Vooys. Jaargang 12
(1993-1994)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
Maatschappijkritiek versus cultuurkritiek
| |
[pagina 196]
| |
cadente denken dan van de antieke cultuur. Een ‘geëngageerde’ tekst heeft de werkelijkheid van dat moment als direct uitgangspunt en daardoor is hij gebonden aan een drietal aspecten: in de eerste plaats de tijd, in die zin dat een bepaalde periode (gebruikelijk het directe verleden en het heden) op een bepaalde manier wordt beschreven. In de tweede plaats speelt de ruimte een rol. Meestal is dat de eigen maatschappij: bij voorbeeld Huizinga's beschrijving van de wereld die ‘bezeten’ zou zijn. ‘Ruimte’ is in dit geval geen universeel begrip meer: als plaats waarop de (maatschappij-)kritiek betrekking heeft, is er sprake van een gesloten ruimte. Wanneer tijd en ruimte de basis vormen van een tekst, met als derde aspect de daarbij behorende waarden van dat moment, vormt zich ‘een besloten verbeeldingsruimte, zelfopgelegde beperkingen, beperkte afstand, een vaste lokaliteit waaraan men zich vrijwillig bindt’, zoals Sybren Polet het later zou formuleren.Ga naar eind3. Engagement houdt blijkbaar sterke beperkingen in. Dit roept de vraag op waarom er in 1994 door een vooraanstaand literair tijdschrift weer ‘een gebied ontgonnen’ moet worden tussen ‘ethiek en esthetiek’. Het alternatief kan bestaan in het beschrijven van de werkelijkheid zónder een beperkende waarderationaliteit, met andere woorden: in een cultuurkritische in plaats van maatschappijkritische houding. Ethische geschriften zijn misschien nodig ten tijde van crises of wanneer een staat een bepaalde waarderationaliteit oplegt, zoals bijvoorbeeld in Rusland ten tijde van Solzjenitsyn, of het Duitsland van de jaren '30. Kritiek is uiteraard altijd gewenst, maar wat doet een schrijver besluiten zich geëngageerd, dat wil zeggen maatschappijkritisch op te stellen, en niet ‘slechts’ cultuurkritisch? Beide vormen van kritiek hebben een basis in de werkelijkheid, maar de laatste heeft minder beperkingen. Aan cultuurkritiek liggen niet per definitie morele waarden ten grondslag en ook liggen de grenzen van de besproken tijd en ruimte minder nadrukkelijk vast. | |
Maatschappijkritiek in plaats van cultuurkritiekDe problemen waarvoor de redactie van De Revisor zich in 1994 geplaatst ziet, waren in de jaren '30 zeer actueel. Toen vroegen de intellectuelen zich af in hoeverre het de taak van de schrijver was zich met de maatschappelijke werkelijkheid bezig te houden. In de jaren '30 zag men een concrete aanleiding in de bedreiging van de liberale democratie door de opkomst van het nationaal-socialisme en fascisme. Aanvankelijk waren vele intellectuelen en schrijvers in de jaren '30 bang hun individualiteit te verliezen. Deze angst en het latere besef dat politieke inzet noodzakelijk werd, is goed te illustreren aan de hand van het artikel ‘Spiegel of bokswant’ van Raymond Brulez in een Forumnummer van 1935. Hierin kiest Brulez voor de ‘contemplatieve’ auteur, die een spiegel ophoudt voor alle verschijnselen van het leven. Een objectieve houding is gewenst en het is niet de taak van de schrijver om een preek te houden voor morele waarden. De schrijver moet midden in het leven staan, - en niet verwijzen naar de armzalige uitsluitende contemplatie der maan, der sterren, der reebokken en allerindividueelste emoties' - en contact hebben met de gebeurtenissen van zijn tijd. Ook tegenover de tijd waarin Brulez dit schreef, hoefde de auteur naar zijn mening geen andere houding aan te nemen. Hij maakt echter een uitzondering, de vraag deed zich namelijk wel voor of: de Literatuur tegenover de politieke, de sociale stroomingen, objectief (kan? blijven, daar waar deze laatste zelve haar bestaan bedreigen? Men kan evengoed vragen: ‘Kan een Staat neutraal blijven tegenover een mogendheid die haar onzijdigheid schendt?...’ Het gevaar dat het bestaan der autonome literatuur bedreigt, is geenszins denkbeeldig> Hoewel Brulez de voorkeur geeft aan een ‘autonome literatuur’, maakt hij ten tijde van nood een uitzondering. Hij eindigt zijn artikel dan ook als volgt: ‘Maar als het nood doet en alleen wanneer het nood doet, daalt zij in de vlakte en mengt zich in het strijdgewoel.’ Er waren er meer die in deze tijd de intellectuelen en schrijvers opriepen tot daadkracht, bij voorbeeld Jacques de Kadt. De Kadt verwijt de intellectuelen dat ze zich verzetten tegen de massa, terwijl ze ermee hadden moeten samenwerken. De intellectuelen moeten beseffen dat de tijd is aangebroken voor ‘verzamelen blazen’; de intellectueel moet werken met z'n ideeën, ze gebruiken | |
