| |
| |
| |
‘Ontheoretisch lezen, zoiets bestaat helemaal niet.’
Interview met Maaike Meijer over poëzie, leeshoudingen, televisiekijken en de verhouding tussen taal en werkelijkheid
Nicolien Herblot en Yasco Horsman
Dit gesprek met Maaike Meijer is deel drie van een serie van vier interviews over neerlandstiek en Literatuurwetenschap. Maaike Meijer is verbonden als universitair hoofddocent aan de vakgroep Vrouwenstudies Letteren van de Universiteit van Utrecht. Een van haar onderzoeksgebieden is de Moderne Nederlandse literatuur, met name de poezie van vrouwelijke auteurs. Hierover heeft ze veel gepubliceerd, onlangs verscheen van haar ‘“En nu haar lichaam moet vergaan, nu is zij in mij opgestaan”; Ida Gerhardt en de poëtische nagedachtenis aan de moeder’ in Lover. Behalve over Gerhardt schreef Meijer onder andere ook over Elisabeth Eybers, Judith Herzberg en Neeltje Maria Min.
Daarnaast heeft ze zich op een aantal andere manieren met vrouwenliteratuur beziggehouden. Zo stelde ze met Annettje Dia Huizinga de bloemlezing Dit maakt ons ademloos bij haar geluid; de mooiste gedichten door vrouwen geschreven samen. Ze vertaalde gedichten van Adrienne Rich (Keuze uit de gedichten 1950-1984) en een roman van Monique Wittig (Le corps lesbienne). Ze was verder betrokken bij de oprichting van het lesbische literaire tijdschrift Lust en Gratie, waarin ze brieven over poëzie publiceert.
Haar proefschrift De lust tot lezen; Nederlandse dichteressen en het literaire systeem verscheen in 1988 en wordt als een van de belangrijkste publikaties beschouwd op het gebied van feministische leestheorie. In haar voorwoord zegt Meijer dat zij het boek aanvankelijk begon als een geschiedenis van de Nederlandse poëzie door vrouwelijke auteurs na 1935, maar tijdens het onderzoek kwam haar aandacht steeds meer te liggen bij theoretische kwesties als canonvorming en de rol van de lezer/es bij interpretatie.
Haar laatste publikaties zijn steeds theoretischer van aard geworden. Toch is Meijer nooit volledig van de neerlandstiek afgedwaald. Zo zijn er in de recent verschenen literatuurgeschiedenis Nederlandse Literatuur; een geschiedenis twee stukken van haar opgenomen en schreef ze voor het Kritisch Lexicon van Nederlandstalige literatuur na 1945 een stuk over Elly de Waard. Ook redigeerde zij samen met Ernst van Aiphen de bundel De canon onder vuur; Nederlandse literatuur tegendraads gelezen.
In Women's studies international Forum verscheen ‘Countering Textual Violence; on the Critique of Representation and the Importance of Teaching its Methods’. Dit stuk kan beschouwd worden als een voorpublikatie van het hierboven genoemde boek. In dit artikel heeft Meijer het over de verhouding tussen realiteit en representatie. Zij verzet zich tegen de traditionele opvattingen over representatie, waarin teksten slechts een afspiegeling zijn van de ‘echte’ werkelijkheid, zonder invloed uit te oefenen op die werkelijkheid. In dit artikel analyseert ze een kinderboek van Thea Beckman en foto's van Ed van der Elsken. Ze stelt dat dit soort culturele uitingen de ideeën die in de maatschappij heersen over bijvoorbeeld zwarten of de manier waarop mannen en vrouwen met elkaar omgaan beïnvloedt. Kunst kan zo een ‘trendsetter’ zijn en bepaalde ideeën in omloop brengen wat het denken van mensen en tenslotte hun gedrag verandert. Literatuur en kunstuitingen zijn in de opvattingen van Meijer dus een stuk minder onschuldig en neutraal dan vaak wel gedacht wordt, omdat het juist de culturele uitingen zijn waarbinnen bepaalde racistische of seksistische ideeën genormaliseerd en genaturaliseerd worden; eenmaal deel van de ‘hoge’ cultuur, vallen ze niet meer zo op. Zij vraagt zich in het hierboven genoemde artikel af:
| |
| |
‘[Can] Literature, or any form of representation, [...] actually do harm?’.
