Vooys. Jaargang 13
(1994-1995)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Recensies
| |
[pagina 63]
| |
tuur te creren, hetgeen blijkt uit de wervingsfolder voor i10: De Internationale Revue i10 wil een orgaan zijn van alle uitingen van den modemen geest, een dokumentatie van de nieuwe stroomingen in kunst en wetenschap, philosophie en sociologie. Het wil de gelegenheid geven de vernieuwing op één gebied met die van andere te vergelijken en het streeft naar een zoo groot mogelijken samenhang van al deze onderscheiden gebieden - reeds door het samenbrengen ervan in één orgaan. Waar dit blad geen enkele bepaalde richting dogmatisch voorstaat, geen orgaan is van een partij of groep, zal de inhoud niet steeds een volkomen homogeen karakter kunnen dragen en veelal meer informatief dan programmatisch zijn. Een algemeen overzicht te geven van de zich voltrekkende cultureele vernieuwing is zijn doel, en het stelt zich, internationaal, open voor alles, waarin deze tot uitdrukking komt. Het aardige is dat de wervingsfolder en bijbehorende antwoordkaart uit 1927 aan de flap van de kaft van de catalogus zitten. Deze tekst fungeerde ook als beginselverklaring in het eerste nummer van i10. Van Wijk geeft in zijn artikel definities van de problematische en meerduidige begrippen ‘avant-garde’ en ‘modernisme’. Er wordt echter nergens gezegd of i10 nu juist een avantgardistisch of modernistisch blad was: ‘De internationale revue was een verzameling van modernistisch en avantgardistisch talent’, aldus Van Wijk. (p. 63) De combinatie van politiek en cultuur maakt het blad zoals gezegd bijzonder, niet alleen in Nederland maar ook in Europa. In dit opzicht is het volgende van Van Wijk interessant: ‘De kosmopolitische moderniteit, die het blad wilde uitdragen, was niet te vangen binnen de begrensde kaders van de verzuilde burgerlijke maatschappij, waar de gangbare Nederlandse tijdschriften in de jaren twintig van uitgingen’. Het is overigens jammer dat het contrast met de gangbare Nederlandse tijdschriften niet wat meer uit de verf is gekomen in de catalogus. Een inleidend artikel over het culturele en literaire klimaat in Nederland met een schets van tijdschriften en de plaats van i10 daarin zou zeker niet misstaan hebben in deze catalogus. Voorts is de combinatie van politiek en cultuur in i10 ook weer niet zo uniek als men in vele toonaarden beweert, wanneer men bijvoorbeeld denkt aan het katholieke tijdschrift De Gemeenschap (1925-1941) waarin geschreven werd over politiek, religie, architectuur, literatuur en muziek door zulke verscheiden figuren als Anton van Duinkerken, Jan Engelman, Joseph Roth, de architecten Willem Maas en Sybold van Ravesteyn (die ook in i10 publiceerde) en F. Bordewijk. Aan Van Ravesteyn wordt in de twee artikelen gewijd aan architectuur, door Maristella Casciato en Kees Somer, helaas nauwelijks aandacht besteed. Weliswaar speelden Oud en Van Eesteren een grotere rol in i10, maar juist Van Ravesteyn was zo'n boeiend fenomeen omdat hij verschillende stijlen doorlopen had en verre van dogmatisch was. Bovendien prijkte zijn naam al op de kaft van het eerste nummer van i10, zoals te zien is in het overzicht van de omslagen van i10 in de catalogus. Van de hand van Francis Bulhof is het artikel over de filmkritieken van Menno ter Braak in i10. Ter Braak had al eerder over film geschreven in De Vrije Bladen en De groene Amsterdammer. Hij was een van de oprichters van de Filmliga in 1927. In dit stuk tracht Bulhof ‘Ter Braaks ongewone filmtheorie’ weer te geven. Kernpunten hieruit zijn dat film volgens Ter Braak de enige kunstvorm was die aan ‘de dodelijke greep van de vorm zou kunnen ontkomen’ en als wezenlijke taak van de film zag Ter Braak ‘het tot leven brengen van de geest- en zielloze stof’. Het is opmerkelijk om te lezen dat Ter Braak in het vooruitstrevende i10 de surrealistische experimentele films afwees omdat hij ‘de werkelijkheid intact [wilde] laten’. De meest opzienbarende tekst in de catalogus is wel Kurt Schwitters' ‘Sonate in Urlauten’, die in zijn geheel afgedrukt is, evenals de toelichting die Schwitters erbij schreef in i10. ‘Fümms bö wö tää