Vooys. Jaargang 11
(1993)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
Medium van machtsmisbruik en masochisme
| |
[pagina 224]
| |
die hij aanlegt eigenlijk, en in hoeverre stelt hij zich als ‘elite’ op tegenover de ‘massa’ die dit medium tot zijn publiek kiest? Kortom: hoe redt Komrij zich uit deze verstrengeling van literatuur en televisie? Komrij: Sintra, mei 1993
‘Het is een boek geworden’, zegt Komrij over Horen, zien en zwijgen, ‘waarin de creativiteit en de literatuur wraak nemen op de fantasieloze Gooise slaappil. WRAAK!’Ga naar voetnoot1. Niet alleen met déze stelling zet Komrij literatuur en televisie als tegenpolen tegenover elkaar: in veel van zijn televisiekritieken staat literatuur voor de fantasie, de oprechtheid, de moed en het waardevolle, terwijl hij op de televisie alleen het inhoudsloze en zinledige, risicoloze en ongevaarlijke ziet. Zijn waardeoordeel over de televisie lijkt te zijn gebaseerd op zijn literatuuropvatting: de televisie zou wat Komrij betreft moeten zijn als de literatuur. Hiermee wordt duidelijk hoe literair zijn blik op de televisie in feite is: deze verstrengeling van waardeoordelen over wat toch twee zeer verschillende media zijn is nuttig om in het achterhoofd te houden als we vorm en inhoud van zijn televisiekritiek bekijken. Aanleiding voor zijn intensieve bemoeienis met het massamedium televisie is volgens Komrij het feit dat het een ‘indringend’ medium is dat vraagt om een nieuwe, compromisloze kritiek. ‘Het past een schrijver niet om over het reilen en zeilen van “het medium” te zwijgen’ stelt Komrij: als intellectueel heeft hij de taak ten strijde te trekken tegen alles wat de goede smaak, de schoonheid en het gezonde verstand bedreigt. Woede is vaak de aanleiding voor zijn essays en columns: ‘[Die TV-programma's] onderging ik als regelrechte agressie! Ik schrijf niet om te getuigen, of om terug te schoppen, nee, ik schreef uit puur lijfsbehoud! Die agressie ervaar je overal, op de televisie, in de architectuur, de ambtenarij, in de politiek, in alles wat zich opblaast, tot in het groteske.’Ga naar voetnoot2. Komrij zelf deelt zijn kritieken bovendien in bij de puur literaire teksten: zijn televisiekritieken zijn een vorm van wat wel ‘ervaringsliteratuur’ genoemd is: ‘Waar het me om ging, allereerst was het schrijven over televisie. Er zijn schrijvers die soelaas vinden in het noteren van hun ziel, in het weergeven van de vreugden van de Meimaand, [of] in het verbrokkelen van de taal- de aanleiding is bijzaak: hier vormde de tv een concreet gegeven’. Het zijn schetsen, kleine pamfletjes, die hun aanleiding vinden in een kijkervaring, maar vaak uitgroeien tot een autonoom stukje proza dat weinig of niets te maken heeft met wat die avond op de tv te zien was. De rest van het hierboven gegeven citaat luidt: ‘een concreet gegeven om door te formuleren een bijdrage te leveren tot het inzicht in de macht die de één uitoefent over de ander, het enige inzicht dat de moeite waard is.’ | |
[pagina 225]
| |
Hiermee geeft Komrij aan dat zijn beoordelingscriteria weinig te maken hebben met ‘tv-eigen’-aspecten als amusementswaarde, vakkundigheid, informatiegehalte of cameravoering, maar alles met de verhouding kijker-televisiemaker: een verhouding die volgens hem sado-masochistisch van aard is, waarbij de televisiemakers met graagte de ‘sado’-kant voor hun rekening nemen, en de kijkers masochistische behoefte hebben aan het getreiter en de minachting die hen vanuit Hilversum ten deel valt. De televisie als machtsspelletje: Komrijs televisiekritiek