Vooys. Jaargang 12
(1993-1994)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
De scheppingsdrift van een literaire God
| |
[pagina 35]
| |
Danilo Kiš
de door God aan de mens opgelegde beperkingen, natuurlijk vooral die van de (voelbaar aankomende) dood, doet oplossen. Met een verbluffend idioom en een onwaarschijnlijke precisie beschrijft Kiš de handel en wandel van deze continu Symphonia-sigaretten rokende fantast. Maar daarnaast is er voor de zoon ook de werkelijkheid, die bepaald wordt door de noodzakelijke verhuizingen, waarvan de redenen niet duidelijk zijn maar waarvan de angst die ze veroorzaken voelbaar is. De vader raakt geïrriteerd, kan zijn werk niet doen; hij voelt dat zijn Dienstregeling de goddelijke beperking van het leven niet kan ondermijnen. Hij gaat brandnetels verzamelen. Dan: de verdwijning. Eduard Sam is verworden tot een vergeelde foto. De zoon is beroofd van zijn herkomst. Hij wordt getuige van het ‘verval van alle waarden’, de chaos van de oorlog, waarin alles verdwijnt. Kiš schrijft verder aan het notenapparaat behorend bij het enkele gegeven ‘E.S. Auschwitz’: de verhalenbundel Kinderleed bestaat uit korte episoden uit het leven van Andi Sam en zijn vader kort voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Het zijn de beelden van een kind van een catastrofale periode uit de geschiedenis, een periode waarvoor de mens niet geschikt was, maar die wel door de mens werd aangericht. Een schildering van het Hongaarse platteland, in de vaak onbevangen woorden van een kind. Zonder versteende gevoelens, maar met onschuldig ontluikende ogen, die de vader langzaam maar zeker zien verdwijnen. De kinderlijke verwondering uit zich mooi in het eerste verhaal ‘In de herfst, als de winden opsteken’: de jongen verzamelt kastanjes die zich in de kuilen van het gras hebben verstopt en stopt ze achter zijn kiezen. ‘Je zou minstens drie dagen en drie nachten achtereen, zonder eten en drinken, zonder slaap en rust, naar de vrucht moeten kijken.’ Hierna volgt een aantal indrukwekkende episoden, waarin de afstand tot de vader steeds groter wordt, maar er wordt veel impliciet gehouden: achter de woorden ligt deze onzichtbare wereld van aankomende verschrikkingen. Vanuit het perspectief van Andi's hond wordt het laatste verhaal verteld. De hond ziet het verdriet van de jongen, maar deze potentiële trooster en getuige à charge van het leed sterft wanneer zijn baasje hem verlaat als hij naar een kostschool gaat. Een oom van Andi deelt hem dit overlijden mee: ‘Wees er niet al te verdrietig om, er zijn ergere dingen in het leven, dat zul je wel zien als je groter wordt’. (Maar reeds in Tuin, as schrijft Andi - die schrijver wil worden - zijn eerste gedicht, toen al het produkt van ‘ergere dingen in het leven’.) In zijn literaire schepping is Kiš met het laatste deel van het drieluik, Zandloper, bij de hoofdact aangekomen, als de bijbelse God op de zesde dag. Zandloper behoort tot de intrigerendste boeken die ik heb gelezen. Kiš is in staat de 20e-eeuwse verdwijning op literair niveau een geweldig aangrijpende en beangstigende vorm te geven. Mij is geen boek bekend, dat ik met Zandloper kan vergelijken. Cyrille Offermans noemde Zandloper in Vrij Nederland (25.11.89) een na-oorlogse Ulysses. De mysterieuze proloog van de roman bestaat uit bewoordingen over een waarnemend oog. In het blikveld van het oog is een ‘tweelingvlam’ te zien, een zandloper van vuur. Rook en een hand benaderen deze levensvlam, de bezitter van het oog, dit mens. De | |
[pagina 36]
| |