[pagina 197]
| |
Onderschrift bij illustratie De laatste leus: H.M. Werkman, The next call
| |
[pagina 198]
| |
als een instrument, evenals een timmerman die de hamer niet als doel op zich ziet, maar als gebruiksmiddel.Ga naar eind5. De Kadt verzet zich onder andere tegen Ortega Y Gasset, die in De opstand der horden (1930) nog schreef: ‘Een van de dingen welke men nu echter beweert, - een “strooming” van dezen tijd - is, dat ieder aan politiek in den eigenlijken zin des woords moet doen, ook al gaat dit ten koste van de geest. [...] Het integrale politicisme, de oplossing van alle dingen en van den geheelen mensch door de politiek, is volkomen hetzelfde als de opstand van de massa's.’Ga naar eind6. Wie, aldus De Kadt, niet bereid of in staat is om het intellectueel-socialisme tegenover het nationaal-socialisme te plaatsen en de strijd om de heerschappij aan de orde te stellen, kan niet anders dan ‘naar ieder welgevallen gebruikt en bezoedeld worden’. Een concrete politieke plaatsbepaling was voor De Kadt veel minder problematisch dan voor bijvoorbeeld Ter Braak. De Kadt trad niet in de eerste plaats als literair schrijver op, maar als opiniërend essayist. Een oproep tot daadkracht had voor hem dus minder consequenties: aan zijn politieke geschriften heeft hij zijn positie van intellectueel te danken. De Kadt is een duidelijk voorbeeld van hoe maatschappijkritiek gegeven kan worden in een crisissituatie. De hier aangehaalde voorbeelden tonen een bepaalde waarderationaliteit, een concrete gerichtheid op een bepaalde tijd en ruimte. De bijbehorende beperkingen worden geaccepteerd omdat ze minder belangrijk zijn dan de maatschappelijke toestanden waartegen De Kadt zich richt. Maatschappijkritiek is wellicht het best te formuleren als: een bewust streven naar het sturen van de werkelijkheid. Dit sturen vindt plaats vanuit een bepaalde waarderationaliteit en de werkelijkheid waarop men zich richt is het actuele heden. Dat dergelijke kwesties juist in die tijd beginnen te spelen, kan niet anders verklaard worden dan uit de ambivalente relatie die in de jaren '30 ontstond tussen maatschappij en literatuur. De intellectueel stond toen, anders dan daarvoor, voor een duidelijke keuze. In het Vlaamse deel van de Forum-redactie ontstond daarom in 1934 een discussie over de positie van de schrijver. In reactie op Gerard Walschap, die meende dat de schrijver altijd een getuigenis aflegt, eiste de redactie dat de schrijver zou getuigen voor de waarden van anderen. Een getuigenis voor de eigen waarden is ‘slechts kunst om kunst’ en dit keurt men nadrukkelijk af. Kritiek en pressie zouden in dat geval slechts een aspect van de ‘bevoogding’ zijn.Ga naar eind7. Waarom pressie hier niet als een belangrijk middel ten behoeve van een bepaald doel kan dienen, is mij een raadsel. Waarom kritiek dat niet kan, laat zich eenvoudiger raden. In een tijd waarin volgens sommigen daadkracht gewenst is, is kritiek alleen een luxe geworden. Menno ter Braak realiseerde zich dit halverwege de jaren '30 maar al te zeer. Hij verweet in 1931 D.A.M. Binnendijk naar aanleiding van zijn inleiding van de Prisma-bloemlezing dat hij een Nieuwe Tucht, oftewel een vorm van ‘militarisme’ wilde creëren. Waar Binnendijk een massa leek te beschrijven die gedrild moest worden volgens de ‘inzichten van een veldheer’, was het enige doel van Ter Braak zo lang mogelijk individualist te blijven. In 1935 beseft uiteindelijk ook hij dat de afstand tussen theorie en praktijk te klein is geworden. Louter theoretisch