is de hier bedoelde ruis die er inderdaad voor zorgt dat alles uiteindelijk met elkaar gaat samenhangen: ogenschijnlijk irrelevante gegevens blijken vorm te geven aan het verhaal en aan de samenhang daarbinnen. Betekenissen uit verschillende contexten klinken mee in het nieuwe gebruik. Dit gebruik van intertextualiteit is ook herkenbaar in de vele verwijzingen naar andere literatuur, auteurs en levens van bekende personen. Flaubert en Madame Bovary, Kleist, Benjamin Franklin (de uitvinder van de bliksemafleider), Louis Hémon, Breton en Nadja, Isadora Duncan, Rilke en Barthes zijn nog maar enkele van de vele verwijzingen.
Taal speelt een belangrijke rol in Rachels rokje. Wanneer de lezer even mocht vergeten met een fictief verhaal te maken te hebben dan treedt de verteller op om hem er expliciet op te wijzen met een artificiële geschiedenis te maken te hebben, die door de auteur nog geschreven moet worden. Het is de verteller die structureert, die de samenhang in het verhaal heeft aangebracht en die er verantwoordelijk voor is hoe de geschiedenis zich ontwikkelt. Op de macht van de schrijvende verteller wordt in Rachels Rokje herhaaldelijk gewezen. Dat deze verteller de voorkeur geeft aan lintjes aan een rokje, boven een rode draad er door heen verklaart de fragmentarische opbouw van de roman.
Het boek opent met het gedicht ‘Jeugd’ van Marina Tsvetajeva, gevolgd door ‘Wandeling vooraf’. Daarna komen de 37 plooien van ‘Rachels rokje’, een ‘Skatsjok’ (term uit de Russische volksmuziek die duidt op een plotselinge omslag van majeur naar mineur) en tot slot ‘Rachels rokje revisited’, bestaande uit zeven sessies.
De opeenvolgende hoofdstukken geven geen chronologisch verslag van de geschiedenis, de geschiedenis van Rachels rokje is nauwelijks na te vertellen. Er zijn enkele ‘intermezzo's’ over verschillende onderwerpen ingelast die slechts zijdelings iets over het verhaal lijken te zeggen. Een zo'n ‘intermezzo’ is ‘Plooi Dertien’ waarin verslag wordt gedaan van een bezoek van Frau Bormann met haar twee kinderen aan Frau Pothast, de maîtresse van Himmler. De oorlog is bijna afgelopen. Frau Pothast verwent haar gasten met de vertoning van de heel bizondere, unieke collectie van Himmler: meubelen gemaakt van mensenbotten, een uitgave van Mein Kampf gebonden in 100% menselijke Rückenhaut. Frau Bormann en de kinderen zijn geschokt en weten niet hoe snel ze zich uit de voeten moeten maken. Dit verhaal lijkt op zich weinig met dat van Rachel van doen te hebben, toch duiken parallellen op verschillende plaatsen in het boek op: zoon Martin Bormann getuigt vele jaren na de oorlog voor het eerst van zijn liefde voor zijn ‘foute’ vader, wat door zijn omgeving niet wordt geaccepteerd. Ook Rachel heeft te kampen met medemensen die over haar vader het ‘fout’-vonnis hebben uitgeroepen. Haar liefde voor hem steekt ze echter onder geen stoel of bank. Door het boek heen zijn verwijzingen naar de oorlog opgenomen, ook het hedendaags fascisme wordt met het noemen van het Vlaams Blok vermeld. De oorlog blijkt zich aan Rachels rok geklampt te hebben, weliswaar niet als rode draad, maar als een lintje. In de oorlog werd Rachels geliefde vader vermoord, daarna nam haar leven een andere wending. Geen wonder dat die oorlog zich laat zien op haar rokje. ‘Goed’ en ‘fout’ zijn termen die in Rachels rokje worden geproblematiseerd en gethematiseerd.
Het deel ‘Rachels rokje revisited’ bestaat uit verschillende sessies waarin de verteller wordt ondervraagd. Er wordt gezocht naar een schuldige die er moet zijn, ‘waarom ruist het anders?’
De verteller spreekt uit naam van Rachel Stottermaus. Namen zijn taalbouwsels en dus in Rachels rokje beladen: ‘Je naam daar moet je van houden, anders word je kansarm in de liefde. Wat schuilt er dan in 's hemelsnaam in een naam? Alles. En dat is precies zoveel als de drager ervan bij elkaar fantaseert in zijn eigen brein.’ Er wordt ingegaan op Bretons Nadja: ‘dat is de naam die ze voor zichzelf heeft bedacht omdat Nadja het begin van het Russische woord hoop bevat en “vooral”, naar ze zelf zegt, “omdat het er al-