verschrikkingen die van dit energieke mens een zeepbel maken, zijn op komst. ‘Het is beter te behoren tot de vervolgden dan tot de vervolgers’, is het Post Scriptum bij een brief van E.S., waarmee het boek eindigt. Deze brief, waarschijnlijk het enige authentieke document dat er van Kiš' vader bestaat, wordt door Kiš haast tot relikwie verheven. Eén zin als uitgangspunt voor Kiš' schrijversroeping. Eén zin ook, die getuigt dat de geesteskracht van Eduard Sam, reeds beschreven in Tuin, as hem tot de dood leidde. Kiš hanteert drie soorten hoofdstukken in zijn poging zijn vernederde en vertrapte vader tot (literair) leven te wekken. ‘Reisschetsen’, dat de omzwervingen beschrijft van E.S., opgejaagd door de nog niet definieerbare ellende die komen zal, en zijn verwoede pogingen om daaraan te ontsnappen. Duidelijk wordt, dat het een poging is om in een andere werkelijkheid te komen dan deze verschrikkelijke; een poging die gedoemd is te mislukken omdat de waanzin van het nationaal-socialisme beslag legt op alle facetten van het leven. Intrigerend zijn de hoofdstukken ‘Notities van een waanzinnige’, wat beter gezegd notities zijn van hem, die waanzinnig aan het worden is, die het eigen verstand uitgeschakeld ziet worden door deze irrationele, niet te doorgronden gebeurtenissen die hem en zovelen overkomen. De animal rationalis wordt door een ander mens met systematische waanideeën verwoest, uit de weg geruimd. (Een voorstelling, die mij deed denken aan het boek van de Italiaanse schrijver Primo Levi Is dit een mens, waarin Levi expliciet constateert en schrijft dat in Auschwitz ‘de mens van de mens een ding maakte’. Levi is hier het ding, de E.S., die niet verdween, maar overleefde.) De laatste categorie hoofdstukken in dit labyrintische meesterwerk, ‘Getuigenverhoor’ en ‘Gerechtelijk onderzoek’, completeert de thematiek van de verschrikking, door via de vraag-antwoord vorm - als in de catechismus - E.S. het onbegrijpelijke, zijn noodlot, te laten begrijpen. De steeds moeilijker wordende vragen maken E.S. echter wanhopig. De waanzin slaat toe, wanneer hij bemerkt dat de antwoorden die hij geeft totaal géén verklaring zijn voor datgene wat met hem gebeurt: de verwording tot ‘ding’, dat in de gaskamer zal eindigen. ‘Ik heb een mooier en rijker leven gehad dan jullie, dankzij het lijden en de waanzin,’ schrijft deze waanzinnige. Non omnis moriar (Ik zal niet geheel sterven, namelijk in mijn werken zal ik voortleven), zijn de laatste woorden die Kiš ‘zijn’ vader laat noteren, waarmee hij zijn schepping voltooid heeft: de vader leeft voort. Meer dan deze literaire opwekking kon de schrijver niet bereiken. Maar Kiš leeft voort en schrijft door. Na de creatie van zijn eigen wortels heeft Kiš zichzelf hervonden, is geboren, volwassen geworden, heeft zichzelf via zijn pennevruchten van zijn individuele obsessie bevrijd. Kiš voelt een zekere intellectuele verplichting het onbehagen met de wereld waarin hij leeft aan de orde te stellen: ‘De werkelijke schande van de wereld is het totalitarisme, de concentratiekampen en, voor alles, de communistische concentratiekampen, omdat daar generaties en generaties [veelal joodse, RS] idealisten begraven zijn [idealisten zoals E.S., RS]’, zegt Kiš in het eerder geciteerde interview. Kiš zorgt weer voor een meesterwerk: Een grafmonument voor Boris Davidovitsj, mijn kennismaking met hem. ‘Het is de verbeelding van mijn eigen obsessies’, licht Kiš in het interview toe. In deze verhalenbundel komt zijn afwijzing van elke vorm van religieuze of politieke ideologie naar voren. ‘Ideologie is juist het ontbreken van ideeën, een ethische leegte’, verklaart hij in In de Cakewalk, een boekje waarin een aantal interviews met schrijvers van deze eeuw is gebundeld. Het titelverhaal beschrijft het lot van de communist Boris Davidovitsj, die ervaart hoe de stalinistische machthebbers hem op een gegeven moment wegzuiveren uit de geschiedenis door hem te arresteren, tegen hem een proces aan te spannen en hem tot een strafkamp te veroordelen. Kiš wil het lot van Boris Davidovitsj humaniseren. Hij wil dit ‘onbeduidend organisme’ postuum een dienstbaar leven geven, door voor hem een grafsteen in woorden te beitelen. Weer probeert Kiš een voetnoot te schrijven bij het korte officiële curriculum vitae van Boris Davidovitsj, een c.v., dat niet meer omvat dan naam, geboortejaar en sterftejaar. ‘Zo kan het gebeuren dat, op merkwaardige en onverklaarbare wijze [cursivering van Kiš], deze man die zijn politieke principes gelijkstelde met een strenge moraal, deze vurige internationalist, in de kronieken van de revolutie voorkomt als iemand zonder gezicht en zonder stem.’ Kiš schrijft een gezichten een stem. Hij probeert het leven van de hoofdpersoon te reconstrueren aan de hand van gegevens die hij na lang speurwerk vindt en die hij in noten verantwoordt. Fascinerend hierbij is, dat je niet weet of Kiš over pseudo-documenten schrijft, of over echt bestaande. Zo citeert hij de Londense Times uit juni 1956 over het geval Davidovitsj. Ook de weerzinwekkende praktijken van het proces beschrijft Kiš. Als de aangeklaagde Davidovitsj niet bekent, wordt er een jongen gemarteld en vermoord. Boris Davidovitsj komt in zijn cel tot de overdenking dat hij niet meer is dan | |