‘Ik ben er al een hele tijd over aan het nadenken, wat literatuur en werkelijkheid met elkaar te maken hebben. De traditionele opvatting is, dat representatie slechts representatie is; representatie brengt in taal of in beeld wat al voor de representatie bestond en waarop de representatie geen invloed meer heeft. In veel gebieden heerst nog steeds de opvatting dat representatie onschuldig is, het is maar een manier van zeggen. Ik geloof daar niet meer zo in en met mij vele anderen. De nieuwere opvatting is dat representatie zelf het ding maakt en de realiteit als het ware schept. De hele 20e eeuw is daar al mee bezig, de zogenaamde “linguistic turn” houdt in dat taal centraal is in onze cognitie en kennis van de werkelijkheid. Dat betekent dat er buiten de taal geen werkelijkheid is, omdat deze niet kenbaar is, want taal bemiddelt. Wittgenstein zei al: de grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld. De taalfilosofie is daar al lang mee bezig, maar de opvattingen worden steeds verstrekkender.
Ik denk steeds meer dat representatie werkelijkheid is en dus net zo materieel is als dat wat we “werkelijkheid” noemen. Je kunt zeggen: een klap krijgen is nog wat anders dan een klap lezen, of: vrouwenmishandeling is wel iets anders dan een seksistisch gedicht. Dat zal ik niet ontkennen. Maar van de andere kant is er ook een continuïteitsrelatie tussen feitelijke handelingen van mensen en de wereld van representatie die dergelijke handelingen stuurt, mogelijk maakt en naturaliseert. In die zin denk ik dat literatuur, of enige andere vorm van representatie, schade kan toebrengen. De andere kant hiervan is dat representatie ook positieve effecten kan hebben. Representatie “werkt” hoe dan ook.’
Meijer vat een literaire tekst dus op als een handeling, die effect kan hebben in de werkelijkheid. Ze houdt zich niet bezig met het directe effect van een representatie; ze wil dus niet onderzoeken in hoeverre bijvoorbeeld het kijken naar een pornofilm rechtstreeks leidt tot seksueel geweld van de kijker. Ze wil daarentegen benadrukken dat dergelijke films een ander, meer indirect effect hebben. Ze construeren namelijk een mythe van mannelijkheid, waarin de man van nature agressief is, en van vrouwelijkheid waarin de vrouw van nature het object van geweld is. Deze mythen hebben invloed op de manier waarop mensen zich gedragen.
‘What I emphasize however, is that representation works much more indirectly, in a more mediated way, but at the same time at a fundamentally formative level. Representation constructs identities and subject-postitions for its users.’ (Meijer 1993: 369).
‘Wat me boeit is het grensgebied tussen representatie en werkelijkheid, ik zie het als een dialectisch proces; de werkelijkheid beïnvloedt de representatie, maar de representatie heeft ook weer effect in de werkelijkheid. Ik ben van mening dat representatie een wereld op zich is. In de discussie over de voor- en nadelen van het kijken naar televisie door kinderen, wordt vaak de vraag gesteld of kinderen gewelddadiger worden van het vele televisiekijken. Daarbij wordt altijd gedaan of al die tijd dat kinderen televisiekijken niet meetelt; dat is geen leven. Leven is pas als ze op straat spelen. Maar het kijken naar televisie is natuurlijk zelf een activiteit waarbij je de vraag kunt stellen: Wat is dat voor activiteit? Hoe leuk is dat, hoe interessant en wat is het voor manier van leven?
Zo kun je ook bij pornografie niet alleen denken: leidt het consumeren van pornografie tot een andere vorm van seksualiteit? Je kunt je daarentegen afvragen: Wat is het consumeren van pornografie eigenlijk voor tijdsbesteding? Wat is hetbellen van 06-nummers voor een activiteit? Je kunt zeggen: het is representatie, maar je kunt het ook bekijken als een vorm van seksualiteitsbeleving.
