vaak opgehangen aan taalkundige analyses (hij pluist bij voorkeur een zin uit), waardoor de lezer zijn mening niet als een mening ervaart, maar als een zeer logische conclusie en dus als een onweerlegbaar feit. Maar ondertussen. Ik kan Battus niet betrappen op fouten of drogredenen, maar hij trekt zijn conclusies met zo'n groot gemak, dat er bij mij toch het vermoeden rijst dat er ergens iets niet klopt. Maar daar gaat het natuurlijk niet om; Battus pretendeert niet wetenschappelijk te zijn. Feit is dat hij op zeer originele wijze de Nederlandse taal en literatuur benadert en hanteert.
De vraag is nu natuurlijk wat ik onder ‘zeer origineel’ en ‘met gemak’ versta. Welnu, ik vind het zeer origineel om, zoals Battus doet, naar aanleiding van het veertiende deel, het werk Het Koninkrijk der Nederlanden In De Tweede Wereldoorlog van Dr. L. de Jong te onderzoeken op zijn ‘indikkingsfactor’. Dit onderzoekje gebeurt met hetzelfde grote gemak, waarover ik hierboven al sprak, en waarbij je als lezer het gevoel krijgt dat er iets niet klopt. Battus' analyse gaat als volgt: deel veertien van Dr. L. de Jongs studie over Nederland en de Tweede Wereldoorlog bevat de reacties op dit werk. Battus slaat nu aan het rekenen: als je voor het becommentariëren van een studie één veertiende deel van het volume daarvan nodig hebt (=537.824 woorden), dan zal het boek Reacties op Reacties, dat toch binnen een paar jaar moet verschijnen daar één veertiende deel van tellen (=38.416 woorden). Vervolgens zal er een boekje Reacties op Reacties op Reacties verschijnen, dat 2.744 woorden bevat, waarna hierop weer een commentaar van 196 woorden verschijnt. Ten slotte valt hieruit de essentie van Het Koninkrijk te destilleren in veertien woorden: De geschiedenis van de Duitse bezetting van Nederland kan nu door iemand geschreven worden. De quintessens van deze zin is volgens Battus weer te geven in het veertienletterige woord Ongrijpbaarheid, dat terug te brengen is tot één enkele letter: O! Ziehier wat volgens Battus de ultieme reactie is op Dr. L. de Jongs studie.
Battus houdt van tellen. Dit blijkt nog een aantal keer uit Letterkunst. Zo is hij bijvoorbeeld niet te beroerd om de citaten in de Van Dale na te tellen en evenmin om het aantal klinkers in de novellebundel De dood betrapt van Simon Vestdijk na te gaan. Battus houdt ook van taalspelletjes. Dat is vooral te merken in het hoofdstuk ‘Zeven opperlanden’, waarin de meeste knutselwerken van taal staan opgenomen. Hij beoefent het spel ‘doubletten’ (een woord veranderen in een ander woord via een keten van woorden die steeds een letter van elkaar verschillen), toegepast op schrijversnamen. Dit resulteert onder andere in: Kees Lees je Lens Fens en (gesmokkeld): Jan, man, mal, Mul, dul, del, der. Verder is Battus in een ander stukje op zoek naar tovervierkanten bestaande uit vijf woorden van vijf letters, die samen een zin vormen, waarvan het eerste en het vijfde, het tweede en het vierde elkaars omgekeerde zijn en het derde woord zijn eigen omgekeerde is. Uit een speciaal computerprogramma is gebleken dat er in het Nederlands maar één zo'n tovervierkant mogelijk is. Battus neemt het maar weer eens op tegen de computer (zoals hij ook de fouten aanwijst die gemaakt zijn door de computer die gebruikt is bij het samenstellen van de citaten in de Van Dale) en vindt nog een nieuwe mogelijkheid:
s |
n |
e |
r |
t |
n |
e |
t |
e |
r |
e |
t |
s |
t |
e |
r |
e |
t |
e |
n |
t |
r |
e |
n |
s |
Dit zegt iets over Battus' letterkunst en ook over het computerprogramma, maar het zegt vooral iets over Battus' gewoonte om niet alles klakkeloos aan te nemen wat er gezegd wordt.
Dit brengt mij op dat wat ik het overkoepelende kenmerk van de stukken in Letterkunst zou willen noemen: het voortdurend bovenhalen van het onderbewustzijn van alles dat met taal te maken heeft. Battus laat ons het verrassende van taal zien door middel van de spelletjes die hij ermee speelt, hij problematiseert het vertalen door Nederlandse vertalingen van buitenlandse literatuur te vergelijken en te keuren (wij gaan er als lezer immers nogal makkelijk vanuit dat een vertaling dezelfde informatie bevat als het origineel) en hij relativeert het werk van grote schrijvers als Reve, Mulisch en Hermans door te laten zien dat ook zij af en toe hun taal verkeerd hanteren (Reve schrijft onbeholpen zinnen en Hermans lijdt aan ‘apostrofitis’). Zelfs wanneer Battus het er niet letterlijk over heeft, verwondert hij ons indirect nog door middel van zijn eigen taalgebruik; zo maakt hij ons in zijn bespreking van De Alibicentrale van S. Montag en Studio Voorland van M. Schouten bijvoorbeeld weer be-