[pagina 37]
| |
‘een stofje in een oceaan van tijdloosheid’. Uiteindelijk wordt er een valse bekentenis opgesteld onder het motto: ‘Het is nog altijd beter dat de zogenaamde waarheid van een enkeling, van een onbeduidend organisme, wordt veronachtzaamd dan omwille van hem hogere principes [de ideologie, RS] en belangen [de macht, RS] ter discussie te stellen’. Kon Josef K. de redenen van zijn arrestatie in Kafka's Proces nooit achterhalen en zich daarom ook niet verdedigen, het lot van Boris Davidovitsj is nog tragischer: hij wordt beschuldigd van iets wat hij niet gedaan heeft en kan zich niet verweren, hoewel hij zijn aanklagers voor zich heeft. En hij verdwijnt. Naast andere lotsbeschrijvingen van communisten geeft Kiš zijn boek historische diepgang door in het verhaal ‘Honden en boeken’ het lot te beschrijven van een Duitse jood uit de 14e eeuw, die het slachtoffer wordt van zijn religieuze overtuiging. (Ook hier een overeenkomst met Levi's Is dit een mens, waarin hij zijn boek historische diepgang geeft door het leed van Auschwitz te uiten met de woorden van Odysseus, wanneer deze door Dantes Hel ronddwaalt.) Niet alleen bij het verdwenen leven kan Kiš zich niet neerleggen. Ook het ‘vergeten’ leven aanvaardt hij niet. Hij kan niet leven met de gedachte dat een mens ‘een stofje is in de oceaan van tijdloosheid’. Dit komt het duidelijkst naar voren in het titelverhaal van de verhalenbundel Encyclopedie van de doden. In dit verhaal bezorgt hij postuum ieder mens een apotheose. In een Zweedse bibliotheek vindt een vrouw deze encyclopedie, waarin door een mystieke groepering tot in alle details ‘de rijkdom waaruit het leven van een mens bestaat’ is opgeschreven. Ze leest over het leven van haar onlangs gestorven vader, ze leest zijn ‘vergeten verleden’. ‘Elke gevangen vis, elke gelezen bladzijde en de naam van elk plantje dat hij als kind ooit heeft geplukt’, is opgetekend, wat duidelijk maakt dat nooit meer zo'n mens als hij zal leven. Zoals hij naar de zee keek, zal niemand ooit weer kijken. De verhalen in deze bundel spelen zich af in alle lagen van de bevolking en in alle tijden. Men leest over het verleden, over het individuele leven, waardoor de verdwenen tijd, deze vergeten levens, opnieuw hun rol spelen. In al deze verhalen uit zich Kiš' obsessie: niemand mag worden vergeten, niemand mag ongemerkt verdwijnen (ook niet Simon de Magiër die tot het stof wederkeert, in het gelijknamige verhaal) omdat een mens zo uniek is. Kiš' schrijverschap is het gevolg van het zich bewust zijn van de menselijke realiteit (geboren worden, leven, naamloos sterven) en het niet aanvaarden daarvan. Ook ‘zijn’ vader Eduard Sam construeerde vanuit dit oogpunt de ‘Dienstregeling’. Kiš is zeer precies in het schrijven van zijn ‘Dienstregeling’ (:het oeuvre). In NRC/Handelsblad zegt hij: ‘Ik wil later geen keuze uit mijn werk maken. Ik wil meteen mijn “oeuvre-choisi” schrijven’. Danilo Kiš is dood en zijn dood kan niet ongedaan gemaakt worden, ook niet door hemzelf. Hij was slechts een literáire God. Eduard Sam leidt een literair leven, maar vandaag de dag ondergaan weer veel van zijn landgenoten zijn lot en dat van zoveel burgers van deze 20e eeuw: het moeten vluchten, het verdwijnen in concentratiekampen, het worden vergeten. Een grafmonument voor Danilo Kiš is het lezen van zijn boeken, opdat hij niet het lot ondergaat in de vergetelheid te raken, omdat hij de lezer van de uniciteit van het individu overtuigt. Het oeuvre is de vrucht van zijn uniciteit. Daarmee heeft Kiš niet alleen voor Boris Davidovistj en alle andere personages, maar ook voor zichzelf een epitaaf gebeiteld: Non omnis moriar.
Rimco Spanjer |
|