In mijn artikel heb ik het over textual violence, de tekst als daad van geweld. Ikbespreek onder andere een kinderboek van Thea Beckman Het wonder van Frieswijck. Ik zou de discussie willen verplaatsen naar de vraag wat dat boek zelf betekent in plaats van de vraag of het schadelijk is als kinderen dat boek van Beckman lezen voor wat ze denken en doen, buiten dat lezen. Op het moment dat je het leest zit je in een representatie waarin een zwart jongetje steeds wordt gerepresenteerd als meelijwekkend, dierachtig en als lezer maak je dat dus mee. Wayne C. Booth heeft in The Company We Keep; the Ethics of Fiction gesteld, dat het lezen van een boek hetzelfde is als het hebben van gezelschap; het is alsof je met een vriend omgaat en dan kan je jezelf de vraag stellen wat dat voor vriend is, wat de kwaliteit van de omgang is, wat voor soort gesprekken ermee mogelijk zijn. Lezen is op zichzelf een activiteit die kwaliteit kan hebben, of die politiek interessant, genuanceerd of goed kan zijn.’
| |
| |
‘Ik ben eigenlijk op zoek naar een soort performatieve theorie van literatuur. Ik vind het leuk dat Van Alphen het daar in het interview met jullie ook over heeft.
Ik heb een artikel geschreven over Ida Gerhardt, waarin ik haar gedichten over haar jeugherinneringen niet beschouw als slechts een verslag van deze herinneringen. Voor mij zijn de gedichten het herinneringsproces zelf; de gedichten zijn daarmee een soort handelingen geworden. Ik denk dat het effect van teksten vaak door lezers wordt afgewend en buiten de deur wordt gehouden, omdat ze dat liever niet willen hebben. Veel lezers van Ida Gerhardt bijvoorbeeld gebruiken een biografisch kader om haar gedichten te interpreteren en dat is natuurlijk de manier om dat werk onschadelijk te maken, want zo gaat de tekst over een ander (Ida Gerhardt) in plaats van over jezelf. Bij Gerhardt beweer ik, dat als je die gedichten leest en je laat ze tot je doordringen, je dan ook teruggedwongen wordt naar je eigen jeugd, hoe die ook geweest is. Iedereen kan zich natuurlijk wel iets voorstellen bij onbemind te zijn, of bij akelige dingen meegemaakt te hebben, of bij volwassenen die je in beslag nemen en ik geloof dat dat opnieuw beleefbaar is door de teksten van Gerhardt. Literatuur is dan een soort psychotherapie, ze heeft dan een element van overdracht in psychoanalytische zin in zich. Die overdracht is van de tekst naar de lezer. De leestheorie maakt het mogelijk daar over te spreken.’
| |
Taal en subjectiviteit
In de inleidingen die Meijer schreef bij poëzie van Adrienne Rich en Monique Wittig benadrukt zij de belangrijke rol die taal speelt bij het scheppen van een nieuwe vrouwelijke subjectiviteit.
‘Het hele werk is een lange, gefaseerde strijd van een vrouw om als subject in het centrum te kunnen staan van haar eigen gedicht. Elk gedicht gaat verder in het veroveren van een vrouwelijke subjectiviteit [...] en gaat vandaar uit verder met het vervormen en terugnemen van het zogenaamd “universele” maar in feite mannelijke gedicht.’ (Meijer 1985: 7).
‘Een “vrouwenwereld” is geen klaarliggend utopia dat van de “mannenwereld” gescheiden is, waar je maar in hoeft in te stappen. Het is een wereld die regel voor regel, woord voor woord tot leven geschreven moet worden, beginnend bij de bestaande tradities, door de tradities te betwijfelen, uit te dagen, te deconstrueren, te vervreemden.’ (Meijer 1985:8)
‘Ook bij dit onderwerp over subjectsposities komt de verhouding tussen representatie en werkelijkheid weer ter sprake; representatie is een soort werkelijkheid. Monique Wittig zegt: “Wat geschreven is bestaat”. Daar bedoelt ze mee, dat als iets kan worden geschreven, dan kan het worden gedacht en dan kan het dus ook worden gedacht door een lezer die er voor open staat.
