| |
| |
| |
recensies
Philip Roth en het genot van de goedgelovigheid
Philip Roth, Operation Shylock. London: Jonathan Cape, f 46,-
De nieuwste roman van Philip Roth is een merkwaardig boek. Operation Shylock heet het, met als ondertitel ‘a confession’. Volgens het voorwoord is het een waar verslag van Roths spionage-activiteiten voor de Mossad in 1988. Aan het eind van het boek staat echter een ‘Noot aan de Lezer’, waarin juist het fictieve karakter van de gebeurtenissen en personages wordt benadrukt. Een ontkenning van het voorwoord dus - die op zijn beurt weer min of meer ontkend of opgeheven wordt in het verhaal van het boek zelf. Want aan het eind van de roman wordt Roth door de Mossad gewaarschuwd dat hij over de eigenlijke ‘Operatie Shylock’ maar beter niet kan schrijven, waarmee dus weer gesuggereerd wordt dat de ‘Noot aan de Lezer’ slechts als zoethoudertje voor de geheime dienst is bedoeld.
Deze wat postmodern aandoende true zal een aantal lezers misschien al bij voorbaat afschrikken. Na vijf romans over zijn alter ego Nathan Zuckerman, twee autobiografische boeken en een roman over een schrijver die Philip heet, zijn er voldoende lezers die Roths ‘navelstaarderij’ en zijn - in hun ogen - voorspelbare literaire trukendoos meer dan zat zijn. Roths fascinatie voor verteltechniek, en vooral ook voor het wezen van verhalen vertellen, is in de loop der jaren alleen maar intenser geworden.
Maar Roth vergeet nooit dat hij als romanschrijver zelf ook een interessant verhaal moet vertellen. Dat verhaal gaat deze keer over een dubbelganger. In Israël loopt iemand rond die zich voor Philip Roth uitgeeft en onder die naam lezingen houdt om zijn ‘Diasporism’ te propageren. Uiterlijk lijkt de man genoeg op Roth om een dubbelganger te zijn; maar het zou ook een boosaardige karikatuur kunnen zijn, geschetst door een vijandige criticus: Roth als oude impotente ex-privé-detective, gespecialiseerd in echtscheidingszaakjes waarvoor hij overspelige echtelieden in geheime slaapkamers moet bespieden. Zo is ook het ‘diasporisme’ van Roth II een wanstaltige parodie op het ideeëngoed van eerdere romans van Roth als The Prague Orgy en The Counterlife (die eigenlijk helemaal geen duidelijk omlijnd ‘ideeëngoed’ bevatten). Waar Roth slechts verdedigd heeft dat je niet in Israël hoeft te leven om joods te kunnen zijn, gaat Roth II zo ver om te beweren dat alleen in de diaspora het heil van de joden te vinden is. De staat Israël is volgens hem een ondertussen onhoudbare hersenschim die zichzelf overleefd heeft, en hij bepleit daarom de ‘repatriëring’ van alle uit Europa gevluchte joden, zodat ook de vernietigde, eens bloeiende joods-Europese cultuur kan herleven. Hij is al bij Lech Walesa op bezoek geweest en het huidige Polen zal, zo verzekert hij zijn gehoor, de terugkerende joden met open armen ontvangen.
Roths bezoek aan Israël volgt kort op een zware zenuwinzinking en maandenlange depressies die veroorzaakt werden door een inmiddels verboden medicijn. Dezelfde zenuwcrisis was aanleiding om het autobiografische The Facts te schrijven, waarover Hans Bouman in de Volkskrant al klaagde dat Roth juist over die recente depressie zo zwijgzaam was. Bouman wordt nu op zijn wenken bediend. We horen dat ‘identiteitscrisis’ nog zacht uitgedrukt is voor wat Roth in 1987 overkwam - hij balanceerde eerder op de rand van identiteitsverlies. Zijn ik verbrokkelde als het ware in zijn handen:
My mind began te disintegrate. The word DISINTEGRATION seemed itself te be the matter out of which my brain was constituted, and it began spontaneously coming apart. The fourteen letters, big, chunky, irregularly sized components of my brain, elaborately intertwined, tore jaggedly loose from one another, sometimes a fragment of a letter at a time, but usually in painfully unpronounceable nonsyllabic segments of two or three, their edges roughly serrated. This mental coming apart was as distinctly physical a reality as a tooth being pulled, and the agony of it was excruciating.
