Vooys. Jaargang 11
(1993)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
Remco Campert
| |
[pagina 232]
| |
aan de Vijftigers sluit hierbij aan: ‘Een zekere trendy-achtigheid is mij niet vreemd [...] Ik herkende die poëzie wel, maar het was ook: hier is iets aan de hand. We zien wel wat er van komt, maar eerst wil ik er bij horen.’Ga naar voetnoot2. En sterker nog. ‘Het was voor mij niet zozeer een kwestie van literatuur, maar alles wat erop en eraan zat; een manier van leven die mij gewoon goed uitkwam op dat moment.’Ga naar voetnoot3. Dit verklaart ook waarom Campert een gematigd Vijftiger is geweest; hij herkende iets, heeft dat in zijn werk opgepikt, maar is er niet in blijven hangen. Het mag duidelijk zijn dat Campert niet vanuit bepaalde theorieën werkt. ‘Ik ben geen oeuvrebouwer’, zegt hij zelf, ‘daar ben ik te wisselvallig voor. Het constante zit bij mij in de toon.’Ga naar voetnoot4. Theoretiseren over literatuur interesseert hem dan ook niet; hij heeft meer een houding van ‘niet denken maar doen’. Schrijven moet | |
[pagina 233]
| |
wel leuk blijven en geen zure plicht worden, en theorieën vormen is niet iets wat hij onder ‘leuk’ verstaat. Ook hier zijn zijn uitspraken over zijn deelname aan de Vijftigers typerend. Het oprichten van het tijdschrift Braak, dat een spreekbuis voor de Vijftigers was, vergelijkt hij met de lol die andere jongens hebben in postkantoortje spelen.Ga naar voetnoot5. Op deze manier is Campert door zijn leven in de literaire wereld ook met het medium theater in aanraking gekomen. In de jaren '60 werden er steeds meer poëziemanifestaties georganiseerd en ook hij ging optreden bij dergelijke activiteiten. Vanaf 1976 werd hij actief in de jaarlijks terugkerende manifestatie Poetry International. Na de jaren '60 en '70 is Campert doorgegaan met optreden, in 1989 organiseerde hij zelfs zijn eigen toernee, samen met Bart Chabot en Jan Mulder, met wie hij ook tegenwoordig nog regelmatig op het podium staat. Al deze optredens bestaan uit het voorlezen uit eigen werk, hij maakt er geen speciale show van. De toernee met Bart Chabot en Jan Mulder kreeg een extra dimensie doordat Chabot in een nogal surrealistisch betoog het beleid van de Bijenkorf omtrent de Rushdie-affaire aan de kaak stelde; het voorlezen werd onderbroken door een kleine conference. Er valt over te twisten of het voorlezen uit eigen werk een vorm van theater is, want er gebeurt niets meer dan dat voorlezen. Voor Campert zijn theater en poëzie echter wel degelijk nauw verbonden. Hij gaf niet voor niets een van zijn laatste bundels de titel Theater en een poëzie-opvatting van hem is: ‘Poëzie is jezelf opvoeren als dichter, dat is theater, zowel in de slechte als in de goede betekenis van het woord.’Ga naar voetnoot6. Dat Campert ook met het medium film heeft gewerkt, komt voort uit een persoonlijke interesse. Zijn aandeel in de films waar hij aan meewerkte was voornamelijk tekstueel. Hij schreef onder andere de scenario's voor Helden in schommelstoel en Het gangstermeisje, films van Frans Weisz naar respectievelijk een verhaal en een roman van Campert. In Het gangstermeisje lopen film en literatuur nogal door elkaar. Campert schreef de roman en het scenario tegelijkertijd, en het verhaal gaat ook nog eens over een schrijver die bezig is een filmscenario te schrijven. Er zou hier dus sprake kunnen zijn van vermenging van de media film, roman en scenario. Toch is dat niet het geval; in de roman wordt het element film alleen als thema gebruikt. De hoofdpersoon van het verhaal, Wessel Franken, heeft zich teruggetrokken in een stadje aan de Rivièra, om na te denken over zijn huwelijksproblemen en om te schrijven aan een filmscript over een gangstermeisje. Hij slaapt en drinkt voornamelijk en denkt veel aan zijn persoonlijke problemen, waardoor het schrijven niet wil lukken. Tussen alle overpeinzingen over zijn leven door lezen we ook de ideeën die Wessel Franken heeft over het filmscenario. Deze ideeën komen tot uiting in korte beschrijvingen van mogelijke filmscènes zoals Wessel die voor zich ziet en in gesprekken die hij heeft met de regisseur van de film. Naast deze thematische uitwerking van het element film maakt Campert in zijn roman geen gebruik van filmprocédés, zoals bijvoorbeeld de camera-techniek à la Robbe-Crillet; het droog weergeven van beschrijvingen, alsof het door een camera gefilmd is. | |
[pagina 234]
| |
