Vooys. Jaargang 12
(1993-1994)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Het verschil tussen kinderliteratuur en de dingen die niet zo heten
| |
[pagina 10]
| |
Met dergelijke opvattingen over de relatie tussen taal en tekening zijn kinderboeken natuurlijk het medium bij uitstek; ‘serieuze romans’ staan nog steeds alleen maar vol met letters. Van Leeuwen ziet het verschil tussen deze twee genres echter niet zo. ‘Ik zelf heb ook niet het idee dat er in mijn leven een plotselinge breuk tussen mijn kindertijd en mijn volwassenleven is geweest, zodat ik ineens kind-af was. Het verschil ligt meer in het perspectief, dat in kinderboeken altijd bij kinderen ligt. Het niveau van de problemen van kinderen is anders, maar eigenlijk gaat het over hetzelfde. Een kind is bang voor een spook onder zijn bed, een volwassene is bang voor het spook van de nucleaire wapens of de milieuvervuiling. En je moet niet te moeilijk schrijven; korte, duidelijke zinnen.’ | |
Geen belerende boekenVan Leeuwen heeft geen pedagogische bedoelingen met haar kinderboeken. Dat wil niet zeggen dat het daarom alleen maar lollige, spannende boeken zijn. Er klinkt wel degelijk een vorm van maatschappijkritiek in door. Het zijn geen boeken die, in navolging van de moderne ‘hippe’ kinderboeken, expliciet actuele onderwerpen zoals scheidingen, abortus en alcoholverslaving aan de orde stellen. De kanttekeningen die Van Leeuwen bij de gang van zaken in onze maatschappij zet, sluipen er ongemerkt in. En dat lijkt me al reden genoeg deze kinderboeken inderdaad literair te benaderen. Want in deze boeken worden de lezers niet aan het handje genomen, wordt niet nadrukkelijk onderwezen wat goed is en wat niet. In een spannend verhaal worden bekende ‘serieuze’ thema's verweven. En dat gebeurt op een humoristische manier, niet in de laatste plaats omdat het (ont)nuchtere(nde) commentaar vaak door kinderen wordt gegeven. Dat doen zij niet op al te subtiele wijze, maar allerminst kinderachtig. | |
[pagina 11]
| |
De prettige toon is ook voornamelijk het gevolg van het perspectief. Het perspectief ligt bij kinderen, en blijft daar ook. Het wordt niet even verlaten om te moraliseren, op te voeden of uit te leggen. En de hoofdpersonen verwonderen zich verbaasd of vrolijk over alledaagse dingen.
In 1978 verscheen haar eerste kinderboek, De Appelmoesstraat is anders. De aandacht kwam pas in 1980, toen haar volgende boek, Een huis met zeven kamers, bekroond werd met de Gouden Penseel en een Zilveren Griffel. Zelf hecht Joke van Leeuwen niet zo veel belang aan die prijzen. ‘Die griffels helpen zeker een boek verkoopbaar te maken: ervoor waren er ongeveer 200 exemplaren verkocht, erna 20.000. Dus het helpt je wel uit een hoekje te komen, maar vaak gaat het bij de kopers niet echt om het boek, is het meer: “Geeft u maar de Gouden Griffel.”’ In opdracht schreef Joke van Leeuwen de informatieve boekjes Duizend dingen achter deuren, het kinderboekenweekgeschenk van 1988, en We zijn allang begonnen, maar nu begint het echt, voor het speeltheater in Gent. Het eerste is een prachtig boek over musea. Het boek is te betreden via de voordeur, voor ‘al wie niet durft te verdwalen’, of achterom. Bij de voordeur staat een gids te wachten om de weg te wijzen. Die weg voert langs moderne kunst, een Siberische brief over een mislukte liefde, het Museum van Mezelf waar een meisje haar gedachten en gevoelens tentoon heeft gesteld, en de ‘Zaal van het heeft niet mogen zijn’, waar het allermooiste van de hele wereld had moeten staan. De achterdeur, te betreden op eigen risico, is spannender. Je moet je eigen wegen uitzoeken, langs klassieke boeken als De reis naar de maan van Jules Verne, Alice in Wonderland en Nils Holgersson. Duizend dingen achter | |
