met een grenzeloos vertrouwen in eigen superioriteit, op grond waarvan hij zich kennelijk bevoegd acht alles en iedereen af te kraken: van kerstversiering tot het Boekenbal, van snorren tot mensen boven de dertig, van Triviant tot de Tachtigers. Deze zelfingenomenheid is echter in hoge mate ironisch. In het dagelijks leven blijkt Giph net zo'n stuntel als ieder ander. Zo laat hij zich bijvoorbeeld door zijn vrienden Thijm en Monk doodleuk twee corpsmeisjes voor zijn neus wegkapen, waarna hij weer kan treuren over de onvolkomenheid van het bestaan. Al met al is Giph dus gewoon een tragikomisch figuur.
Tot zover is Giph inderdaad Leuk, niet meer maar ook niet minder. Giphart heeft zeer zeker gevoel voor humor. Dat bleek vorig jaar al uit Ik ook van jou, dat blijkt nu weer uit Giph. Sommige scénes, bijvoorbeeld die op het Boekenbal, zijn zeer komisch en ook voor de rest is het boek vrij geestig. Wel moet worden gezegd dat het er in tegenstelling tot Ik ook van jou soms wel erg dik bovenop ligt. Verder heeft Giphart gekozen voor een losse, enigszins aan de stijl van Joost Zwagerman's Gimmick! verwante stijl die afgezien van wat slordigheid op zijn tijd aangenaam leest. Kortom, zou Giphart zich hebben beperkt tot deze vlotte en pretentieloze beschrijving van zijn ‘groot geil gezellig feest’ dan was Giph heel aardig geweest. Geen meesterwerk, maar gewoon Leuk.
Helaas heeft Giphart meer willen doen. Helaas heeft Giphart gemeend de jonge, rebelse schrijver te moeten uithangen, de rebel without a cause van de Nederlandse literatuur. Bij monde van Giph scheldt hij de gehele ‘Nederlandse Toiletteren’ de huid vol, vele pagina's lang. Schrijvers, uitgevers, boekverkopers, recensenten, neerlandici, hij walgt er gewoon van. ‘Weg met hen! Ik walg van alle toegevoegde nonsens rondom het schrijven, van Het Protocol Van Heilig Ontzag.’ Op zulke momenten is er geen sprake meer van ironie, integendeel, deze passages zijn uiterst pathetisch en kwaadaardig. Giphart noemt namelijk man en paard en deinst er ook niet voor terug zijn tirades te larderen met de nodige roddels. Deze misplaatste branie geeft Giph een nogal bittere smaak. Echt Leuk is het dan al niet meer.
Maar dit alles is nog kinderspel vergeleken bij de behandeling die Jeroen Brouwers aan het slot van Giph ten deel valt, want dat is helemaal niet Leuk meer. Brouwers is voor Giphart simpelweg de kop van Jut van de Nederlandse literatuur. Want waarom walgt Giphart van iedereen? Omdat iedereen altijd zo Ernstig is. En wie is zo ongeveer de Ernstigste van allemaal? Inderdaad. Dus beschrijft Giphart in een epiloog getiteld ‘Ik ben de verhalen die ik vertel’ (citaat van Brouwers) hoe hij na jarenlang onvoorwaardelijk trouw te zijn geweest aan de leer van ‘God, Hijgod, Jeroengod, Godjeroenbrouwers’ gedurende één avondje stappen zijn geloof afvalt. Giphart ontmoet Brouwers namelijk bij Sub Rosa, ze raken in gesprek, ze worden dronken en vervolgens knapt Giphart totaal af op de melancholische sentimentaliteit die Brouwers blijkt te kenmerken. ‘Wie de hel is deze man die het waagde wat bedoeld was als een van de mooiste avonden van mijn leven te verpesten met een laveloze huilbui?’ Oftewel: Brouwers heeft voor Giphart afgedaan omdat hij de onbeschaamdheid had niet Leuk te zijn.
Zwaar teleurgesteld over zijn ervaring met Brouwers formuleert Giphart tenslotte zijn reeds genoemde boodschap die erop neer komt dat alles Leuk moet zijn: ‘ga een ander vervelen met je dogma's, Brouwers, alsof ik niet zelf mijn eigen dogma's kan verzinnen, en ik heb er honderden, hoor, meneer Bralput, zo vind ik bijvoorbeeld dat schrijven primo ten eerste en alleen maar leuk moet zijn(...).’ Tegenover de doctrine van de Roeping, door Brouwers gepropageerd in Winterlicht, stelt Giphart in Giph dus de doctrine van de Leukheid. En het Leukste dat hij kan verzinnen, werkelijk het toppunt van Leukheid is masturbatie. Dus: ‘schrijven is masturberen, meer niet, me schrijven is me aftrekken.’ Met deze laatste poëticale uitlating neemt Giphart wel heel ondubbelzinnig stelling tegen Jeroen Brouwers. Want wie heeft zich ooit buitengewoon Ernstig tegen dergelijk ‘masturbantenproza’ teweer gesteld en geroepen om nieuwe properheid en nieuwe schoonheid in de Nederlandse letteren? Juist.
Arthur Frieswijk