blijkt een voortzetting van de strijd tegen de angst, de haat, de oppervlakkigheid, de onderdanigheid en de rancune die ook in zijn andere essayistisch proza zo'n grote rol speelt. Komrij neemt het in Horen, zien en zwijgen op voor de modale tv-kijker, de ‘grote massa die dom gehouden wordt’, maar schopt voortdurend tegen de culturele middenlaag, een goed opgeleide groep die meekijkt, geniet van de kitsch en vervolgens klaagt over het peil van de programma's. Zelf deelt hij het televisiepubliek in drie groepen in: ‘De tévé is voor het vee, en brengt programma's die het vee behagen. Dat spreekt en loopt ook vanzelf. Maar er kijkt eveneens een bovenlaag mee [die] geniet van de smaak van de arbeider, zijn moppen, zijn kitsch en zijn simpelheid die hun als iets heel exotisch voorkomt. Ze kwijlen. In het café gekomen klagen ze over het peil van de programma's. Dat is de nieuwe feodale klasse.’ Deze klasse klaagt uit minachting, stelt Komrij. Hij deelt zichzelf in bij de derde groep, ‘de kleinst mogelijke mondige minderheid’, die niet klaagt uit minachting, maar uit mededogen en betrokkenheid. Het is vanuit die betrokkenheid dat Komrij het peil van de televisie veroordeelt, en zich afzet tegen het gebrek aan verrassing, uitdaging en vernieuwing. Nadrukkelijk houdt hij hier dus vast aan de kloof tussen massa, middenlaag en intellectuele elite: waar hij pleit voor meer vernieuwing, scherpte en diepgang op de televisie lijkt hij bovendien vaak meer zijn eigen intellectuele ‘mondige minderheid’ op het oog te hebben dan ‘het vee’ dat voor hem de massa is.
Toch veroordeelt Komrij niet zozeer deze kijkersmassa. Het is niet ‘het vee’ dat voor het vulles op de buis zorgt: onder het motto ‘de televisie bereikt het peil van de mensen die erover beslissen’ zijn het de televisiemakers die persoonlijk door Komrij worden aangevallen. ‘De programma's’, zo stelt Komrij, ‘zijn een afspiegeling van de keuze die belangengroepen voor hun publiek maken.’ Die keuze is volgens Komrij niet gebaseerd op de behoeften van de kijker, maar op de Gooise strukturen die gericht zijn op continuteit, behoud van posities, geld en macht. Zelfingenomenheid en een onvoorstelbare minachting voor de behoeften van de kijkers is wat Komrij achter het bombardement van spelletjes, kwissen, irrelevante actualiteitenrubrieken en liedjesshows op de buis vermoedt. ‘Het terrorisme van de tv, met haar op niets gefundeerde kijkcijfers, op niets gefundeerd omdat geen mens immers ooit kan kiezen, heeft een nieuwe kaste verdrukten gekweekt. U en ik. Ze vormt de kroon op de dictatuur van het geestelijke lompenproletariaat. Nee, nu even serieus.’ | |
[pagina 226]
| |
Dit terrorisme van de televisie is voor Komrij in de meeste gevallen gelijk aan het terrorisme van de vulgariteit. Hij treft het televisie-onbenul waartegen hij strijdt bij alle omroepen aan: dwars door de verzuiling heen hekelt hij de ‘zinledigheid en woordvervuiling’ die hij avond aan avond aan zich voorbij ziet trekken. Er zijn voor Komrij geen VARA-programma's, geen TROS-programma's, geen NCRV-programma's; programma's zijn simpelweg goed of slecht. Goed en slecht zijn dus de twee extremen in zijn waardering: aan het ene uiterste plaatst Komrij de TROS, voor hem de belichaming van ‘de populistische terreur’, aan het andere de VPRO, de enige omroep die volgens hem de broodnodige ‘intelligentie en stekeligheid’ te bieden heeft. Hiermee voldoet Komrij in zijn culturele oordelen aan wat in de jaren '90 stereotiep en clichématig geworden is: was het in de jaren '80 bon ton om met Komrij de VPRO