[pagina 12]
| |
deuren is een boek om, net als in een museum, in te verdwalen. Het tweede boekje vertelt over het theater. ‘Er liep eens iemand op de wereld. Ze had een heleboel namen, te veel om te onthouden, daarom noem ik haar Pieke. Ze had een idee in haar hoofd wat ze aan andere mensen wilde laten zien.’ En Pieke verzint het verhaal van drie mensen, die samen de wereld meemaken. ‘Ze zijn bang in het donker. Ze voelen zich wel eens alleen al zijn ze met z'n drieën. Ze worden verliefd maar niet op elkaar en ze moeten van een strenge baas honderd schoteltjes afwassen die niet eens vuil zijn. Soms zeggen ze niets, dan kijken ze alleen maar. Soms zeggen ze onbelangrijke dingen zoals: “Geef het zout eens door”. Of heel belangrijke dingen zoals: “Ik houd zo van haar.”’ Pieke vindt drie spelers, maar merkt dat dat niet genoeg is. En zo vinden ze iemand voor de rekwisieten, het decor, de kostuums, Lichtjebert voor het licht, en wordt er, eindelijk, na alle voorbereidingen, een voorstelling gegeven. We zijn allang begonnen, maar nu begint het echt. Joke van Leeuwen laat met deze boekjes zien dat ze meesterlijk de kunst verstaat eenvoudig en met veel humor iets over te brengen. Het valt niet eens op dat je iets leert. | |
BuitenbeentjesDe hoofdpersonen van Van Leeuwens boeken zijn vaak onaangepaste, eigengereide meisjes, die allerlei spannende avonturen beleven. Want spannend moet het wel zijn, vindt Van Leeuwen, om de aandacht vast te houden. Spannend en lichtvoetig, en altijd met een goed einde, want waarom zou je kinderen met allerlei spanningen laten zitten. Tragiek wordt draaglijk gemaakt met lichtvoetigheid. Dat hoopvolle, positieve, spreekt uit haar hele werk. De hoofdpersonen maken rare dingen mee, soms hele rare dingen, en ze leven vaak nadrukkelijk buiten de kleinburgerlijke leefwereld van de buren. Het zijn kinderen ‘van ergens anders’. Juist hierdoor komt het relatieve van het vanzelfsprekende naar voren - en natuurlijk ook het relatieve van het niet-vanzelfsprekende. Zo'n buitenbeentje is bijvoorbeeld Bobbel (een verbastering van Bo-Belle) die geboren is in een bakfiets. Vader Mos en moeder Pina, die niet in altijd hetzelfde huis willen wonen met altijd hetzelfde uitzicht, rijden met hun bakfiets door het land. Pina probeert de kost te verdienen door te tekenen op dik grijs w.c.-papier, tekeningen die niemand wil kopen. Bobbel besluit rijk te worden. Daartoe stelt ze een plan op: 1. Rijk Willen Worden. 2. Voor Mijn Ouders. 3. Dat Ik Moet Weten Hoe. 4. Dan Zo Doen. De enige manier om rijk te worden lijkt gewoon naar school te gaan, en je net zo netjes en saai te gedragen als alle andere mensen. Bobbel besluit deze concessie te doen en vertrekt naar oom Fok en tante Zus, toonbeelden van burgerlijkheid in een krom huwelijk. In die omgeving leert ze de achterbaksheid van sommige van haar nieuwe klasgenootjes kennen, en het keurslijf van de maatschappij. Bobbel kiest voor eerlijk en vrij en dan maar niet rijk.
