recensies
De concurrentiegevoeligheid van lezen
Gerbert Kraaykamp, Over lezen gesproken. Een studie naar sociale differentiatie in leesgedrag. Thesis Publishers, 1993. f 35,-
Zeg me wat u leest en ik zal u zeggen wie u bent - wie heeft nooit onder dat motto steelse blikken geworpen in de boekenkast van vrienden? Waarschijnlijk heeft u altijd gedacht dat oprechte belangstelling u daartoe dreef, maar Gerbert Kraaykamp onthult in zijn dissertatie over leesgedrag onze werkelijke motivatie: we inspecteren de boekenkasten van onze vrienden en bekenden uit behoefte aan gedragsbevestiging, hunkerend naar conformering aan rondom ons heersende groepsnormen over lezen. En u, lezer van dit literaire tijdschrift - weet u dat u zich met het ter hand nemen van deze Vooys laat kennen als een literaire snob? Het zijn niet de enige conclusies in deze studie die de argeloze lezer zich soms wat betrapt doen voelen; Kraaykamp prikt en passant wat populaire mythen rond lezen door. Ook voor de niet-socioloog is Over lezen gesproken daarom interessant.
De lezer moet zich eerst door tientallen bladzijden theoretisch gemanoeuvreer heenwerken voordat de eerste interessante conclusies zich aandienen. Kraaykamp wil nogal wat: object van onderzoek is ‘het lezerspubliek’, waarmee praktisch de hele Nederlandse bevolking aangeduid kan worden. Iedereen leest immers, maar iedereen leest wat anders: voor elke leesvoorkeur zijn er teksten voorhanden, van Leni Saris en Maarten 't Hart tot Conrad en Friedrich Nietzsche. Deze verschillen in leesvoorkeur, intuïtief meteen te benoemen als low-brow en high-brow, probeert Kraaykamp te verklaren uit verschillen naar sociale achtergronden die binnen het leespubliek bestaan.
Dat dit niet eenvoudig is laat zich raden. Door lezen op te vatten als een vorm van cultuurdeelname scherpt Kraaykamp z'n probleemstelling verder aan. Hij splitst zijn thesis op basis van die theorie in drie deelstellingen: lezen kost tijd, lezen betekent het verwerken van complexe informatie en lezen is een vorm van sociaal gedrag. De lezer die voor complexe tekstsoorten kiest zal dus, zo is zijn hypothese, over veel en weinig versnipperde tijd beschikken en hij of zij zal cultureel competent zijn. Het kiezen van leesvoer van een bepaald niveau zal bovendien mede gebeuren op grond van het sociale prestige dat de tekst bezit.
Kraaykamp toetst deze hypotheses aan een indrukwekkende hoeveelheid data: hij ondervroeg Utrechtenaren op straat over hun leesgedrag, organiseerde een telefonische en een schriftelijke enquête en maakte gebruik van de resultaten van een door het Sociaal en Cultureel Planbureau opgezet tijdsbestedingsonderzoek. De analyse hiervan beslaat een flink deel van de studie en levert, naast de grote hoeveelheid voor de hand liggende conclusies die empirisch onderzoek nu eenmaal eigen is, veel aardigs op.
Dat mensen met een hoge culturele competentie (onder andere af te leiden uit opleidingsniveau en cognitieve capaciteiten) voor complexere teksten kiezen is een van de minder opzienbarende, conclusies, maar dat juist het genoten literatuuronderwijs op de middelbare school daar een grote rol in speelt, is wèl verrassend: klagen de meeste mensen immers niet over de funeste invloed die juist het verplicht titels lezen op hun latere leesgewoonten heeft gehad? Toch zijn degenen die veel literatuuronderwijs hebben genoten ook lezers van de meer complexe tekstuele uitingen, en bouwt men door een gericht lees- en literatuuronderwijs een grotere culturele bedrevenheid op. Wat dat betreft kan deze studie een steun in de rug zijn voor diegenen die blijven pleiten voor gedegen literatuuronderwijs - het behoudt, zo laat Kraaykamp zien, voor het literaire lezen zijn heilzame invloed tijdens het gehele verdere leven.
Opleiding, culturele competentie en onderwijs zijn nog voor de hand liggende factoren bij het verklaren van verschillen in leesniveau. Dat de factor ‘sociaal prestige’ van even grote invloed is op de keuzes die men op leesgebied maakt als de culturele bedrevenheid is onthullender. Bij sociale differentiatie naar leesniveau spelen sociale aspecten een heel belangrijke rol.
De keuze voor een tekst is, zo stelt Kraaykamp, een vorm van op anderen afgestemd gedrag. Door keuze voor een bepaald leesniveau profileert de lezer zich als lid van een specifieke maatschappelijke groep en hengelt daarmee naar goedkeuring en waardering van medegroepsleden. Opleiding en status van vrienden zijn hierin van groot belang, meer zelfs nog dan die van de partner. Om geac-