nadenken over de verhouding tussen ‘macht’ en ‘democratie’ is niet meer mogelijk, want er blijkt democratie nodig te zijn voor het behoud van dit denken. Daar waar de democratie het intellect respecteert, doet de nieuwe macht dat niet. Ter Braak pleit in ‘Het instinct der intellectuelen’ voor een herwaardering van traditionele, bijna uitgeholde waarden die in zijn tijd opnieuw betekenis krijgen. Immers: ‘geen intellectueel, die over zoiets beschikt als het instinct, kan er prijs op stellen, dat een oorspronkelijke gedachte, in het openbaar geuit, voortaan met de doodstraf wordt gehonoreerd. Levensvoorwaarde voor het “denken” is de “vrijheid”: twee woorden, die twintig jaar geleden nog als gemeengoed zouden hebben geklonken, herkrijgen thans een verschrikkelijke actualiteit, omdat wij door de ‘opstand der horden’ gedwongen worden ons er rekenschap van te geven, in welk een Yellowstonepark voor intellectuelen de 19e-eeuwse “denker” eigenlijk heeft geleefd.’Ga naar eind8. In de 19e eeuw kon de intellectueel zich de luxe van tegenwerking nog wel veroorloven. De dwarsligger werd in een soort intellectueel reservaat opgenomen waar hij ongevaarlijk was. Hoewel in het begin van de jaren '30 voor de meeste intellectuelen er een duidelijke scheiding tussen politiek en literatuur was, bleken deze twee gebieden naar aanleiding van de politieke ontwikkelingen steeds moeilijker te scheiden. De problemen van die tijd zijn wellicht het duidelijkst verwoord door Martinus Nijhoff. Naar aanleiding van In de schaduwen van morgen schreef Nijhoff een sonnettencyclus. In een begeleidende brief aan Johan Huizinga formuleert Nijhoff het | |
[pagina 199]
| |
probleem van de keuze: Gij [Huizinga] ziet de wereld een woestijn worden maar blijft bij deze ondergang vertrouwen op uitkomst. ‘Hij zal hare woestijn maken als Eden en hare wildernis als den hof des Heeren’. De sociale zekerheden zijn ineengestort, het pessimisme is een luxe geworden en niet langer mogelijk. Maar op het punt af te rekenen met het oude, heeft de toekomst geen andere overtuiging dan deze: dat zei de verfijndste filosofie op het ogenblik een lafheid is. Alleen de daad kan redden. Maar welke daad? Niemand ziet helder. Wij leven in het donker van ‘voor dag en dauw’. Nijhoff beschrijft hier waarom pessimisme een luxe is geworden, en de intellectueel de reflectie moet opgeven voor besluitvaardigheid en daadkracht (al is daarmee voor Nijhoff bepaald nog geen oplossing geformuleerd). In een tijd waarin de sociale zekerheden ineen zijn gestort en waar een handelen uit bepaalde fundamentele waarden een vereiste is geworden kan verwacht worden dat er bepaalde consequenties getrokken worden uit de omstandigheden. Het is niet mogelijk de werkelijkheid op een louter intellectuele manier te benaderen. | |
Cultuurkritiek in plaats van maatschappijkritiekDe rol van maatschappijkritiek is na Forum gestaag kleiner geworden: De wapens om veranderingen te forceren (‘structuren te doorbreken’ heette dat vóór 1970) zijn na de restauratie van het Maagdenhuis steeds minder effectief gebleken. Dat literatuur een wapen zou kunnen zijn, gelooft niemand meer. [...] De lauwheid valt dus voor een deel samen met een gebrek aan inzet, aan wil tot actieve besturing van het maatschappelijk gebeuren. Maar er is ook gebrek aan organisatie. De laatste generatie in de Nederlandse literatuur die zich daadwerkelijk inzette, al was het dan niet voor een betere cao, honderd gulden ineens of leenrecht, maar voor zaken als geestelijke vrijheid en menselijke waardigheid, was die van schrijvers verenigd in het tijdschrift Forum: Ter Braak, Marsman, Du Perron.Ga naar eind10. Het lijkt erop alsof De Revisor in 1994 voor dezelfde aspecten kiest: ‘het ontginnen van een gebied van betrokkenheden, standpunten, terugblikken en perspectieven’. Je kan je afvragen of de situatie zich op dit ogenblik leent voor dergelijke oproepen. Is het voor een schrijvend intellectueel nodig een expliciete plaatsbepaling te formuleren? Bovendien lijken de meeste traditionele waarden aan betekenisinflatie onderhevig: daarop