Bobbel is duidelijk anders, wie wordt er nu geboren in een bakfiets? De veel minder brutale Deesje is op een heel andere manier | |
[pagina 13]
| |
een buitenbeentje. Deesje woont samen met haar vader en twee oudere broers, die weinig aandacht voor haar hebben. Deesje leest in haar Wieweetwatwaarboek over het Heelal, de Zeeën en het Land en ze spaart bijzondere plaatjes die ze in haar dingenschrift plakt. En dat is natuurlijk niets gedaan voor een klein meisje. Deesje moet er nu maar eens uit, naar een gezellig gezin, met kinderen van haar leeftijd, en halftante is een uitstekende oplossing. Juist omdat Deesje zo verlegen is en nooit de kans krijgt haar verhaal te vertellen, raakt ze verzeild in allerlei avonturen. Ze komt terecht bij de plaatselijke outcast, waar het heel wat beter toeven blijkt dan bij de gevestigde orde. Tussen al haar avonturen wordt heel subtiel het verhaal van de moeizame omgang tussen mensen en hun onhandige communicatie verteld. Ditmaal betreft het vaak stuntelige mannen, die slecht hun gevoelens kunnen uiten. Deesjes vader bijvoorbeeld en haar twee oude broers, die uitstekend over timmeren en behangen kunnen praten, maar als het zaken van wat meer persoonlijke aard aangaat, wordt het heel moeilijk. Ook luisteren is niet hun sterkste kant:Thuis bij halftante belde ze haar vader op. Ze hoorde het lawaai van timmeren, zagen en boren. En daar tussendoor de stem van haar vader.En zo blijven vader en broers, volop bezig Deesjes kamer zo mooi mogelijk te maken, mijlenver verwijderd van het meisje met wie ze eigenlijk niet veel raad weten. De onmacht tot communiceren is voornamelijk onhandigheid, niet zozeer onwil. En dat is juist het erge. Ook degenen die met elkaar proberen te praten krijgen het niet voor elkaar: Bobbel merkte dat Pina en Mos gesprekken met elkaar voerden die ze niet kon verstaan. Pina en Mos spraken in de p-taal. Dat deden ze altijd als Bobbel niet mocht horen wat ze zeiden. Het zal wel weer over mij gaan, dacht Bobbel dan, en meestal was dat ook zo. | |
[pagina 14]
| |
‘Sepinds depie tepijd schrepijft zepe nepaar Fepok.’ Het communicatieprobleem staat centraal in de novelle De Tsjilpmachine, ook met illustraties. Alle personages lijden eraan. Hier wordt de concessie die aan kinderen gedaan wordt opgeheven: geen spannend verhaal en geen goed eind. De luchtige toon en de eenvoudige stijl zijn echter prachtig meegegaan naar dit andere genre. Het boek vertelt het verhaal van stilte en lawaai, van praten en zwijgen. Vroeger, toen Zoë een kind was, speelde ze stommetje als het mistte in de winter, want ze wist zeker dat de mensen om haar heen de mist dikker maakten met al hun wolken woord, en dat de mist, als er buiten geen plaats meer was, naar binnen zou slaan door iedere mond die openstond, zodat ontelbare longen opzwollen en ontploften en alle mensen doodgingen behalve zij. Want zij zou zwijgen. Zoë, wonend in de stiltezone van een ziekenhuis, houdt op met haar studie en zoekt naar manieren om aan geld te komen. Na een mislukte poging om ‘seelsussistunt’ te worden gaat ze als enquêtrice met hondenvoer de huizen langs. Zo ontmoet ze Tor, een computer- en electronicafreak die geluid wil vangen, en een oude eenzame vrouw, die Zoë laat voorlezen om weer eens een stem te horen. Tor palmt haar in met zijn sampler key-board, een tsjilpmachine volgens Zoë. ‘Ze moest het zich voorstellen, legde Tor uit, als een soort telelens, maar dan niet voor beelden maar voor geluid; als hij zoiets bezat, zou hij het van op grote afstand kunnen richten op - bijvoorbeeld - een slaapkamerraam, en er de geluiden mee naar binnen halen: een zucht, drie seconden huilbui, verstopte tweepersoonswoorden. Zuiver zouden ze zijn, omdat ze ongezien waren gevangen. Wie zich onbespied waant, gedraagt zich natuurlijker. “Zulke geluiden verzamelen,” zei Tor. “Zonder dat die mensen het weten?” vroeg Zoë. Als de geluiden eenmaal van hem waren, zei Tor, hoorden ze bij niemand anders meer. Ze werden anoniem.’ Spelen met andermans geluid, daar is Tor goed in, maar met zijn eigen geluid blijft het behelpen. Hij sleurt Zoë zijn leven in, verhuist haar van de stiltezone naar zijn rommelige huis in de stad en haar eigen woorden moeten zijn gevoel verwoorden. Het blijkt niet te werken. Tors experimenten mislukken en Zoë vlucht van hem weg. De oude vrouw, die Zoë bedelft onder de aandacht omdat ze zelf zo veel te kort komt, vraagt haar na het eerste enquêtebezoek terug te komen om haar voor te lezen. De vrouw wil een verhaal horen dat echt gebeurd is, en Zoë leest het verhaal voor waarvan de eerste zin is doorgekrast; de tweede zin, van vier pagina's lang, vertelt over een jonge vrouw die een kind adopteert. Ze doet verslag van moeizame jaren, versterkt door de gebrekkige relatie met man Pier. Het is niet precies het verhaal dat de oude vrouw wil ho- | |
[pagina 15]
| |
ren, ze wil iets dat echt gebeurd is, en niet zoveel over dat kind, meer over de jonge vrouw zelf. En Zoë vertelt het verhaal verder: Zoë opende haar ogen en zag het gezicht van de oude vrouw te dichtbij. Zoë en Tor zijn niet de enigen die ‘oneigenlijk’ communiceren, Tor via andermans geluiden, Zoë als las ze voor uit een boek. Ook de vrouw uit dat boek en haar man Pier kunnen er wat van. Ze hebben geleerd om te praten met poppen, achter de bank. en zo blijven we aan de gang, er is steeds meer ruzie over steeds onzinniger dingen, maar o, op een keer, ik ben kwaad weggelopen uit de woonkamer, en na een poosje kom ik toch weer terug want het is wel erg koud op de slaapkamer, en dan zie ik dat Pier achter de bank zit, en dan laat hij de soeplepel dingen zeggen die hij zelf niet gezegd krijgt en daarna houden we elkaar als twee soppende drenkelingen vast, maar de volgende morgen denk ik, twee drenkelingen die elkaar vasthouden zijn twee keer zo zwaar en zo zink je nog harder, vanaf die dag laat ik je steeds meer los. De personen kampen met onmacht contact te maken. Wat overblijft is stilte, is alleen zijn. Het beste contact lijkt nog dat achter glas, ongevaarlijk, nietszeggend contact. Bijvoorbeeld de witte man in het ziekenhuis tegenover Zoë. Eerst kijken ze alleen maar naar elkaar, maar dan zwaait Zoë naar hem, en heft hij verrast zijn hand op. Ze zag hem lachen.
Of de reizigers op Schiphol, wachtend op bekenden: Ze konden van op een afstand de ander bekijken, de reiziger op wie ze wachtten, van wie ze misschien hielden of hadden gehouden. Ze konden van op een afstand die gestalte bestuderen, dat loopje, dat ooit zo verliefd had gemaakt. En toen ze de hal in mochten, de reizigers, zeiden zij die het gelukkigst leken de onzinnigste zinnen. | |
AanmodderenDe Tsiplmachine is het verhaal van ‘wil wel, maar kan niet’. Dit verhaal wordt ook verteld in het boek dat dit jaar bekroond wordt met vlag en wimpel; Dit boek heet anders. Het is een spannend verhaal over drie kinderen die met hun moeder in een huisje in het bos wonen. Moeder werd daar min of meer ingeslagen door manlief, en ze vindt er redding van Sara, die nu juist op zoek is naar mensen die haar redding nodig hebben: | |
[pagina 16]
| |
Wie doodgaat, laat een erfenis na. Quies et Cura is Latijn. Het betekent Rust en Aandacht. Sara had op school Latijn geleerd en die kennis wilde ze tien jaar later wel eens gebruiken. Bovendien zou ze daardoor makkelijk met iemand in gesprek komen, iemand die bij dat bord stond en zich afvroeg wat die woorden betekenden. Dat kon ze dan vertellen en er meteen wat aandacht bij geven. Maar er kwam niemand bij dat bord. En er sliep niemand in een van die bedden. Sara had geen reclame gemaakt voor haar vakantieterreintje. Dan wordt het hier veel te druk en lawaaierig, dacht ze, en dan kan ik het niet meer Quies et Cura noemen. Bovendien, dacht ze erachteraan, wie echt rust wil, zal die heus wel gaan zoeken. Zo zal iemand me wel vinden op den duur. En zo is het ook. Moeder Lara komt met haar drie kinderen rust en aandacht zoeken in het bos, omdat ze bij haar man was weggelopen. Hij had nogal losse handen. Niet echt natuurlijk. ‘Nee, als hij kwaad was sloeg hij met de meubels op haar, of met haar op de meubels. Daarvan kreeg ze een gat in haar hoofd en haar trui en haar ziel.’