Zijn net hervonden geestelijk evenwicht wordt aanvankelijk dan ook beslist niet verstevigd door de confrontatie met zijn spookachtige dubbelganger in Jeruzalem. Met een mengeling van geamuseerde verbazing en verontwaardigde verbijstering slaat hij diens verrichtingen gade. Al gauw besluit hij dat hij wel gek is om Roth II als zijn dubbelganger te zien - ‘dubbelganger’, ‘bedrieger’: ‘these kinds of designations conferred a kind of legitimacy
| |
| |
on this guy's usurping claims.’ Hij geeft hem daarom een andere naam, ‘Moishe Pipik’, Jiddisch voor ‘Mozes Navel’, een naam afkomstig uit de familiefolklore van zijn kindertijd. Het is aanleiding voor een aantal mooie passages met jeugdherinneringen zoals die steeds vaker in Roths fictie opduiken. Het gaat daarbij overigens zelden alleen om naïeve nostalgie; veeleer moeten ze een tegenwicht bieden aan het gezag van een joods-religieuze traditie. Van daaruit gezien kan Roth als seculiere, geassimileerde (en daardoor ‘ontwortelde’ en ‘traditieloze’), in diaspora levende jood nauwelijks nog aanspraak maken op de joodse identiteit.
De narcistische bijklank van de naam ‘Mozes Navel’ is natuurlijk ook duidelijk. Toch gaat Operation Shylock niet alleen over Roth zelf en zijn worsteling met Pipik. De roman is tamelijk losjes opgebouwd als een serie ontmoetingen met soms kleurrijke figuren, die om beurten hun verhaal tegen Roth afsteken. Pipik zelf is maar een van de vele sprekers die Roth tegenkomt, al is hij de belangrijkste - en zeker niet de minst kleurrijke - met zijn zelfhulpgroep voor ‘Anonieme Antisemieten’ en zijn wulpse minnares, de ‘afgekickte’ antisemiet Wanda ‘Jinx’ Possesski. Roth ontmoet bijvoorbeeld ook een oude jeugdvriend, George Ziad (wellicht een plagerige verwijzing naar de bekende Edward Said, met wie hij een aantal biografische details deelt), een Amerikaanse professor van Palestijnse afkomst, die zijn achtergrond niet langer wil verloochenen en zijn veilige academische leventje heeft verruild voor een politiek actief bestaan in de bezette gebieden. Verder zijn er nog een tweedehands-boekhandelaar die filosofeert over de geschiedenis van het antisemitisme en een breedsprakige Mossad-agent die uitgebreid de lof zingt van het zwijgen (‘Words generally only spoil things’).
Roth kan natuurlijk niet pretenderen een volledig en genuanceerd overzicht te geven van de precieze politieke en militaire situatie in Israël. Wat hij wel probeert, is een panorama van (soms bizarre) standpunten te schetsen, en dat lukt hem heel goed. Zoals hij zelf zegt:
| |
| |
I am a relentless collector of scripts. I stand around half-amazed by these audacious perspectives, I stand there excited almost erotically, by these stories so unlike my own, I stand listening like a five-year-old to some stranger's most fantastic tale as though it were the news of the week in review, stupidly I stand there enjoying all the pleasures of gullibility while I ought instead te be either wielding my great skepticism or running for my life.
De ademloze polysyndetische stijl van de opzettelijk te lange tweede zin geeft een goede indruk van de sfeer van opwinding die in de beste gedeelten van het boek overheerst. Het is alleen jammer dat Roth nu en dan ook echt buiten adem raakt. Niet alles in Operation Shylock is even lezenswaard. Met een uittreksel uit het fictieve dagboek van Leon Klinghofer, de invalide Amerikaan die door Palestijnse terroristen op de Achille Lauro werd vermoord, wordt net iets te lang geprobeerd een indruk te geven hoe saai het lezen van een dagboek van een doodgewone man kan zijn. Stilistisch is het boek ook niet zo vlekkeloos als we van Roth gewend zijn. Een Engelse criticus heeft al eens opgemerkt dat de korte, novelle-achtige vorm Roth eigenlijk het best afgaat, en in deze roman - met vierhonderd pagina's een van zijn langste - heeft hij het gevaar van de langdradigheid inderdaad niet altijd weten te ontlopen. Enigszins amechtig haalt hij de eindstreep van pagina 398.
