zeer losjes hanteer’, kortom Jason is ‘een wankele stuur die het roer graag uit handen geeft’.
Het is ook niet in de eerste plaats aan hem te danken dat men Moddergat bereikt, de plek waar het vlies gevonden dient te worden. Daar wordt het aangeboden aan een hereboer (die de gift niet erg serieus lijkt te nemen; hij verheugt zich vooral op het vooruitzicht dat hij nu een kleedje heeft om z'n voeten aan te warmen). En vervolgens wordt het gestolen, met als doel het weer mee terug te nemen naar Zeebrugge, de plaats waar de hele onderneming begonnen was. De muiterij die kort voor aankomst optreedt, is niet onbegrijpelijk, maar het is al te laat om de reis te laten mislukken: Jason en de laatste getrouwen komen veilig aan in Zeebrugge. Om dan het Gulden Vlies weer naar Moddergat te sturen.
De zoektocht naar het Gulden Vlies kan dus als volgt samengevat worden: ‘iets daar [...] gaan halen waar het met moeite heen was gebracht’: een feit dat ‘makkelijk ongunstig kon worden uitgelegd’ omdat het de onderneming tot een zinloze en absurde bestempelt. De woorden ‘opdracht’ en ‘zending’ die nu en dan vallen overtuigen niet, daarvoor zijn de ontberingen te talrijk. En volstaat het - zoals een personage ter verdediging opmerkt - de hele tocht te zien als bewijs dat ‘Jason een man is die doet wat hij wil en daarmee aantoont dat hij vrij is’?
Als ze door de goden gezonden zijn, en dus instemming hebben ‘in de hoogste kringen’, waarom ondergaan Jason en zijn mannen dan al die gevaren? Loutering? Ontwikkeling? Of is het toch gewoon vanwege een goed verhaal: ‘Ik kwam tot geen andere slotsom dan dat een fijn afgestemd vormgevoel wat de ontwikkeling van het geheel betrof hiervoor verantwoordelijk was’.
De reis is doorspekt met avonturen, het meest sprookjesachtige jongensboek niet onwaardig. Zo begint het tweede deel van het boek, prachtig stemmig: ‘we realiseerden ons dat we veel achter ons hadden en nog veel avontuurlijks dat ons wachtte en dit gevoegd bij een wolkeloze hemel zoals die maar zelden voorkomt en dicht om het schip helder groen water, wat nog zeldzamer is, deed de stemming aan boord stijgen.’
Elk stadium van de reis is een queeste op zich, elke opdracht blijkt de aanleiding tot een initiatierite te zijn. Overal worden veldslagen geleverd en de vallen waarin een avonturier kan trappen zijn talloos (‘ik [...] werd naar goed en oud gebruik van achteren op het hoofd geslagen’). Alles wat gebeurt, krijgt een mythologische verdieping en zo ziet de kleine Jason schooljuffrouwen als ‘Visnimfen [...], adem benemende vrouwen met ronde sterke onderarmen, die op een of andere wijze het deinen van de grote zee in hun gang hadden opgenomen’.
Onderarmen... het is dus niet alleen de Griekse mythologie, maar ook Brakmans persoonlijke mythologie uit welke de reis is samengesteld. De twee zijn grondig vermengd: een zondagmiddagbezoek aan een tante wordt uitvergroot tot het raadplegen van een orakel; de in Brakmans oeuvre steeds terugkerende oom Arie Loof is in dit boek aanwezig als priester die een wit ram offert om regen te krijgen.
Daarbij is dit keer de Griekse kant van de mythologie heel nadrukkelijk aanwezig. Er zijn talloze symboolzwangere namen, mythologische betekenissen en achtergronden, De legende van de Argonauten speelt een grote rol bij de betekenisvorming. Steeds vinden er weer nieuwe veldslagen plaats, worden er andere goden aanbeden, zijn er profetieën waarnaar maar beter geluisterd kan worden, en verschijnen er nieuwe personages met betekenisvolle namen. De context lijkt topzwaar te worden, maar dat is slechts op het eerste gezicht waar: wat er in Een vreemde stam heeft mij geroofd gebeurt, is precies wat er in de loop der tijden met de legende van de Argonauten is gebeurd. Het verhaal is uitgedijd, onderdelen van de reis worden mythes op zich: wat Brakman laat zien, is hoe mythes onstaan uit verhalen.
Het slot is, zoals vaker bij Brakman, van een eenvoud die helderheid suggereert zonder verduidelijkend te zijn, omdat het in eerste instantie weinig met de rest van de roman te maken lijkt te hebben.
Jason vertelt kort wat er met de personages en het Vlies gebeurd is en zoekt dan vrouw Boender op, niet alleen het orakel dat hem zijn avonturen voorzegd had, maar ook de vrouw die hem vóór de reis heeft rondgeleid in het ‘geheime hol’ in de duinen bij Scheveningen. Díe terugkeer lijkt het eigenlijke doel van de queeste te zijn geweest, ‘ik