Het vrouwelijke subject is niet vanzelfsprekend in onze cultuur. Dus het is belangrijk dat er teksten gemaakt worden waar vrouwelijke subjecten in voorkomen die de wereld bezitten, die over zichzelf kunnen spreken, die kunnen handelen, die kunnen denken en die andere systemen van waarde en betekenis kunnen opzetten. Zo kunnen die ook geïnstalleerd worden in een lezer. Een lezer kan zich laten herschrijven door een tekst. Maar daar zit natuurlijk wel een element van vrijwilligheid bij.
Als vrouwen een nieuwe subjectiviteit willen vinden, dan is de voorwaarde een nieuwe taal. De taal moet uitgerekt worden, zodat je je op een andere manier kunt uitdrukken en dus op een andere manier gaat nadenken. De wetenschap kan er in begeleiden, die kan teksten die vrij ontoegankelijk zijn en een nieuwe taal hebben, uitleggen. Dat probeer ik zelf ook. Ik denk niet dat de voortrekkersrol per se in poëzie gevonden moet worden, maar ik schrijf zelf het meest over poëzie omdat ik daar gewoon zelf het meeste van houd. Er zijn prachtige prozawerken waar je hetzelfde mee kunt doen en hetzelfde over kunt beweren.’
| |
Interdisciplinariteit
Bij de vakgroep Vrouwenstudies Letteren zijn wetenschappers werkzaam die vanuit verschillende disciplines afkomstig zijn. Zowel de colleges als het onderzoek hebben daardoor vaak een interdisciplinair karakter.
‘Interdisciplinariteit is iets waar iedereen de mond vol van heeft, maar eigenlijk is het heel moeilijk. Soms betekent interdisciplinariteit dat mensen maar wat doen en dat vind ik niet zo'n goed idee. Want interdisciplinariteit stelt hoge eisen; je moet de instrumenten die een discipline te bieden heeft goed beheersen. Je moet of en toe beseffen: ‘dit is mijn discipline, daarben ik goed in’. Ik ben bijvoorbeeld blij dat ik goed poëzie kan interpreteren, dat ik goed ben in mijn retorica, dat ik het hele debat over de theorie van de intertekstualiteit heb gevolgd en dat ik mijn narratologie op een rijtje heb.
| |
| |
Narratologie is oorspronkelijk een disciplinair instrument, maar dat kun je gemakkelijk inzetten voor interdisciplinaire vragen en doelen. Mieke Bal doet dat voortdurend, die gebruikt narratologie voor allerlei ‘teksten’.
Ik ben een nieuw boek aan het schrijven, het gaat
In Tekst Gevangen. Inleiding tot de kritiek van representatie heten. Het zal gaan over het beoefenen van kritiek op representatie, over tekstanalyse in ruime zin; dus zowel literaire tekstanalyse als de analyse van kranteteksten, populaire teksten en een paar films. Ik wil dat het een vrij toegankelijk boek wordt, bedoeld voor gevorderde studenten die enige jaren studie er op hebben zitten maar nog niet klaar zijn, en die dus willen proberen een soort interdisciplinariteit te beoefenenen binnen de letterendisciplines. Ik wil de methodes uitleggen die je kunt gebruiken om kritiek op representatie te uit te oefenen: intertekstualiteit, retorica, narratologie. Mijn ervaring met studenten is dat ze vaak heel kritisch zijn en dat ze instrumenten willen hebben om die stroom van kranten, boeken, reclames, films enzovoort te lijf te gaan. Maar vaak hebben ze weinig sjoege van het gebruik van methodes. Veel studenten kunnen bijvoorbeeld geen stijlfiguren of de retorische opbouw van een tekst analyseren. Ze weten niet hoe je intertekstualiteit moet bestuderen, of hoe je een narratologische analyse maakt, of dat je kunt analyseren hoe de camera-instelling bij een film je ervaring als toeschouwer stuurt. Ik vind die instrumenten belangrijk, en het onderwijzen ervan ook, zodat mensen er mee kunnen werken. Dan pas kun je analyseren hoe een tekst de lezer bepaalde ideeën opdringt, hoe bepaalde ideeën in een tekst genaturaliseerd worden. Je kunt makkelijker een kritische afstand nemen, je wordt minder gemanipuleerd door de verhalen waardoor je omringd wordt.