Toch blijft het boek het lezen waard - ook voor mensen die minder idolaat van Roth zijn dan ikzelf. Dat komt vooral door de zorgvuldig georkestreerde kakofonie van tegen elkaar in schreeuwende stemmen, de dwaze buiksprekerij waar Roth zo bedreven in is en die hier, zoals gezegd, weer een aantal boeiende monologen oplevert. Roth wil daarmee niet een ideeënroman schrijven waarin een aantal meningen zo keurig dialectisch gerangschikt wordt dat het een eensluidende conclusie, een sluitend wereldbeeld oplevert. Eerder gaat het hem om de spanning tussen de in het citaat genoemde ‘pleasures of gullibility’ en zijn ‘great skepticism’. Het is juist Roths grote twijfel die hem altijd zal beletten een roman met een sluitend wereldbeeld te schrijven; en het is zijn plezier in het genot van de goedgelovigheid (die fictie van de lezer vraagt) die maakt dat hij wel roman blijft schrijven. Maar een bestendigeboodschap heeft hij niet, immers: ‘Nothing is secure. Man the pillar of instability. Isn't that the message? The unsureness of everything.’ Zo'n opmerking is typerend voor Roths werk. Een gezonde twijfel is in zijn boeken op alle niveaus aanwezig - en dat dit voor zijn door die twijfel geplaagde hoofdpersonages soms minder gezonde gevolgen heeft, is lets waar ze, zou hij zeggen, maar mee moeten leren leven. Zijn werk heeft wel iets gemeen met dat van de geheime dienst: ‘the inculcation of pervasive uncertainty’ noemt hij het. Zijn eigen Mossad-baas zegt tegen hem: ‘that's a permanent, irrevocable crisis that comes with living, wouldn't you say?’ Het is een van de elementen van Roths werk die het in mijn ogen tot een centrale uitdrukking van de hedendaagse moderniteit maken - de geesteshouding van een door en door ongelovig maar niet cynisch doorsneemens.
Daarbij verschilt Roth wel van de meest hardcore postmodernisten in de grenzen die hij zijn skepsis stelt. Zijn gesprekspartners kunnen het bijvoorbeeld ook te gortig maken. Als een van George Ziads vrienden Israëls optreden in de bezette gebieden domweg vergelijkt met dat van de nazi's in Hitler-Duitsland, loopt hij ziedend weg. Over deze zekerheid bestaat bij Roth namelijk geen twijfel: dat er een verschil is tussen een intellectuele (en artistieke) afstandelijkheid die de redelijkheid van verschillende tegengestelde standpunten kan inzien enerzijds, en een zo volkomen gebrek aan historisch besef dat het immoreel wordt anderzijds. Ook Roths allesdoordringende spotzin en relativisme maken pas op de plaats voor de poorten van Auschwitz.
Het is belangrijk om je dat te realiseren, want de holocaust komt ook nog op andere manieren naar voren in het boek, met name in de beschrijvingen van het Demjanjuk-proces dat Roth gedeeltelijk bijwoont. Door de truc die hij uithaalt met het ‘bekentenis’-karakter van zijn eigen boek, en de vraagtekens die hij daardoor stelt bij het fenomeen bekentenisliteratuur in het algemeen, lijkt Roth misschien ook de getuigenverklaringen in dat proces - die notoir problematisch zijn - in twijfel te trekken. Maar bij nadere beschouwing blijkt juist eerder het tegendeel het geval. Dat komt bijvoorbeeld naar voren in een in het boek beschreven getuigenverklaring die door de rechtbank als problematisch wordt ervaren. De getuige, die bij hoog en
| |
| |
laag beweert Demjanjuk als Ivan de Verschrikkelijke te herkennen, had in een relaas dat hij kort na de oorlog schreef namelijk al over de dood van diezelfde Ivan bericht. Hij had die gebeurtenis beschreven als ware hij er zelf bij geweest, maar eigenlijk, zegt hij nu, was dat toen allemaal maar een gerucht geweest. Demjanjuks advocaat trekt de betrouwbaarheid van de getuige natuurlijk in twijfel; iets waar Roth op zijn beurt weer zijn twijfels over heeft:
The man is not a skilled verbalist, he was never a historian, or a writer of any kind, nor was he, in 1945, a university student who knew from studying the critical prefaces of Henry James all there is te know about the dramatization of conflicting points of view and the ironic uses of contradictory testimony. [...] he has written not the story, strictly told, of his own singular experience at Treblinka but rather what he had been asked te write: a memoir of Treblinka life, a collective memoir in which he simply, probably without giving the matter a moment's thought, subsumed the experiences of the others and became the choral voice for them all, moving throughout from the first-person plural te the third-person plural, sometimes from one te the other within the very same sentence.