hoeft een schrijver zich niet te beroepen. Maatschappijkritiek is veelal gebaseerd op traditionele waarden. Zo is het engagement van De Kadt gebaseerd op een socialistische overtuiging. Aangezien dergelijke overtuigingen nog maar zelden allesbepalend zijn (een ander voorbeeld is het verval van de christelijke moraal), kan een auteur daarop niet meer geloofwaardig terugvallen. Als gevolg daarvan wordt het belang van maatschappijkritiek kleiner. Parallel daaraan wordt de rol van cultuur-kritiek groter, omdat een cultuurkritiek een manier is om de werkelijkheid te beschrijven zonder daarmee van een vaststaande moraal of overtuiging uit te gaan. Het ‘vorm’-aspect van Kooiman en Vogelaar wordt belangrijker dan het meer inhoudelijke ‘bokswant’-idee dat Brulez uiteindelijk verkoos. Hiermee is een belangrijk verschil tussen maatschappijkritiek en cultuurkritiek beschreven. Maatschappijkritiek zoekt naar een aardse inhoud om een bepaalde waarde te verkondigen. Het vorm-aspect is weinig meer dan een ‘noodzakelijk kwaad’. Bij cultuurkritiek speelt het vormgeven van de werkelijkheid de belangrijkste rol. De visie die een cultuurkritisch auteur op de werkelijkheid heeft, is meer af te leiden uit de vorm-aspecten dan uit de inhoudelijke aspecten van de tekst. Frans Kellendonk: ‘naarmate men het minder eens was over de waarden in de wereld, ging er steeds een zwaardere verantwoordelijkheid rusten op het kunstwerk - dat moest door zijn vorm, door een esthetische eenheid te zijn, een transcendent iets worden waardoor de chaos van de wereld toch nog gerechtvaardigd werd’,Ga naar eind11. en elders: ‘Ik geloof niet in arbeidersliteratuur [...]. Je moet niet schrijven vanuit een ideologie; een ideologie is een opzettelijke vereenvoudiging van de werkelijkheid, die je hanteert om aan die werkelijkheid wat te veranderen. Het is een instrument, je mag er nooit in geloven.’Ga naar eind12. Waar de maatschappijkritiek dus bepaalde waarden bepleit en tot op zekere hoogte moraliseert, constateert en interpreteert de cultuurcriticus een bepaalde toestand zonder daarbij per definitie een expliciete keuze te maken. Carel Peeters beklaagt zich in 1979 over het gebrek aan schrijvers die maatschappelijke invloed willen uitoefenen: ‘Binnen elke generatie ontstaat wel een roman waarin de ambivalente verhouding | |
[pagina 200]
| |
van een schrijver tot de samenleving wordt beschreven. Het gros van de jonge schrijvers leeft nu echter niet op gespannen voet met de maatschappij, omdat ze zich hebben neergelegd bij de positie van gelokaliseerde outcast in de maatschappij, een fatalistische bereidheid zich in een marginale en onschadelijke provincie te laten duwen.’Ga naar eind13. De reacties van met name D.A. Kooiman en J.F. Vogelaar op deze tirade waren veelzeggend. Hoewel laatstgenoemde zich toen nog maatschappijcriticus noemde, was hij wel van mening dat het maatschappelijk gehalte zich niet in meningen, uitspraken en onderwerpen uitte, maar in schrijfmethode en materiaalverwerking. De literatuur zou moeten nadenken over haar randverschijnselen. Kooiman meent dat fixatie op de inhoud een onderschatting van de rol van de literatuur is. Het gaat volgens hem om het ‘hoe’ en niet om het ‘wat’. Literatuur is meer vorm dan inhoud: ‘het verhaal wordt corrupt op het moment dat er sprake is van inhoud. Het volmaakte verhaal is het lege verhaal. Dat zou de consequentie zijn. Het meest veelzeggende, althans formeel meest veelzeggende verhaal heeft de vorm van een formule, maar drukt niets uit. Dat is de paradox. Het meest veelzeggende verhaal is het nietszeggende verhaal.’Ga naar eind14. De werkelijkheid wordt dus wel weergegeven, maar er worden geen consequenties aan verbonden. Deze consequenties ontbreken omdat het niet meer mogelijk is deze te trekken. De werkelijkheid is te fragmentarisch en vaste waarden en/of normen ontbreken om nog aan vast te houden. De enige vorm van verzet is het vormgeven van de werkelijkheid in fragmenten. Vogelaar beweert dat de relevante literatuur maatschappijkritisch is, omdat deze fragmentarisch en