Ik wil laten zien dat de kritiek van representatie interdisciplinair is. Als je tekstkritiek wilt gaan beoefenen dan heb je weinig aan disciplinescheiding. In massacommunicatie doen ze advertenties en bij de neerlandstiek doen ze W.F. Hermans. Maar vanuit het gezichtspunt van de kritiek van representatie gaat het om vragen als: welke culturele teksten sturen ons? In welke verhalen zitten we gevangen? Hoe worden wij subjecten in onze cultuur? Als je dat soort vragen stelt dan dondert het niet of je nu te maken hebt met Medisch centrum West of met High Culture. Ik houd van mooie boeken en van prachtige gedichten, en daar heb ik veel over geschreven. Maar ik vind populaire cultuur ook heel interessant. Ten eerste omdat iedereen daar een consument van is. Maar bovendien omdat populaire cultuur zich goed leent voor het soort vragen dat ik stel, zoals bijvoorbeeld: hoe komen genderbeelden in de wereld en hoe worden mannelijkheid en vrouwelijkheid gemaakt? Hoe komen onze noties van goed en kwaad tot stand? Hoe komen onze politieke overtuigingen en onze subjectiviteit in de wereld? Dat soort vragen kunnen niet beantwoord worden binnen disciplinaire grenzen.
| |
| |
| |
Medisch Centrum West
Zo'n serie als Medisch Centrum West vind ik in dit verband machtig interessant, want meestal staat populaire cultuur als triviaal bekend. MCW is een soap, maar wel verbazingwekkend progressief, het is ontzettend actueel. Als in de krant een discussie woedt over wie de dokter eerst moet opereren, de alcoholist die laveloos wordt binnengebracht of een onschuldig aangereden jongetje, en de dokter kan er maar één opereren, dan is dit conflict de volgende week al te zien in Medisch Centrum West, maar dan geconcretiseerd. Er is een hectische situatie in het ziekenhuis en de dokter moet beslissen. Wat Medisch Centrum West dus doet is al die ethische zaken, al die problemen die actueel zijn concreet maken, waardoor mensen gedwongen worden er in persoonlijke termen over te denken in de zin van ‘Wat zou ik doen?’ of ‘Wat een lulhannes, zeg’. De gevoelens van het grote publiek worden gemobiliseerd bij die problemen. De laatste keer is er een Bosnische vluchtelinge in het ziekenhuis opgenomen die ernstig getraumatiseerd is. Er is nu ook een psychiater in het ziekenhuis, die brengt haar onder hypnose en gruwelijke dingen komen dan boven. Ik vind dat geweldig, want de asielzoekster krijgt een naam, ze krijgt een geschiedenis en je identificeert je met haar. Je ziet dat alle artsen liefdevol en geïnteresseerd met haar bezig zijn en er is geen spoor van xenofobie en vreemdelingenhaat of van het egoïsme van ‘Nederland is vol’. Hartstikke goed! Medisch Centrum West is heel modern wat de representatie van mannen en vrouwen betreft, alle vrouwen werken en er zijn veel vrouwelijke artsen. Wel heb je dan weer de meer klassieke rolverdeling: de vrouwelijke artsen zijn homeopaat, kinderarts of ze zijn gewoon wat softer. Maar dit wordt weer doorbroken, want je hebt mannelijke en vrouwelijke boeven. Homoseksualiteit komt er in
voor en het is allemaal totaal non-moralistisch. Dat komt omdat het geconcretiseerd is in individuen met concrete geschiedenissen.