Het is niet Roths bedoeling de getuigenverklaringen in twijfel te trekken. Natuurlijk belandt zijn roman door het enerzijds semi-documentaire, anderzijds overduidelijk verzonnen karakter in een schemergebied tussen werkelijkheid en fictie, maar dat hoeft aan de integriteit van de getuigenis niet zoveel af te doen. Roth suggereert dat zijn fictie en kampgetuigenissen althans dit gemeen hebben, dat precieze feitelijke juistheid niet het ultieme criterium is om de waarde en het belang van de verhalen te beoordelen. Zoals hij het zelf formuleert met betrekking tot de verhalen van zijn Israëlische neef Apter, ook een overlevende:
In Apter's stories, people steal from him, spit at him, defraud and insult and humiliate him virtually every day and, more often than not, these people who victimize my cousin are survivors of the camps. Are his stories accurate and true? I myself never inquire about their veracity. I think of them instead as fiction that, like so much of fiction, provides the storyteller with the lie through which te expose his unspeakable truth.
Het gaat hier in feite ook om een wat wrange vorm van het ‘genot’ van de goedgelovigheid.
Het proces van Demjanjuk is ook verbonden met de identiteitsthematiek van de roman: ‘I wondered if it was while at the Demjanjuk trial that the impostor had first got the idea te pretend te be me, emboldened by the identity issue at the heart of the case.’ Het ging bij de berechting van John Demjanjuk tenslotte niet in de eerste plaats om de vaststelling van de schuld en de strafmaat, als wel om de identiteit van de verdachte. Maar of Demjanjuk nu wel of niet Ivan de Verschrikkelijke is, maakt voor de relevantie van zijn geval voor de roman niet veel uit. Immers, niet alleen de twijfel over Demjanjuks identiteit isbetekenisvol; juist als Demjanjuk wèl de beruchte kampbeul zou blijken te zijn, roept dat ook vragen op over wat identiteit eigenlijk is. Hetproces brengt Roth in ieder geval tot een paar voortreffelijke bladzijden waarin hij zich probeert voor te stellen hoe Ivan de Verschrikkelijke de kamptijd ervaren moet hebben. Hij verbaast zich over de verbijsterende metamorfose die hij zou hebben moeten ondergaan om te worden tot de brave huisvader die Demjanjuk in Amerika geweest is. Misschien is het juist wel die metamorfose, bedenkt Roth, die hem echt monsterlijk zou maken.
Met de dubbelgangerthematiek heeft het Demjanjuk-proces op die manier ook wel iets te maken. Tot op zekere hoogte zou je de verhouding tussen Demjanjuk en Ivan de Verschrikkelijke kunnen zien als een dubbelganger- of spiegelbeeldrelatie. Ik denk dat de roman zo gelezen moet worden. Het is ook niet zozeer een dubbelgangersroman, als wel een roman over het thema van de dubbelganger. Roth probeert uit hoe je over een grote hoeveelheid zaken in termen van dubbelgangers- of beeld/evenbeeld relaties kunt denken. Het is vooral die manier van denken - het denken in paren, in polariteiten of dualiteiten - die Roths hele werk, maar deze roman wel heel in het bijzonder, beheerst. Daarbij gaat het dan niet om identieke gelijkenis, maar juist om het spel van overeenkomsten en verschillen. De roman gaat in zoveel verschillende opzichten over verdubbelingen, tweespalt en tegenstellingen, dat het beeld/evenbeeldmotief er eigenlijk de centrale bouwsteen van is. Zo
| |
| |
is vrijwel elk personage wel een tegenhanger van een ander personage, en wordt de term dubbelganger niet alleen gebruikt met betrekking tot Shakespeares Shylock (de ‘dubbelganger’ van de joden), maar bijvoorbeeld ook met betrekking tot de joden in Israël tegenover de joden in diaspora, of zelfs de joden tegenover de Palestijnen in de bezette gebieden.