Dit gebeurt ook niet in de beschrijvingen van de filmscènes die Wessel voor zich ziet; deze beschrijvingen zijn subjectief, omdat Wessels oordeel erin te vinden is. Hij bedenkt mogelijke scènes en overweegt of hij ze kan gebruiken voor de film. Tenslotte gaat Campert niet zo ver dat hij zijn scenario als roman presenteert. Campert heeft aan twee films gewerkt waarbij hij meer dan alleen het scenario schreef. In de korte speelfilm De appeloogst, die hij samen met onder andere Philip Mechanicus en Willem van Malsen maakte was hij bijvoorbeeld ook te zien als acteur. Hij zegt hier zelf over dat deze film alleen voor de lol gemaakt is. De andere film waar Campert actiever bij betrokken was, was de verfilming van zijn gedicht ‘Een neger in Mozambique’, welke hij samen met Hans Keller maakte. Naast de film is er nog een andere interesse van Campert die invloed heeft gehad op zijn werk: de jazzmuziek. Hij heeft zelf geen muziek gemaakt, maar de jazz heeft wel invloed gehad op zijn werk, met name op zijn poëzie. Deze invloed is de enige die verder gaat dan enkel het leveren van thema's. De jazzmuziek beïnvloedt Camperts poëzie op drie manieren. Ten eerste verwerkt Campert de jazz als thema in zijn gedichten. Zo heeft hij bijvoorbeeld een gedicht geschreven over Charlie Parker. De levenshouding van jazzmuzikanten speelt daarbij een belangrijke rol; hij bewondert hun ‘groots en meeslepend’ leven en verwerkt dit in zijn gedichten. Ten tweede heeft Campert de poëzie-opvatting dat een gedicht vorm krijgt op het moment van ontstaan, zoals bij jazzmusici de muziek ontstaat tijdens de improvisatie. Dit hangt samen met het derde punt waarop de jazz invloed uitoefent: de stijl die hij hanteert in zijn poëzie. Die stijl is gebaseerd op procédés ontleend aan de jazzmuziek. Camperts gedichten zijn niet in een strakke vorm geschreven, maar vallen in spreektaalachtige zinnen uiteen; dit geeft een jazzachtig ritme. Daarnaast neemt hij voor een gedicht een bepaald uitgangspunt (meestal lijkt het alsof hij een willekeurig thema kiest) en gaat hij al associërend op zoek naar een conclusie. Lang niet al zijn gedichten hebben een duidelijk einde. Het gedicht zou hierdoor nog bladzijden lang door kunnen gaan en het thema kan in een volgend gedicht weer makkelijk opgepikt worden en via andere associaties tot een nieuw gedicht leiden. Campert brengt zijn gedichten al improviserend tot stand. Toch is hij ook hierin niet extreem; net zoals hij het element film in Het gangstermeisje niet zo ver doorvoert dat hij geen scenario als roman presenteert, presenteert hij geen jazzmuziek als gedicht. Hij heeft geen jazzgedichten geschreven, zoals we die van Paul van Ostaijen kennen. Hij maakt geen ritmische improvisaties met woorden waarbij de betekenis van de woorden vrijwel wegvalt. Het draait bij Campert wel degelijk om de betekenis, al zet hij de essentie vaak tussen haakjes, alsof die er niet bij hoort. Een gedicht uit de langere reeks ‘Solo’ (uit: Bij hoog en bij laag) laat zien hoe ver hij kan gaan in zijn jazzachtige poëzie, de meeste gedichten zijn echter wat gematigder: | |
[pagina 235]
| |
even
iets over poëzie: harde woorden
(we zijn achter met onze)
zoals jazz ze zegt
(po)
ja bij uitstek jazz
(ëzie)
zagen zagen wiedewiedewagen
zal ik de jazz om een boterham vragen?
en de armoede
Dat voor Campert leven en schrijven dicht bij elkaar liggen, blijkt ook weer uit zijn poëzie; niet alleen spreekt de levenshouding van jazzmusici en de sfeer van hun muziek uit zijn gedichten, ook klinkt er duidelijk zijn eigen levenshouding in door. ‘Je zou Remco Campert als een soort in de Nederlandse literatuur verzeild geraakte solist kunnen beschouwen, bezig in een ambiance van sigarettenrook en verschraald bier avond aan avond nieuwe versies te bedenken op het eeuwig eendere thema van de blues’Ga naar voetnoot7., zoals J. Bernlef de dichter Campert zeer treffend omschreef. Die vergelijking van de dichter met een jazzsolist kunnen we nog verder doorvoeren als we zijn hele oeuvre bekijken, want Campert is niet alleen dichter; hij is boven alles schrijver en als je dan een typerende vergelijking wilt geven, is de vergelijking met een kameleon op hem het meest van toepassing. Hij is een schrijver, die zijn schrijverschap op zo veel manieren vorm geeft, dat hij bijna overal op zijn plaats is. Dit blijkt duidelijk uit de multi- en intermedialiteit waarvan in zijn werk sprake is. Daarbij vormt geen persoonlijke, allesomvattende theorie de grondslag, maar speelt zijn aard een grote rol; hij verandert dankzij zijn levenshouding met zijn omgeving mee. Maaike Sips is studente Moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Utrecht. |
|