Wat ik steeds doe is het schema omverhalen dat populaire cultuur triviaal, a-politiek en schematisch zou zijn en hoge cultuur nobel en genuanceerd; want je kan natuurlijk evengoed laten zien dat veel hoge cultuur schematisch is. Mijn betoog is dat je per cultuurprodukt moet bekijken water gebeurt. Je moet altijd een kritische tekstanalyse doen en nooit denken: advertenties zijn altijd zus en een werk van Reve is altijd zo. Dat is alleen maar een manier om je er makkelijker van af te maken.’
Je had het net over de hiërarchie tussen hoge en lage cultuur. Zo'n hiërarchische tegenstelling wordt ook wel een binaire oppositie genoemd. Kun je uitleggen wat een binaire oppositie is?
‘De binaire oppositie is een diepgewortelde vorm van denken in onze cultuur die er al eeuwen lang in zit en waarbij alles wordt geconceptualiseerd als bestaande uit twee. Man en vrouw, dag en nacht, cultuur en natuur enzovoort. Deze manier van denken en indelen lijkt zo natuurlijk, dat je denkt dat de werkelijkheid echt zo gestructureerd is. Dat is de macht van de representatie. Als je andere representaties zou proberen te bedenken, als je bijvoorbeeld denkt in veelvoudigheid of drietermen, dan zou onze werkelijkheid daarmee veranderen.
Het probleem met een binaire oppositie is dat een van de twee termen altijd de meest gewaardeerde is, terwijl de andere van de twee eigenlijk niet in “her own right” bestaat, dat is meer een soort afgeleide van de eerste term. Vrouw is niet iets op zichzelf, maar eerder “niet-man”. Dus alle dingen die mannen liever niet willen zijn, dat zijn dan vrouwen, alle eigenschappen die de eerste niet wil hebben, wordt aan de ander toegeschreven. Er is een soort afvalbak en dat is dan de tweede term.
De deconstructivisten, zoals Derrida, hebben zich ook met dat probleem beziggehouden en ze zien het als de ruggegraat van het westerse denken. In alle wetenschappen zie je deze ruggegraat terug. Om daar vanaf te komen moeten we ten eerste zien hoe dat mechanisme werkt en ten tweede moeten we die binaire oppositie deconstrueren. Dat doe je door hem eerst op zijn kop te zetten, door te zeggen: laten we nu eens net doen of die ondergewaardeerde term de belangrijkste is. Dan zie je pas goed die interne dynamiek en die hiërarchie. Mensen als Hélène Cixous, Joan Scott en Mieke Bal hebben daar over geschreven. Er staat bij Vrouwenstudies meer op het spel dan alleen maar gender. Het gaat om de ruggegraat van het westerse denken. Binaire opposities gaan niet alleen over mannen en vrouwen, maar bijvoorbeeld ook over wit en zwart, westers en niet-westers.
Ik was laatst bij een lezing van Gloria Wekker en zij laat op een hele overtuigende manier zien dat de man/vrouw hiërarchie in bijvoorbeeld de Surinaamse cultuur heel anders is. Zij schetst dat zwarte mensen andere opvattingen hebben over seksualiteit en dat ze een andere lichaamsbeleving hebben dan globaal de witte Europeanen. Afrikanen hebben veel minder last van de lichaam/geest dichotomie - ook een binaire oppositie trouwens
| |
| |
- die de geschiedenis van het Europese denken tiranniseert. Je hebt daar geen lichaam, maar je bent je lichaam.
De constructie van gender zie je natuurlijk in alle culturen, maar je moet wel rekening houden met de verschillen tussen culturen. Ik vind het belangrijk dat Vrouwenstudies zich bezighoudt met raciale kwesties, want het feminisme pretendeert voor alle vrouwen te zijn, net zoals Vrouwenstudies claimt iets te kunnen zeggen over gender ongeacht klasse of ras. En als je het dan in feite alleen maar hebt over de witte samenleving, bedrijf je natuurlijk een beperkt soort van feminisme en Vrouwenstudies.
