het ‘on the road’ zijn. ‘The American way of life’ was het goede leven dat bovendien materieel voor het grijpen leek te liggen.
De constituerende factor van de jongerencultuur was echter popmuziek, volgens Van Elteren. De rock-'n-roll bereikte Nederland niet in pure vorm, maar via Engeland, waar popmuziek het culturele symbool van de arbeidersjeugd was geworden. Haar aantrekkingskracht zat vooral in het beeld van ‘Amerikaans-zijn’, de American Dream, symbool van welvaart en vitaliteit. Popmuziek bood de mogelijkheid te ontsnappen uit het hier en nu. Uit verschillende elementen die de Amerikaanse massacultuur te bieden had konden jongeren een eigen leefwereld creëren, een subcultuur als houvast in een wereld van afnemende zekerheden. De hedendaagse rapmuziek is hiervan een recente uitingsvorm. Zeker voor de nozems was de rock-'n-roll een uitlaatklep voor verveling, niet vanwege de teksten, maar door de connotaties met de VS als model voor consumentengedrag. Dit gedrag ging recht in tegen de overheersende gedachte dat vrije tijd nuttig moest worden besteed.
Toch bleef in de jaren '50, en deels ook in de jaren '60, het levenslied nog zeer populair. Calvinisme, conformisme en verzuiling bleken stevige drempels tegen het binnendringen van popmuziek, terwijl het aanvankelijk geringe aanbod en de relatief lage lonen (tot 1963) evenmin zorgden voor brede verspreiding. Maar terwijl de ouderen van ‘Trees heeft een Canadees’ en ‘Het Boemeltje van Purmerend’ genoten, luisterden jongeren naar de radioprogramma's van de Amerikaanse bases in West-Duitsland en Radio Luxemburg. De invloed op de vorming van zoiets als een Nederlandse, autochtone rocktraditie bleef echter tot 1965 beperkt. Eigenlijk is alleen de hit ‘Kom van dat dak af’ van Peter Koelewijn (1959) noemenswaardig.
De eerste rock-'n-rollers waren de zogenaamde Indorockers (Tielman Brothers, Blue Diamonds), voornamelijk afkomstig uit de Indische gemeenschap van Den Haag. De Indorockers hebben eigenlijk alleen covers geproduceerd en hun invloed bleef dan ook beperkt. Ze verdwenen van het toneel met de opkomst van de Britse Merseybeat (vooral The Beatles) vanaf 1963. Dit jaar wordt door Van Elteren bestempeld als het jaar van de doorbraak van de jongeren. Niet alleen op muzikaal gebied was er sprake van een doorbraak met het ontstaan van de ‘Nederbeat’ (Golden Earrings, The Motions, Q 65, Shocking Blue), de opkomst van Radio Veronica en het jongerenmagazine Hitweek, 1965 was ook het oprichtingsjaar van Provo, dat vooral de aandacht trok met de uit Amerika overgewaaide happenings. Rond de tweede helft van 1966 verschoof de aandacht van Engeland, waar geen echte creatieve impulsen meer vandaan kwamen, naar de VS zelf. Vooral de ‘zwarte’ elementen in de Amerikaanse pop trokken steeds meer jongeren aan. Onder invloed van de gebeurtenissen in Vietnam ontstond er sterke aandacht voor het alternatieve Amerika, vertegenwoordigd in de urbane folkmuziek van Bob Dylan en in Westcoastrock. Het is paradoxaal dat juist zij die Amerika politiek zo scherp veroordeelden, een bepaalde ‘authenticiteit’ zochten in datzelfde Amerika. Datzelfde? Nee, in het ‘alternatieve’ Amerika van de hippies. Dit illustreert een centraal punt in Van Elterens boek, namelijk dat iedereen uit Amerika kan halen wat hij wil, iedereen kan als het ware zijn ‘eigen’ imaginaire Amerika importeren. Deze selectiviteit maakt volgens Van Elteren de notie van een globalisering en homogenisering van de cultuur tamelijk zinloos. Niet alleen wordt zij overal waar zij komt selectief geabsorbeerd, maar ondergaat zij ook veranderingen. Dit noemt Van Elteren met een linguïstische
term ‘creolisering’. Een van de aardigste voorbeelden is de Limburgse popgroep Rowwen Hèze, die Amerikaanse invloeden vermengt met een regionale muziekstijl.
Van Elteren geeft een interessante analyse van het verschijnsel amerikanisering en pleit nadrukkelijk voor een gedifferentieerde benadering daarvan. Vooral mensen die Amerikaanse ‘massacultuur’ hooghartig afwijzen is het aan te raden de nuanceringen van Van Elteren ter kennis te nemen. Het zwaartepunt legt hij bij de popmuziek, waarvan de ontwikkeling volgens hem een spiegel is van maatschappelijke veranderingen en de verandering van lifestyles. Popmuziek knoopte aan bij, en versterkte een informaliseringsproces dat al gaande was.
Fascinerend is vooral de ambivalentie die Van Elteren laat zien ten aanzien van Amerika. Een soort haat-liefdeverhouding die zeker in de jaren '60 opmerkelijk was, toen felle afwijzing van de VS gepaard ging met idealisering.
Maar is dit boek in zijn geheel genomen nu op-