te omarmen en meewarig het hoofd te schudden over de ‘vertrossing’ (die term komt merkwaardig genoeg niet bij Komrij vandaan), tegenwoordig is het onder intellectuelen modieus om juist de pulp als ‘interessant fenomeen’ met nieuwe aandacht te bekijken. Zijn kritiek op de TROS brengt Komrij in het volgende fragment, overigens niet uit de bundel afkomstig, uitvoerig en systematisch naar voren: ‘De TROS heeft als weinige naoorlogse instanties in Nederland (door haar collectiviteit en massale bereik) bijgedragen tot de maatschappelijke uitholling, de minachting voor de democratie, de machtsvorming van het geestelijk proletariaat, de verlaging van de kwaliteit van het dagelijkse consumptie-aanbod van miljoenen Nederlanders, de afbrokkeling van de mogelijkheden voor vernieuwers en avant-garde, de verdachtmaking van bevolkingsgroepen, de mobilisatie van de “gezond-denkende” horden, de populariteit van de Duitse schlager, de exploitatie van irrationele angsten, het bagatelliseren van wettelijke regels en behoorlijke omgangsvormen, het maximaliseren van Valse Emoties en Commercie, het Vergulden van Debiele Artiesten en het Vernikkelen van Talent, de verloedering van taalgebruik, de vergroting van het gevaar van massahysterie en populistische terreur. Het gebouw van de TROS is gegrondvest op rancune.’Ga naar voetnoot3. Het hele jaar door prijst Komrij VPRO's Koot en Bie in alle mogelijke bewoordingen: zonder deze ‘indrukwekkendste hoogvliegers die onze TV ooit heeft opgeleverd’ kon men wat Komrij betreft het zaakje wel opdoeken in Hilversum. Onafhankelijkheid, intelligentie en inventiviteit: alleen de VPRO voldoet het eisenpakket van Komrij. De VPRO staat in de ogen van Komrij open voor vernieuwing: waar angst en rancune de programmamakers van de TROS tot het zoveelste spelprogramma inspireert, onttrekt de VPRO zich moeiteloos aan dit Hilversumse machtsspel. Voor lovende woorden is in ‘Horen, zien en zwijgen echter weinig ruimte. De meeste pagina's gebruikt Komrij om de Nederlandse amusementsprogramma's met vlijmscherpe satire te lijf te gaan: vooral Toppop, Wie van de Drie en Een van de Acht moeten het ontgelden. Komrij besteedt nauwelijks aandacht aan televisiedocumentaires. Het grootste deel van zijn kritieken gaat over het televisieamusement | |
[pagina 227]
| |
[pagina 228]
| |
in ruime zin: shows, kwissen, series, spelletjes en praatprogramma's met een amusementachtig karakter. In zijn artikel ‘De treurbuis van Gerrit: Komrij als radio- en telvisiefenomeen’ vermoedde Ad Kooyman dat televisie voor Komrij ‘vooral een audiovisuele kermis is waarop nog wel af en toe serieuze zaken voorkomen, die echter niet essentieel zijn voor het medium. Televisie is daarentegen allereerst een pretpark, en dat park moet hard worden aangevallen, of heel soms worden toegejuicht.’ Meedogenloos is Komrij in zijn beoordeling van coryfeeën als Mies Bouwman, Hans van Willegenburg en Albert Mol. Het zijn voor hem de prototypen van het diepe verval waarin de televisie is terechtgekomen, de zinledigheid en de woordvervuiling. Komrij op 2 februari 1976: ‘Hoe kan een land zo verkommerd en aan de rand van de afgrond raken [...] dat het dit al jaren en jaren verdraagt en bij zich over de vloer toelaat, zonder ooit wijkcomités op te richten ter verwijdering van dergelijk omroeponkruid, dergelijk beeldbuisschuim? Ik doel hier natuurlijk op Albert Mol en Hans van Willigenburg. De eerste staat model voor de malloot met de constante giechel, die van elke onschuldige uitlating iets dubbelzinnigs weet te maken [...] en de tweede voor