Daarnaast heeft het voor mij een politieke prioriteit. De socioloog Ralf Dahrendoff zegt dat we in het Westen steeds meer naar een explosieve situatie toegroeien, waar een heleboel mensen van kleur zijn die niet geïntegreerd zijn in de samenleving of de cultuur, die niet deelnemen aan onderwijs, die geen werk hebben. Ook op de universiteit leven we in een reservaat; iedereen is hier zo wit als de muur. Maar verderop in deze stad is de Kanaalstraat, dat is een zeer gemengde wijk, en als je niet oppast wordt het een getto. Dat de universiteit zo wit is, betekent dat het getto ergens anders is. Volgens mij moet je je als witte Nederlander - alleen al uit eigenbelang - afvragen wat je aan dit soort zaken kunt doen. Dat zie ik als een soort politieke verantwoordelijkheid die je ook als cultuurwetenschapper hebt. Hoe kunnen we vanuit een ander perspectief het leven bekijken en wetenschap beoefenen? Als neerlandicus zou je bijvoorbeeld kunnen zeggen: ons object is natuurlijk zeer lang de witte literatuur geweest, maar er is ook een Surinaamse literatuur, er is een immigrantenliteratuur. Op die manier kun je bijdragen aan een cultuur waarin de nieuwe Nederlanders zich een beetje thuis voelen.’
| |
Leeshoudingen
De lust tot lezen is voor een groot deel gewijd aan de rol van de lezer bij betekenisgeving. Meijer bespreekt daarbij twee leeshoudingen die ze ‘erotisch lezen’ en ‘resisting lezen’ noemt. Ze baseert zich daarbij achtereenvolgens op Susan Sontag en Judith Fetterly. Als een lezer/es erotisch leest, laat ze zich volledig meeslepen door de tekst; ze gaat er in op, min of meer met uitschakeling van de ratio. Een resisting reader verzet zich daarentegen tegen de verleidelijke retoriek van de tekst; zij besluit niet mee te gaan in de richting waar de tekst haar heen trekt. Beide leeshoudingen worden door Meijer aangenomen bij de interpretatie van poëzie.
‘Resisting of erotisch lezen, dat is een beslissing die je gaandeweg neemt. Het resisting reading is een houding die ik toch wel altijd bij me heb. Een tekst is vaak heel gemengd; het kan je erg ontroeren en aanspreken op het ene terrein, terwijl je op het andere terrein denkt: Ja, maar hier wil ik niet in mee gaan. Een tekst is nooit volledig goed of slecht, of nooit het ene of het andere, er gebeurt altijd erg veel.
Ik denk dat het belangrijk is om je leeshouding expliciet te maken, omdat je het leesproces anders mystificeert. Je wordt dan die hele knappe literatuurprofessor die vanuit zijn genialiteit voordoet hoe prachtig hij wel niet kan lezen. Hij doet net alsof hij het zelf allemaal verzint, of er geen theorie aan te pas komt en dat vind ik een autoriteitsgebaar. Ik vind dat je zo expliciet mogelijk moet zijn over de stappen die je neemt en wat dat allemaal oplevert, zodat een ander het ook kan doen. Dat vind ik democratisch.
“Ontheoretisch” lezen bestaat trouwens helemaal niet. Het is een illusie om te denken: ik lees gewoon. Als je leest maak je altijd keuzen en daarmee neem je een theoretische positie in. Als je “gewoon” leest, heb je alleen een impliciete leestheorie. Je hebt dan bijvoorbeeld een soort weerspiegelingstheorie of een herkenningstheorie.
Als je meer op de hoogte bent van literatuurtheorie, beschik je over meer instrumenten, meer perspectieven en daardoor kan je lezing van teksten rijker worden. Je brengt teksten dan meer tot leven; je ziet er meer in.