De drie kinderen worden opgevoed in het bos, en mogen vooral niet naar de Algemene School, omdat moeder Lara nog steeds schrik heeft van de buitenwereld en haar kinderen voor klappen van grote jongens wil beschermen. Dit boek staat - net als verschillende andere moderne kinderboeken - bol van mishandeling, alcoholisme, scheiding et cetera. Het grote verschil is echter dat het nergens bij name wordt genoemd. En zo kan er een vrolijk en toch serieus verhaal verteld | |
[pagina 17]
| |
worden waarin mensen het hoofd boven water proberen te houden, met alle reële problemen van dien. Niet alleen het perspectief wordt bij de kinderen gelegd, ook de sympathie. Want de volwassenen in Van Leeuwens boeken zijn - vaak goedbedoelende - stuntelaars, gevangen in plicht, in verwachting, in onmacht. En de kinderen, die het vanzelfsprekende tot het wonderlijke verheffen, zien scherper, zijn eerlijker, slimmer en nuchterder. Hun gedachten lopen nog in lijntjes, in plaats van in kringetjes. De ‘grotemensenellende’ staat echter op de achtergrond. Het verhaal laat zich samenvatten als een spannend avontuur dat drie kinderen meemaken als ze door de wildvreemde meneer Hijdaar worden meegenomen op ‘schoolreisje’. De omgang van de volwassenen met elkaar en met zichzelf, die vaak te treurig is voor woorden, staat tussen de regels. Juist die subtiliteit maakt het tot een prachtig boek. En, want het is een kinderboek, een boek dat goed afloopt. Toch jammer. Het happy-end lijkt er een beetje bij gezocht: ‘Ik wou dat alles altijd overal goed af kon lopen,’ zei ze opeens, ‘zoals in de boeken.’ En dus loopt het boek goed af. De hiervoor beschreven en andere thema's komen in elk boek echter weer terug. Joke van Leeuwen zadelt haar jonge lezers inderdaad niet op met onopgeloste problemen. (Waarom zou je kinderen met spanningen laten zitten?) Maar dat wil niet zeggen dat alles binnen de kaften van het boek een sluitende oplossing vindt. De spannende verhaallijn krijgt een bevredigend slot, maar de thema's worden meegenomen naar het volgende boek. Joke van Leeuwen neemt haar lezers op deze manier serieus. Op een prettige manier worden dingen aan de orde gesteld waar volwassenen keer op keer weer tegenaan blijken te lopen. Zonder pedagogische terechtwijzigingen of handige tips laat ze zien hoe menselijke relaties de mist in dreigen te gaan door onhandigheid, door niet eerlijk durven te zijn. En daarom zijn haar kinderboeken, ondanks het goede einde dat het voor ‘ons lezers’ zo vervelend maakt, uitstekend literair en serieus te benaderen. Daarbij liggen tal van kleine grapjes, intertekstuele verwijzingen, tekeningen waarin schilderijen of wereldheersers te ontdekken zijn, te wachten op herkenning. Want wat haar kinderlezers ook weten te halen uit de boeken, die verwijzingen zullen zij laten liggen. |
|