ik in mijn huis niet.’ Het blijft gissen wat de blijkbaar renderende ‘smerigheid’ inhoudt, die mevrouw Doom zo resoluut afwijst. Iets van haar ‘onmiskenbaar Nederlanderschap’ is in deze afwijzing in ieder geval wel te proeven.
De Franse elementen in Rood Paleis meet ik niet voor niets zo breed uit. Met het oog op de fin-de-sièclegedachte voegen zij namelijk iets wezenlijks toe aan de interpretatie van de ontwikkelingen in de roman. Het verval van de 19e eeuw gaat aan een nuchtere, oer-Hollandse kerel als Tijs Herdigein volkomen voorbij. Alleen door toedoen van Henri's houding en bespiegelingen dreigt Tijs even door het fin de siècle besmet te raken. Maar even snel weet hij zich aan die invloed te onttrekken. Niet in Nederland, maar in een land als Frankrijk werd onder het fin de siècle geleden, wat zoals bekend gepaard ging met decadentie en een verfijnd estheticisme. Zie Huysmans. De tragiek van Henri Leroy is niet dat hij, zoals Des Esseintes, ten onder gaat aan de verschijningsvormen van dit fin de siècle. Hij is enerzijds zielsverwant met dit - Franse - levensgevoel, maar anderzijds maakt hij deel uit van een omgeving waar voor een ontwikkeling of botviering hiervan geen enkele ruimte bestaat.
Aan het leven van een decadent estheet zijn nogal wat voorwaarden verbonden. Men dient over meer te beschikken dan enkel een verfijnde smaak, een kunstzinnige ontwikkeling en een tomeloze drang zijn verlangens te vervullen. De decadent estheet gedijt alleen in een passende omgeving. Hij dient te beschikken over genoeg geld om zijn woning, lichaam en leven genoeglijk te bekleden. Voor zijn geestelijk welzijn is hij evenals gewone mensen gebaat bij een regelmatig contact met gelijkgestemden. Het ontbreken van zulken stemt Des Esseintes aan het einde van A rebours niet voor niets tot wanhoop.
Aan dergelijke voorwaarden wordt in de adellijke kringen waarin werken als
A rebours en
The Picture of Dorian Gray spelen, ruim schoots voldaan. Maar in Bordewijks Nederland van rond
Bordewijk, door Hans Schellekens
1914? Allesbehalve. De adel speelt in Bordewijks oeuvre een even marginale rol als in de Nederlandse samenleving van die tijd. Als hij over de Nederlandse adelstand schrijft, is het in termen van verval, evenwel zonder de grootse decadentie zoals die in het buitenland te beleven was. In
Rood Paleis is de adel in het geheel niet vertegenwoordigd. De maatschappelijke macht, met andere woorden: het Geld, is in deze roman in handen van de ‘heren’. Leroy is er trots op tot de heren te behoren. De werkzaamheden van mevrouw Doom staan volkomen in dienst van de heren. Een heer is men net van geboorte; in deze roman wordt het voorgesteld als een hoedanigheid die men kan bereiken, waarbij geld een belangrijke voorwaarde vervult. Alleen al wat de maatschappelijke laag betreft waarin de roman zich afspeelt, zou men kunnen spreken van een Nederlandse
afspiegeling van het fin de siècle. In
A rebours bijvoorbeeld, ziet Des Esseintes de opkomende bourgeoisie als een bedreigende gruwel. In
Rood Paleis wordt de herenstand als heersende maatschappelijke en culturele klasse geschetst. Iemand als Tijs Herdigein wordt hier ondanks zijn kapitaal overigens niet toe gerekend; zo is Bordewijk dan ook wel weer. Dit neemt niet weg dat aan het culturele elite-ideaal der decadenten in
Rood Paleis een flinke concessie is gedaan.
Ik schreef hiervoor al dat Rood Paleis een symbool of een concretisering is van het fin de siècle. Als zodanig is het betekenisvol dat ook dit huis een ‘afspiegeling’ is van een Frans voorbeeld. Het ‘Nederlandse’ van die afspiegeling heb ik hierboven al geschetst; mevrouw Doom weigert met de al te perverse eisen van haar tijd mee te gaan. De voorzichtigheid die haar beroepseer haar oplegt, valt daarbij in het niet bij die van de buitenwacht. Het aantrekken van twee zwarte meisjes wordt door hen al gezien als een te gewaagde zet. Het ontbreekt de overwegend Hollandse cliëntèle aan verfijnde smaak, zo vindt mevrouw Doom dan ook niet geheel onterecht.
De heren hebben een wat merkwaardige binding met Rood Paleis. ‘Dit huis was hun ontbinding. Het trok hen, maar het kweekte hen niet. Het ondergroef hen. Het kweekte decadenten. Het was de uiterste vorm van het fin-de-siècle. Hierachter was of nets of iets nieuws.’
Henri Leroy gelooft lang voordat de oorlog in zicht is aan iets nieuws. Dat hij voor het gemakkelijkste geloof kiest, namelijk dat van de optimist, hoeft gezien zijn luie aard geen bevreemding te wekken. ‘Zijn decadentie vloeide over in zijn optimisme.’ Leroys deca-