er? Giph wordt gigantisch teleurgesteld door Brouwers' dronkemansgedrag. Na afloop sluit hij zichzelf op in het toilet en zweert aldaar kotsend, schijtend en scheldend Brouwers en alles wat met deze ‘meneer Bralput’ heeft te maken voorgoed af.
Giphart verwijt mij nu dat ik doe voorkomen alsof niet zijn personage maar hijzelf dit heeft meegemaakt. Ik geef toe dat hij gelijk heeft. Inderdaad heb ik in twee alinea's van mijn recensie (die er in totaal tien telt, dus Gipharts ‘voortdurend’ is nogal overdreven) abusievelijk de namen ‘Giph’ en ‘Giphart’ met elkaar verwisseld en dat zijn toevallig net de alinea's die over voornoemde epiloog gaan. Het is een misser die ik betreur en waarvoor ik bij deze mijn spijt betuig.
De enige verklaring die ik voor deze vergissing kan bedenken, is dat ik nog te veel dacht aan een interview met Giphart dat ik had gelezen en waarin de jeugdige auteur (17 december 1965) zijn publiek mededeelde: ‘Nee, Brouwers is voor mij van een voetstuk gevallen ... [...]. Dat is vorige jaar gebeurd. Er was een feestje bij een uitgeverij hier in Utrecht. Daar kwam Brouwers ook. Het was voor mij heel vreemd om met een idool op dat feestte zijn. [...] Maar die man werd op een gegeven moment zo vreselijk sentimenteel. Ik moest contracten ondertekenen dat ik hem eeuwig zou blijven volgen en weet ik veel. Verschrikkelijk!’ (Het Parool, 18-04-1992) Door deze informatie ben ik waarschijnlijk in de war geraakt en zijn, toen ik de bewuste alinea's schreef, auteur en personage in mijn geest samengevloeid tot een en dezelfde persoon. Dat is uiteraard geen excuus, ik had als een Neerlandicus die zichzelf serieus neemt beter moeten opletten. Want laten we elkaar toch asjeblieft geen mietje noemen: Giphart is natuurlijk niet Giph, Brouwers niet Brouwers en een uitgeverij in Utrecht zeer beslist geen uitgeverij, laat staan in Utrecht. Ik zal daarom voortaan niet meer suggereren dat Giphart op enigerlei wijze met Giph geïdentificeerd kan worden.
Wat echter blijft is die merkwaardige term ‘kwalijk nemen’. Wat bedoelt Giphart hiermee? Bedoelt hij er wellicht mee - 't is maar een optietje, hoor - dat ik hem, de schrijver, verantwoordelijk houd voor al hetgeen er in zijn schrijfsel wordt gedaan, gezegd, gedacht? Zo ja, dan heeft hij alweer gelijk, inderdaad spreek ik hem aan op de vuilbekkerij van zijn hoofdpersoon. Want laten we wel wezen: aan wie hebben we in de eerste plaats die hoofdpersoon te danken? Wat in Giph staat is niet ‘echt’ gebeurd (daar waren we het over eens) maar verzonnen, en aangezien Gipharts naam op de omslag van het boek staat, neem ik aan dat hij degene is die het heeft verzonnen, en aangezien ik het een onkies verzinsel vind, neem ik het deze Giphart ‘kwalijk’ een onkies verzinsel in de wereld te hebben geholpen. Vandaar de titel van mijn recensie, ‘Kome er properheid’. Voor mensen die alweer de boeken van Jeroen Brouwers niet hebben gelezen zij hierbij opgemerkt dat dit een herschrijving is van een citaat uit De nieuwe Revisor, te vinden op pagina 620.
Giphart beschouwt mij verder als iemand die na afloop van een toneelstuk de ploert nog even op zijn lazerij geeft. Dat is natuurlijk onzin. Hij zou me beter kunnen beschouwen als iemand die na het zien van een toneelstuk in zijn recensie schrijft dat de acteur die de ploert speelde slecht acteerde, want dat is er mijns inziens aan de hand. Ik vind Giph een meelijwekkende eikel, dat zeker, en mocht ik hem ooit in een of andere toekomstige post-modernistische wereld temidden van Anna Karenina en Thijmen Hoolwerf tegenkomen dan zou ik hem met liefde op zijn lazerij geven, voor zijn eigen bestwil. Dat Giphart ook zo'n meelijwekkende eikel is hoor je mij niet zeggen. Ik ken die jongen niet, althans ik kan mij niet herinneren ooit ene Giphart te hebben ontmoet. Het enige dat ik van hem weet is dat hij twee boeken heeft geschreven, Ik ook van jou en Giph, waarvan het eerste duidelijk geïnspireerd is door Jeroen Brouwers en waarvan het laatste een epiloog bevat waarin Jeroen Brouwers op grove en kwaadaardige wijze wordt beschreven, reden waarom ik die epiloog beschouw als dubieuze literatuur. Dit is alles wat ik in mijn recensie beweer. Of beter gezegd, dit is alles wat ik ook toen mijn recensie verscheen al had moeten beweren (of zoiets, aldus Hermans geloof ik).
Overigens, en dat ter afsluiting, had de gewraakte epiloog natuurlijk nooit onder mijn ogen hoeven komen indien ik de boeken van Jeroen Brouwers beter had gelezen. Immers: ‘Van een vermaard filosoof is de opmerking, dat men een rot ei niet helemaal hoeft leeg te eten alvorens vast te stellen dat het rot is.’ Hierbij zij nog opgemerkt dat het een citaat betreft uit Winterlicht, te vinden op pagina 49. Dit uiteraard voor de mensen die enzovoort.
Arthur Frieswijk