zää uu’ is het ongebruikelijke thema van deze sonate. Door de auteur van het betreffende artikel, Hans Bolliger, wordt het gedicht ‘het belangrijkste klankgedicht in de Duitse literatuur’ genoemd. Het is dan wat merkwaardig dat zijn artikel over dit zo belangrijke avantgardistische gedicht slechts vier pagina's telt. Het artikel gaat voornamelijk over de discussie tussen Schwitters en Raoul Haussmann, die het lettergedicht ‘fmsbwtcu’ geschreven had waarop het thema gebaseerd was. Het is jammer dat de lezer niet ook de voordracht van Schwitters zelf erbij kan horen, die wel op de i10-manifestatie te Heerlen te horen was. Eigenlijk zou een CD bijgeleverd moeten worden met daarop deze voordracht en avantgardistische muziek. Een artikel over i10 en muziek werd geschreven | |
[pagina 64]
| |
door Harison Ryker. Willem Pijper was vaste redacteur voor de muziek in i10. Maar ook Ernst Krenek, Ernst Bloch en Piet Mondriaan schreven over muziek. Zo schreef Mondriaan het stuk ‘De jazz en de Neo-Plastiek’. Ryker vraagt zich af wat Mondriaans neopolasticisme te maken heeft met jazz. Op deze kwestie wordt verder nauwelijks ingegaan. Hij stelt dat Mondriaan de achtergrondmuziek in bars voor ogen had en vindt dat Mondriaan zijn werk zwaar onderschatte door het te vergelijken met dergelijke muziek. Toch lijkt het mij dat de relatie tussen muziek en beeldende kunst, niet alleen bij Mondriaan, gecompliceerder is dan Ryker hier doet voorkomen.
De laatste drie artikelen van de catalogus zijn wat anekdotisch van aard. Hier gaat het niet om aspecten van het tijdschrift i10i, maar over de betekenis van i10, de i10-tentoonstelling in Amsterdam van 1963 en een maquette van het atelier van Piet Mondriaan aan de Rue du Départ in Parijs. Vooral het artikel over ‘de les van i10’ van Yve-Alain Bois valt enigszins uit de toon. Hij stelt hierin dat het idealisme van i10 nu nog steeds modelwaarde voor hem heeft: ‘In onze zogenoemde post-moderne tijd, waar men ons van alle kanten het einde van de geschiedenis verkondigt, [...] kunnen wij in i10 zien hoe nog niet zo lang geleden schilders, beeldhouwers, architecten, dichters, componisten en zelfs dansers, hun werk baseerden op het utopisch verlangen naar een toekomstige maatschappij, waar de sociale verhoudingen doorzichtig zouden zijn.’ De moralistische strekking van Bois' artikel lijkt buiten de documentaire opzet van de catalogus te vallen. Na de veertien artikelen, die ik hier vanwege de beperkte ruimte niet allemaal besproken heb, volgt een gedeelte met de overgeleverde correspondentie van medewerkers van i10. Dit vormt zeker een waardevol gedeelte van de catalogus, omdat hieruit grotendeels de ontstaansgeschiedenis van i10 is af te leiden. In de verantwoording schrijft Toke van Helmond dat het i10-archief van Arthur Lehning in de Tweede Wereldoorlog verloren is gegaan. Gelukkig zijn sommige brieven toch bewaard gebleven, waaronder die van Ernst Bloch, Piet Mondriaan, Gerrit Rietveld, Wassily Kandinsky, J.J.P. Oud, Moholy Nagy, Kasimir Malewitsch, Walter Benjamin en anderen. Dan volgt nog een overzicht met foto's en bio-grafieën van medewerkers. Deze lijst is echter niet compleet, zo wordt er geen biografie gegeven van Sybold van Ravesteyn. Het boek wordt besloten met een bibliografie van literatuur over i10. Hierin ontbreekt minstens één publikatie.Ga naar eind1. Helaas heeft de catalogus geen register, hetgeen de catalogus minder geschikt maakt om als naslagwerk te gebruiken. Het is ook jammer dat de catalogus geen volledig overzicht van alle bijdragen in i10 bevat, zodat men nog steeds afhankelijk blijft van de (dure) reprint van i10 uit 1979. Na deze punten van kritiek wil ik benadrukken dat het boek een interessant en informatief beeld geeft van het fascinerende tijdschrift i10. Ook is het ongekend dat men voor een dergelijke lage prijs een goede, verzorgde catalogus kan verkrijgen. Dit is uiteraard de verdienste van het ABP; een vorm van modern mecenaat. Een ieder die genteresseerd is in de complexe cultuur van het Westeuropese interbellum is aan te raden dit werk aan zijn boekerij toe te voegen of op zijn minst te raadplegen.
Marco Goud |
|