onsamenhangend is. Ook fragmentarische teksten geven een bepaald beeld van de werkelijkheid, maar dat hoeft niet gepaard te gaan met een moraliserende visie. Het is maar zeer de vraag of de term ‘maatschappijkritisch’ hier de juiste is. ‘Cultuurkritisch’ lijkt hier meer op z'n plaats te zijn. Fragmentatie is immers niet kenmerkend voor maatschappijkritiek, aangezien deze een samenhangend beeld nastreeft, wil ze een duidelijke ‘boodschap’ overdragen. Andere media zijn nu de rol toebedeeld om maatschappijkritisch te zijn. Nicolaas Matsier: ‘Het is niet mijn ambitie om proza te schrijven dat de mensen aanzet om deel te nemen aan het aktiewezen. Dat proza staat al in kranten.’Ga naar eind15. | |
VerschillenHet verschil tussen maatschappij- en cultuurkritiek moge duidelijk zijn: de eerste richt zich op de maatschappij, en is daardoor gebonden aan de tijd en ruimte van dat moment, met de daarbij behorende waarderationaliteit. Aan de werkelijkheid c.q. wereld wordt een bepaalde invulling gegeven met het doel de lezers tot een bepaalde daadkracht of gedachtengoed te brengen en is daarom in die zin moraliserend, niet per se in de negatieve zin des woords. Het innemen van een bepaald standpunt is inherent aan het schrijven van een maatschappijkritische tekst. Hoewel de cultuur een onderdeel is van de maatschappij, kan maatschappijkritiek het best beschouwd worden als een ‘onderdeel’ van cultuurkritiek, of beter: als een consequentie. Maatschappijkritiek is namelijk mogelijk vanuit een bepaalde cultuurkritische houding en is daarmee een concrete invulling van die houding, met de eerder beschreven beperkingen tot gevolg. Een cultuurcriticus hoeft ‘slechts’ te constateren en constateren houdt dan in: het belichten van meerdere kanten en het open laten van de mogelijkheden. Wanneer meerdere mogelijkheden aanwezig zijn, is het innemen van een bepaald standpunt niet noodzakelijk. Dit is de verhouding van de literatuur met de werkelijkheid, op het moment dat maatschappijkritiek niet meer nodig is en dus de houding die een welvaartsstaat oproept. De meest extreme verwoording van die houding is bij Gerard Reve te vinden: Alles wat talent, ontwikkeling en intelligentie bezit, wijst elke maatschappelijke dienstbaarheid van de kunst af, als een in oorsprong kalvinistiese, dat wil zeggen theokratiese en totalitaire eis. Kunst heeft in haar diepste wezen niets met de maatschappij te maken. Daar waar men anders dekreteert, komt aan alle scheppende kunst een einde [...]. Kunst heeft geen nut, is niet maatschappelijk, en is evenals haar tweelingzuster de religie, in maatschappelijk opzicht a-moreel. Kent kunst dan in het geheel geen moraal? De kunst heeft een eigen moraal, die met de strafwet of de heersende vooroordelen van de maatschappij niets van doen heeft. [...] Welk een oppassend, en vooral, een zich aanpassend bestaan de kunstenaar in zijn dagelijks leven moge leiden [...], in zijn atelier of aan zijn schrijftafel is hij geen andere moraal dan aan die van de Kunst zelve onderworpen, die goed acht, wat tot de totstandkoming van een voldragen kunstwerk bijdraagt, en slecht, wat tot onvoldragen, | |
[pagina 201]
| |
mislukte kunst leidt.Ga naar eind16. De moraal is, volgens Reve, aan de kunst zelf onderworpen. Dit maakt het verschil met hedendaagse literatuur enerzijds en vooroorlogse literatuur en naoorlogse lectuur anderzijds. In veel vooroorlogse literatuur gaat het om de visie van een auteur. In naoorlogse literatuur is er veel minder sprake van een uitgesproken visie van de auteur, omdat de tijd van duidelijke visies eigenlijk voorbij is, zoals Kellendonk aangeeft. Er is misschien veeleer sprake van een ‘visie van de tekst’. Zonder algemeen geldende waarden is het niet mogelijk een ‘gebied te ontginnen’ waarin de literatuur een geweten kan zijn. Het lijkt dan ook een onmogelijke eis van de Revisor-redactie aan de hedendaagse letteren, wanneer ze vraagt naar een geweten binnen de literatuur, aangezien de Revisor-redactie dan eerst moet omschrijven waaruit dat geweten in deze naoorlogse periode zou moeten bestaan. |
|