Bij het lezen is er natuurlijk wel altijd een moment waarin je niet weet wat je met een tekst aanmoet. Dat artikel in Lover over de gedichten van Ida Gerhardt, daar ben ik jaren mee bezig geweest; ik vond ze prachtig en ze spraken me heel erg aan, maar ik wist niet hoe ik ze moest interpreteren, welk kader ik daarvoor moest gebruiken. Ik kies dus niet blind voor een willekeurig instrument dat ik koste wat het kost ga toepassen op een bepaalde tekst. Als je wel dat doet, laat je je leesavontuur helemaal sturen door je instrumentarium. Nee, het werkt anders: tijdens het lezen vraag je je geleidelijk aan af, hoe je de ongecontroleerde massa van indrukken en gedachten kunt structureren. Dan ga je wat systematischer een bepaalde theorie of een bepaalde leeswijze toepassen, waardoor je weer tot andere - extra - betekenisgeving komt.
Je moet er natuurlijk altijd rekening mee houden
| |
| |
dat er iets in de tekst gebeurt, waar de theorie niet in heeft voorzien. Je kan de tekst dan lezen als een commentaar op de theorie. De hiërarchie tussen de theorie, die toegepast wordt op het object - de tekst - wordt daarmee omgedraaid. Het omdraaien van deze hiërarchie is een deconstructionistische move waardoor de tekst mee gaat doen in een theoretisch debat.’
| |
Verhouding tot neerlandistiek
‘Ik heb een beetje een haat/liefde verhouding met de neerlandstiek. Ik hou heel erg veel van de Nederlandse literatuur, maar ik vind het jammer dat de neerlandstiek zo ontheoretisch is en zich zo weinig aantrekt van discussies in de Algemene Literatuurwetenschap.
Ik vind het steeds vreemder om een geschiedenis van Nederlandse literatuur te lezen. Ik denk dat de natie als basis van een nationale literatuurgeschiedenis niet meer van deze tijd is, want het is een 18e-eeuws idee. Ik vind een nationale literatuurgeschiedenis steeds meer een reliek uit het verleden, een soort altaarstuk. We leven nu in een tijd van immigranten, Europeanisering, dus we moeten helemaal opnieuw over cultuur gaan denken. Het lijkt net of een groot deel van de neerlandici zich geen rekenschap aflegt van deze ontwikkelingen. Er zijn wel wat experimenten; wat Schenkeveld bijvoorbeeld heeft geprobeerd in haar laatste literatuurgeschiedenis, dat is toch een poging om wat anders te doen door wat meer relaties te leggen tussen literatuur en maatschappelijke gebeurtenissen. Maar ik denk dat je daar nog verder in kunt gaan. Ook Frans Ruiter en Wilbert Smulders proberen in hun artikel in Maatstaf ‘De demobilisatie van de moderne schrijver’ opnieuw over cultuur te gaan nadenken.
Hoewel ik dus vind dat de neerlandstiek vernieuwd moet worden, ben ik toch ook aan de neerlandstiek, zoals hij altijd geweest is, gehecht. Je houdt natuurlijk van de discipline waar je in opgroeit. Ik vind het heerlijk om te lezen over Nederlandse poëzie van bijvoorbeeld Leopold of Nijhoff. Maar ik vind dat je je goed bewust moet zijn van de tekortkomingen van iedere literatuurgeschiedenis. De makers van Twee eeuwen literatuurgeschiedenis bijvoorbeeld hebben ervoor gekozen om een literatuurgeschiedenis te schrijven op basis van poëticale ontwikkelingen. Ditbetekent dat er bijna geen vrouwen in voorkomen, omdat vrouwelijke auteurs traditioneel een andere verhouding hebben tot poëtica. Bij iedere beoefening van literatuurgeschiedsschrijving moet je je afvragen wat voor een verhaal je vertelt, en welk verhaal je niet vertelt. Ik vind dat deze vragen ook in het onderwijs aan de orde moeten komen. Studenten moeten niet alleen de boodschap krijgen: geschiedenis is mooi, het is een natuurlijke manier om zo te denken over traditie. Natuurlijk moet men de geschiedenis lezen, maar tegelijk moet men erover nadenken: Wat is geschiedenis? Waarom doen we dit zo? Kan het anders? Kunnen we geschiedenis van achter naar voren in plaats van voor naar achter lezen?
|
|