kelijk eerste drukken, die in de hal op de tweede etage was ingericht. De vele ‘oohs’ en ‘aahs’ en ‘zo worden ze tegenwoordig niet meer gemaakt’ sloten aan bij de opmerking die mij ter ore kwam uit de mond van een echtpaar op leeftijd dat de (in 1991 grondig gemoderniseerde) grote entree van de schouwburg binnentrad en klaagde dat het een schande was dat ‘ze’ alle sfeer uit het gebouw gehaald hadden. Heimwee naar de tijd van Couperus, terwijl het toneelstuk dat opgevoerd werd toch toonde dat er achter de sublieme Jugendstil-omslag van het boek kommer en kwel schuilgaat.
De entourage van de Kleine Zielen was eenvoudig, maar zeker niet kil. Op het toneel was veel ruimte. Wel stonden er klassieke meubelen en waren de spelers traditioneel gekleed (gedrapeerde jurken, opgestoken haar, driedelige kostuums of smokings), maar overdadig was het nooit. De muziek, sober en melancholisch, met cello en piano, verhoogde de dramatische werking op een prachtige manier.
De inhoud van het tweede deel van het stuk verschilde zowel qua tijd als qua plaats van het eerste deel. Was in deel één Den Haag de plaats waar alles gebeurde, met name het huis van grootmama Van Lowe, in deel twee was de centrale plek Driebergen, de plaats waar Van der Welckes inmiddels overleden ouders woonden en waar Constance en Henri zich hadden gevestigd. Behalve in de leeftijd van de personages (tien jaar later: grootmama Van Lowe is inmiddels dementerend, Constance en Henri zijn grijzend, de kinderen van de familie zijn opgegroeid) en het veranderde decor (in deel één hoofdzakelijk rechte houtschotten en doeken, in deel twee een kamerbrede ‘glaspui’ met openslaande deuren naar de gesuggereerde tuin) was het verschil tussen deze plaatsen verbeeld door middel van kleuren. In Den Haag droegen de figuren hoofdzakelijk rood-bruin getinte kleding, terwijl die in Driebergen overwegend blauw-grijs gekleurd was. Bezoek uit Den Haag droeg in Driebergen natuurlijk nog steeds rood en bruin: de distantie tussen de Haagse kringen en de kring die zich in Driebergen had gevormd werd hierdoor subtiel duidelijk gemaakt. Personages die zich aan deze ‘kleurcodes’ onttrokken waren de zogenaamde ‘buitenstaanders’. Constance, Henri en Addy zijn bij hun terugkeer naar Den Haag in het het eerste deel gekleed in het wit: naar verloop van tijd verwisselen zij die kleding voor rood-bruin. Wanneer Constance zeven weken in Nice heeft doorgebracht en weer in Den Haag terugkomt verschijnt ze weer in het wit, om zich na enige tijd toch weer rood-bruin te kleden. Ook Emilie, het nichtje van Constance dat na een kortstondig huwelijk bij haar man weggaat omdat hij haar sloeg, en samen met haar broer Otto de benen neemt naar het ‘artistieke’ Parijs alwaar zij een schilder-carrière begint en Otto als clown de kost verdient, is bij een tijdelijk bezoek aan haar Haagse familie in het wit gekleed.
Rood-bruin zal ze niet meer dragen: voordat het zo ver komt zit ze al weer langs de Seine. De derde in het wit gehulde persoon in KLeine Zielen is Mathilde, vanaf het tweede deel de echtgenote van Addy. Ze leeft in huis bij Henri, Constance en Addy in Driebergen. Ze wonen op het ‘platteland’ echter verre van rustig. Psychiater Addy heeft een kring hulpbehoevenden uit de familie om zich heen geschaard die allen bij hen in huis zijn komen wonen: de demente oma Van Lowe; de vrouw en kinderen van zijn overleden oom Gerrit, wiens oudste kind zwakzinnig was; het depressieve nichtje Floortje; de ‘gekke’ oom Ernst en ook de aan smetvrees lijdende oom Paul maakt aanstalten zich bij de ‘familie’ aan te sluiten. Mathilde, een uit Den Haag afkomstig meisje dat zich een rijk huwelijk met een intellectuele arts had voorgesteld, ziet weinig van haar dromen bewaarheid. Addy is meer betrokken bij zijn patiënten dan bij Mathilde en de zorg voor al die hulpbehoevenden staat bovendien de financiële voorspoed in de weg. Addy helpt zijn patiënten liever voor niets dan ze hulpeloos achter te laten. Mathilde blijkt niet tegen dit bestaan opgewassen, voelt zich niet thuis in een huis waar ze omgeven is door ‘gestoorde Van Lowes’. Van acceptatie van de kant van de familie Van Lowe is ook nauwelijks sprake. Mathilde is duidelijk een buitenstaander en is dan ook steeds in het wit-beige gekleed. Met haar - ook beige geklede - kinderen verlaat ze op den duur Driebergen om zich met hen in Den Haag te vestigen. Het rood van Den Haag vermengt zich op symbolische wijze met het blauw van Driebergen in een uitspraak van Constance die een wens naar eenheid lijkt te zijn: ‘Ik heb nog nooit zoveel violet gezien als in de luchten hier.’ Een berusting lijkt hier te zijn opgetreden.
Berusting is ook hetgeen dat het gehele tweede deel beheerst. Het huwelijk van Constance en Henri is nog steeds niet ideaal, maar ze hebben met elkaar leren leven. Felle ruzies tussen hen blijven uit. De hang naar hun zoon blijft nog steeds sterk aanwezig, maar zijn keuze voor een loopbaan in de geneeskunde in plaats van in de diplomatie hebben zij geaccepteerd. De hulpbehoevenden die Addy naar zich toetrekt, worden met alle liefde door Constance opgenomen in hun huis. Henri mag nog wel eens mopperen, maar hij weet zich te schikken naar de situatie. Het ongelukkige huwelijk van Addy en Mathilde ontvouwt zich tijdens dit tweede deel, maar ook zij leggen zich neer bij de