Een voor de hand liggende toepassing van de dubbelgangersidee is natuurlijk ook de vader/zoon-relatie, die herhaaldelijk voorkomt in Operation Shylock, van de schijnbaar harmonieuze verhouding tussen John Demjanjuk en zijn zoon tot het klassieke vader/zoon-conflict in de familie Ziad. Roths eigen vader komt in het eerste hoofdstuk even voor en de relatie tussen Roth en zijn dubbelganger wordt soms ook als een vader/zoon-relatie beschreven. Daarbij krijgen Pipik en Roth dan afwisselend beide rollen toebedeeld, wat weer tekenend is voor de meerduidigheid van de roman en van de dubbelgangerrelatie.
De alomtegenwoordigheid van het dubbelgangersmotief kan ten slotte geïllustreerd worden met een wat onverwacht voorbeeld. Nog meer dan gewoonlijk toont Roth zich in dit boek geobsedeerd door lezen en schrijven. Hij maakt parodistische toespelingen op de joodse tekstcommentaar-traditie en zoals uit een eerder citaat al bleek, beschrijft hij zelfs zijn zenuwinzinking als een woord dat uiteenvalt in afzonderlijke letters. Afzonderlijke letters - meer nog dan woorden of tekst - duiken zo vaak op dat ook hier van een klein motief gesproken kan worden. Aan het eind, als Roth schrijft over de eerste dag waarop hij op school kennismaakte met het alfabet, lezen we:
I had been transfixed by the alphabet as it appeared in white on a black frieze some six inches high that extended horizontally atop the blackboard, ‘Aa Bb Cc Dd Ee,’ each letter exhibited there twice, in cursive script, parent and child, object and shadow, sound and echo, etc. etc. The twenty-six asymmetrical pairings suggested te an intelligent five-year-old every duality and correspondence a little mind could possibly conceive. Each was so variously interlocked and at odds, any two taken together so tantalizing in their faintly unharmonious apposition that [they] constituted an associative grab bag of inexhaustible proportions.
Het ligt voor de hand om meteen aan de bekende structuralistische opvattingen over taal te denken, namelijk dat taal de werkelijkheid niet ‘uitdrukt’, maar slechts betekenis heeft door verschillen, door onderlinge (dubbelgangerachtige) relaties. Maar, hoe het ook zij, het illustreert fraai hoe belangrijk de dubbelgangersidee in zijn meest algemene zin voor Roth is. Van een ‘filosofie’ kun je bij hem nauwelijks spreken - hooguit van een literaire variant van de opvatting dat ‘alles relatief is’: niets of niemand bestaat bij de gratie van zichzelf alleen, maar wordt altijd gedefinieerd door relaties met de omringende werkelijkheid, door de verhouding tot verschillende ‘evenbeelden’ of dubbelgangers. En dat voor Roth persoonlijk de taal daar bij uitstek een voorbeeld van is, alsmede het beste middel om aan die opvatting uitdrukking te geven, dat hoeft immers niemand te verbazen.
Operation Shylock gaat dus eigenlijk vooral ook over taal, over betekenis; Roths ideeën over dubbelgangers zijn eigenlijk ideeën over betekenisvorming. Met zo'n thematiek wordt een roman al gauw ‘meta-roman’ genoemd, en dat is niet alleen een lelijk woord, maar volgens velen ook een kwalijk fenomeen. Ik kan ook niet ontkennen dat het verhaal in de roman zelf driftig geïnterpreteerd wordt, en dat de momenten waarop Roth als verteller het woord neemt om zijn gedachten te laten gaan over de betekenis van zijn verhaal en het verhaal van de betekenis, over de levensechtheid van de vertelkunst en de narrativiteit van het leven en zo meer, niet altijd de meest boeiende zijn. Maar hoewel je als lezer daardoor soms wat ruw heen en weer geslingerd wordt tussen opperste verveling en uiterste opwinding, heeft voor mij dat laatste toch de overhand gehad. Andere lezers zullen misschien hun twijfels hebben (aan critici heeft Roth nooit gebrek gehad), maar voor mij overheerste toch het gent dat goedgelovigheid me kon verschaffen.
Frank Lekens
|
|