De literatuur staat tussen ons in
Frida Vogels, De harde kern. Amsterdam, 1992. G.A. van Oorschot, f 95,- (gebonden f 115,-)
Het gebeurt niet vaak dat er een debuut verschijnt van ruim achthonderd bladzijden. Daar moet haast wel iets bijzonders mee aan de hand zijn. En inderdaad, De harde kern is niet zomaar een boek. Dit blijkt al uit de ‘buikband’ die de uitgever er omheen heeft gedaan, met daarop de wervende tekst: ‘Het romandebuut van “Henriette” uit Bij nader inzien.’ Voor lezers die nu nog steeds in het duister tasten even een korte inhoud van het voorafgaande. Bij nader inzien is een roman van J.J. Voskuil over een groepje studenten Nederlands uit het eind van de jaren '40 begin '50. Beter bekend is waarschijnlijk de televisiebewerking ervan, die enige tijd geleden door de VPRO werd uitgezonden. Zowel in het boek als in de film wordt heel wat afgepraat over zaken als politiek, literatuur, vriendschap, enzovoorts. Een van die studenten is de hypergevoelige en intelligente Henriette, die nogal opvalt temidden van het praatgrage gezelschap, omdat ze zelden iets zegt en haar zinnen vaak niet afmaakt.
De schrijfster van De harde kern, Frida Vogels, stond model voor deze Henriette. Uit De harde kern blijkt dat de hoofdpersoon, Berta Mees, veel wegheeft van haar geestelijke moeder. Ze zijn bijvoorbeeld allebei vertaalster uit het Italiaans en men hoeft nauwelijks te hebben schoolgegaan om het naamgrapje te doorzien: Vogels=Mees. De verleiding is groot om De harde kern en Bij nader inzien naast elkaar te leggen en op zoek te gaan naar de overeenkomsten. Ik zal eerst in het kort iets over deze overeenkomsten melden, daarna bespreek ik De harde kern als een zelfstandig werk, omdat het als zodanig zeker de moeite waard is.
Frida Vogels heeft een kleine dertig jaar gewerkt aan De harde kern. Ongeveer dertig jaar geleden - dus zo rond de tijd dat Vogels aan haar boek moet zijn begonnen - verscheen de eerste druk van Bij nader inzien, een boek dat zowel qua vorm als qua inhoud op De harde kern lijkt. Vogels en Voskuil kennen elkaar al sinds hun studietijd en zullen, net als de studenten in Voskuils boek, elkaar wel eens wat van hun eigen werk hebben laten lezen. Deze vriendschap kan een verklaring zijn voor de overeenkomsten tussen beide boeken.
Vogels is net als Voskuil een observator, ze analyseert haar personages niet zozeer, maar ze portretteert ze eerder door nauwgezet en onvermoeibaar verslag te doen van hun talloze gesprekken, handelingen, wandelingen en houdingen. Beide schrijvers zijn sobere stilisten, die over het algemeen korte en eenvoudige, maar doeltreffende zinnen formuleren. Opvallend is ook een vrijwel totale afwezigheid van beeldspraak, hetgeen bijdraagt aan de soberheid van het boek. Er wordt zelfs nauwelijks iets over het uiterlijk van de personages gezegd. Deze soberheid is geen zwakte, maar juist een kracht: men wordt niet afgeleid door bloemrijk proza, maar met de neus op de feiten gedrukt. De spaarzaamheid die stilistisch aan de dag wordt gelegd, wordt gecompenseerd door het grote aantal minutieuze observaties, dat de lezer zeer betrokken doet zijn bij de personages, hem als het ware met huid en haar het boek in sleept. Een triviale overeenkomst is dat er in beide boeken enorm veel gerookt wordt, tot je het er bijna benauwd van krijgt, maar dat zal samenhangen met toenmalige zeden en gewoonten. Daarnaast maakt Vogels net als Voskuil bijzonder graag gebruik van het inmiddels verouderde jongerenwoord ‘mieters’, wat op den duur enigszins irritant wordt.
Meer inhoudelijk zijn Voskuil en Vogels geïnteresseerd in kwesties als vriend versus vijand, trouw versus verraad, oprechtheid versus gemaaktheid, solidariteit, integriteit. Het is belangrijk dat je in moreel opzicht aan de ‘goede kant’ staat, dat je staat voor wat je zegt en dat je trouw bent aan je vrienden, zonder jezelf ontrouw te worden. Er is nog veel meer te zeggen over beide boeken, maar dat zou een artikel op zich worden.
De harde kern bestaat uit twee delen, te weten ‘Kanker’ en ‘De naakte waarheid’. ‘Kanker’ begint in 1960, hetgeen af te leiden valt uit een opmerking over de Olympische Spelen, die dat jaar in Rome worden gehouden. Berta Mees is al een paar jaar getrouwd met de Italiaan Stefano De Vincenzo, die als ingenieur werkzaam is in hun woonplaats Bologna. Het is niet precies duidelijk wat Berta doet; ergens is sprake van vertaalwerk. Het verhaal wordt verteld in de derde persoon en slechts af en toe krijgen we via een monologue intérieur een kijkje in Berta's gedachten, die nogal verward zijn. Hoewel er in het verhaal weinig wordt gezegd over