de praatgrage blaaskaak die nog maar op de helft van zijn monoloog is als iedereen al lang gillend naar de vliering is gevlucht. [...] Hans van Willigenburg, met dat ietwat aangebrande hoofd, dat altijd nét uit een Tefal tosti-knijper afkomstig lijkt, spant beslist de kroon. [...] Hij presteert het om ons van tevoren de hele inhoud te vertellen van wat we nog moeten gaan zien. Hij zegt je niet alleen dat het echt spannend, of echt leuk (met zo'n kwieke knipoog) gaat worden, maar ook precies hoe het zal aflopen. Ik heb eens een tijd lang geprobeerd om het te overstemmen, en om, telkens als ik die reisfolderkop zag opduiken, luidkeels schallend te gaan zingen, maar moest ook dat opgeven. [...] Bij dit wezen vergeleken is Albert Mol aandoenlijk.’ Op 6 mei 1979 zond de VPRO een door Gerrit Komrij geschreven en gepresenteerde talkshow uit. Het was niet het eerste televisieoptreden van Komrij: een jaar eerder had hij de tekst geschreven en ingesproken voor een documentaire over Wilhelm Busch. De talkshow echter is beroemd geworden, niet in de laatste plaats omdat Komrij er de keihard in afrekent met voor een deel al eerder genoemde coryfeeën als Hans van Willigenburg, Mies Bouwman, Sonja Barend en Willem Duys. Deze beroemde gasten uit het Gooi, die worden nagespeeld door onder andere Mensje van Keulen, Jan Lenferink, Henk Spaan en Paul Haenen, worden door Komrij, die Mies Bouwman speelt, in de talkshow ontvangen en nader aan de tand gevoeld. Alle teksten zijn door Komrij geschreven, en zijn vaak bijna letterlijk overgenomen uit zijn televisiekritieken. De hele show is, zo stelt Ad Kooyman, een andere manier van vorm geven aan de opvattingen, zoals verwoord in de kritieken. Onder het motto ‘Kijk eerst nog even naar dit programma, en gooi dán uw toestel uit het raam’ slaat Komrij zijn gasten om de oren met vragen als: ‘Moet je horen. Een tv-criticus, zijn naam is me ontschoten, heeft eens van jou gezegd dat je, en ik citeer, een rochelende ratelslang en een eeuwige gebedsmolen bent, maar ook een uitzinnige menageklep, een kale snapper, een euvele lulhannes, een funeste kletsmeier, een klonterige kwijlebabbel, een kokette keffer, | |
[pagina 229]
| |
een zelfgenoegzame zwamneus en een reutelende rammelzak. Dat is niet mis. Hoe kijk je dáár nu tegen aan?’Ga naar voetnoot4. Lijdend voorwerp was in dit geval, hoe kan het anders, Hans van Willigenburg. Ernstiger kritiek uit Komrij/Mies op hoofd programmadienst bij de NOS, Carel Enkelaar en de voorzitter van de VARA, André Kloos. De show over het Hilversumse establishment eindigt met de volgende uitsmijter: ‘Dit waren dan de gásten van vanavond, beste kijkers. Dit soort mensen zorgt ervoor dat u elke avond niets te zien krijgt, behalve hun eigen domme hoofd. We vergeten die flauwekul met Mies Bouwman nu maar. We gooien ook Mies Bouwman op de schroothoop, waar ze thuishoort. Ik spreek maar namens mezelf. Hoe komt het dat je op de treurbuis nooit eens iemand hoort van wie je opkijkt? Dat je altijd hetzelfde ziet, jaar in jaar uit? Dat komt door de kijkcijfers. Dat komt door de angst van de omroepen voor het vulgus. [...] Het tuig van de richel heeft op de buis gezegevierd, en alles wat waardevol, scherp, diep, aanstootgevend, onthullend, schokkend, oprecht of gewoon maar aardig zou kunnen zijn, is er volkomen uitgerangeerd.’ De volkshelden van de treurbuis- Komrij voorspelde ze geen lang leven. Achterin Horen, zien en zwijgen nam hij hoopvol een ‘vergeetregister’ op: een lange rij namen van televisiesterren die, zo voorspelt Komrij, de lezers van de toekomst onbekend zullen zijn. ‘De tv is kort, maar de kunst is lang!’ schrijft hij triomfantelijk. Onder de verdoemden in het vergeetregister bevinden zich echter de grote namen van de hedendaagse televisie, in veel van de gevallen ook de grote namen van 1976. Er is in zeventien jaar blijkbaar niets veranderd. Beter bewijs voor Komrijs stelling dat men in Hilversum gericht is op continuïteit en behoud van posities lijkt niet te geven. Interessant is in dit verband de allerlaatste kritiek die Komrij schreef, op 31 december 1976, waarin hij zijn conclusies trekt en Hilversum enkele ‘kleine, voor volwassenen eigenlijk uiterst minieme veranderingen’, maar in werkelijkheid een keihard eisenpakket voorlegt: ‘Het onnozele zuilenstelsel dient te verdwijnen en plaats te maken voor een nationale omroep. Er behoort een afzonderlijke culturele zender te komen. [...] De massieve bureaucratische omroepbesturen [...] dienen drastisch te worden uitgedund. We leven in een democratisch land, maar we hebben de tv-programma's van de totalitaire staat. We kennen een persvrijheid, maar om televisievrijheid bekommert zich niemand. Er is geen televisievrijheid.’ Wat er van dit eisenpakket is ingewilligd heeft de tijd inmiddels geleerd. Belangrijker is echter in hoeverre deze eisen van Komrij, en de culturele waardeoordelen die eraan ten grondslag lagen, in de ‘postmoderne’ jaren '90 nog relevant en geldig zijn. Eerder stelde ik dat Komrijs maatstaven bij het kijken naar televisie steunen op zeer literaire criteria: literatuur is het domein bij uitstek voor de fantasie en vernieuwing, de oprechtheid, de moed en het waardevolle. Literatuur moet origineel zijn, verrassend, en de lezer iets nieuws en waardevols opleveren. Het zijn ook deze eisen die Komrij aan de televisie stelt. Dat het hier een massamedium betreft, dat juist door die massaliteit aan heel andere eisen en voorwaarden moet voldoen dan literatuur, lijkt Komrij over het | |
[pagina 230]
| |
hoofd te zien. Amusementswaarde is voor een literair werk een aardige bijkomstigheid; voor een televisieprogramma, bekeken en vooral gemaakt voor een miljoenenpubliek, is het een voorwaarde. Komrij erkent en accentueert de kloof tussen elite en massa, maar negeert in feite de consequenties van dat verschil. Nergens expliciteert Komrij immers het onderscheid tussen massakunst en de Kunst met een grote K, het culturele domein waar hij zich als schrijver en intellectueel nadrukkelijk bij aansluit. Massacultuur is wezenlijk anders dan elitecultuur en dient dus ook met andere maatstaven te worden gemeten: geen werkelijk lichtere maatstaven, maar criteria die het specifieke karakter van het medium recht doen. Als we aannemen dat de jaren '90 ons dit inzicht hebben opgeleverd, kunnen we concluderen dat de kritieken van Komrij in wezen in een ander cultureel tijdperk dan het onze thuishoren. Massacultuur heeft tegenwoordig een ander, zo niet hoger dan toch minder eenduidig negatief aanzien gekregen. De jaren '70 zijn in dat opzicht veel langer geleden dan twintig jaar: de culturele oordelen van dat tijdperk zijn voor een groot deel de onze niet meer. Toch blijft de literaire en polemische waarde van Komrijs hilarische kritieken recht overeind- en zolang Mies, Hans, Sonja en Maartje de treurbuis nog bevolken blijft Horen, zien en zwijgen een prachtige, actuele bundel: de nachtmerrie van elke televisiemaker. Helleke van den Braber is student Algemene Letteren aan de Universiteit van Utrecht en doet de specialisatie Moderne Nederlandse en Westerse letterkunde en Literatuurwetenschap. |
|