Vooys. Jaargang 11
(1993)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Verguisd, vergeeld en vergeten
| |
De damesromanDe betiteling ‘damesroman’ is een verzamelnaam geworden voor het proza van de vele vrouwelijke auteurs die in Nederland aan het begin van de eeuw begonnen te schrijven. Waar de Tachtigers de weg vrij hadden gemaakt voor stijlexperimenten, minutieuze beschrijvingen van details en impressionistische sfeertekeningen, bleek er een grote groep vrouwen te zijn die de eerste weglieten en zo in een verflauwde naturalistische traditie aan het schrijven sloeg. Verwantschap met andere post-naturalisten als Van Schendel, Robbers en Van der Leeuw is hier en daar wel aanwezig, maar de romans van vrouwelijke schrijvers onderscheiden zich daar onmiskenbaar van - en dat is geen overdreven generalisering - door vrouwelijke hoofdpersonen te kiezen die worstelen met problemen die met name vrouwen aangaan. De opkomst van het feminisme in dezelfde tijd was, naast de literaire vernieuwing, natuurlijk van invloed, niet alleen op de maatschappelijke veranderingen in het leven van vrouwen, maar ook op de ruimte die voor hen ontstond hun eigen leven te beschouwen en te beschrijven. Een van de oorzaken van de afkeuring van hun werk door het gevestigde literaire bedrijf ligt ongetwijfeld hierin: ‘typisch vrouwelijke’ onderwerpen werden beschouwd als onbenullig en banaal, daaruit kon onmogelijk iets ontstaan van literaire waarde. Wie is er in 's hemelsnaam geïnteresseerd in de emotionele problemen van Anna, Jet of Hélène wanneer zij niet kan trouwen met de man van wie ze houdt en daarom haar leven lang gedoemd is doodsaaie pianolessen te geven, als een dergelijk verhaal niet eens in een stilistisch tot de verbeelding sprekende vorm gegoten is? Toch werden deze boeken ten tijde van hun verschijnen door grote groepen lezeressen stuk gelezen omdat ze een zo herkenbare wereld en problematiek presenteerden. | |
[pagina 101]
| |
De lezende vrouwen bewerkstelligden dus de ene herdruk na de andere (vrijwel alle romans van Cornélie Noordwal kenden vier, vijf drukken binnen een aantal jaren); de schrijvende deden iets wat van meer belang was: door en masse te schrijven over onderwerpen die hen bezighielden, hoe triviaal wij die nu ook achten, openden zij deuren voor generaties van opvolgsters. In A room of one's own beschrijft Virginia Woolf wat er gebeurt als een vrouw gaat schrijven (ik citeer uit de Nederlandse vertaling): ‘dan zal zij een fakkel ontsteken in die grote zaal waar nog nooit iemand is binnengetreden. Alles ligt in 't schemerduister, met diepe schaduwen, zoals in die grotten vol bochten waar men met een kaarsje loopt, naar boven en naar beneden glurend, niet wetend waar men gaat’. Hierin ligt de overtuiging besloten dat er een nieuwe literatuur ontstaat wanneer vrouwen gaan schrijven. Een overtuiging waar je vraagtekens bij kunt plaatsen maar die ook ondersteund wordt door de hierboven beschreven Nederlandse situatie. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat geen van de vrouwelijke auteurs zegt in haar werk beïnvloed te zijn geweest door de literaire innovatie van de Tachtigers, terwijl hun mannelijke collega's zichzelf zonder uitzondering in de literaire traditie plaatsten.Ga naar eind2. Ondanks het klaarblijkelijke gebrek aan groepsvorming onder de nieuwe generatie schrijfsters blijft staan dat zij allen hun voordeel gedaan hebben met de verworvenheden van zowel het naturalisme als het feminisme. De deuren die deze literaire en maatschappelijke bewegingen voor hen openden, bleken echter toegang te geven tot vrijwel lege kamers in een huis dat aan alle kanten vol leven was. Er zijn al wat namen gevallen, maar wie zijn nu eigenlijk al die schrijvende dames met hun vaak zo getrouwde achternamen? Er bestaan welgeteld twee naslagwerken waarin ze besproken worden. In de eerste plaats is er Annie Romein-Verschoors studie Vrouwenspiegel uit 1936. Hoewel Romein-Verschoor grondig te werk gaat en zich onverschrokken op een onontgonnen terrein begeeft wekt haar boek al snel irritatie. Zij hanteert een drieledig beoordelingscriterium: ze onderzoekt boeken van vrouwen na 1880 op zowel hun literaire als feministische als socialistische waarde. Op die manier is het nauwelijks verwonderlijk dat vrijwel niets genade kan vinden in haar ogen. Het beeld van een literair oninteressant genre wordt er in elk geval alleen maar door versterkt. Op een aantal uitzonderingen na (zij bewondert bijvoorbeeld Cornélie Noordwal
de meer onbekende Nine van der Schaaf en Elisabeth Zernike), wijkt haar oordeel nauwelijks af van het heersende en is een schrijfster als Carry van Bruggen een van de weinigen die de toets der kritiek doorstaat. Minder bekend is Maurits Basses Het aandeel der vrouw in de Nederlandse letterkunde, dat een verbluffende hoeveelheid namen geeft van vrouwelijke auteurs die welhaast van de aardbodem verdwenen lijken te zijn. Er komen namen in voor die ongetwijfeld nooit ergens anders verschenen zijn dan op kaften van boeken die nu in vergeten kasten op vergeten zolders liggen te vergaan...
Een van die namen is Cornélie Noordwal. Basse noemt haar in een opsomming van schrijfsters die hij omwille van de beknoptheid in zijn boek niet zal behandelen. Redenen voor de door hem gemaakte selectie geeft hij overigens niet en dat wekt op zijn minst bevreemding als iemand ervoor kiest pagina's lang aandacht te besteden aan de gezusters Loveling, terwijl hij Carry van Bruggen blijkbaar bewust buiten beschouwing laat. Ook Annie | |
[pagina 102]
| |
Romein-Verschoor acht Noordwal geen woord waardig. Voor wie geïnteresseerd is in vergeten schrijfsters kan bij Noordwal haar geluk niet op: het lijkt in eerste instantie of zij nooit bestaan heeft. Waarom dan over haar te schrijven? Waarom niet, zoals zovelen, enigszins te vertrouwen op het onderscheidingsvermogen van hoogstwaarschijnlijk ter zake kundige literatuurhistorici? Een andere reden dan nieuwsgierigheid die opgewekt werd na een ‘toevallige ontmoeting’ met haar werk kan ik niet geven. Wanneer iemand er in slaagt na aanvankelijk grote populariteit zó absoluut in het niets te verdwijnen spreekt dat tot de verbeelding... | |
Cornélle Noordwal‘En zij haalde zich de gravin uit Passy voor den geest, met dier geverfde hoogblonde haren en zwart gemaakte wimpers en te roode lippen. Een wereldse vrouw met een sleep van aanbidders, en dit geen platonische, als de kleine meisjes in hun naïeve slimheid haar, de leerares, wel vertelden. En zij zag de dame uit Batignolles, dochter van rijkgeworden herbergiers, dom als een gans en ordinair aanmatigend [...]. En deze schepsels verachtten mede haar, Hélène. [En er kwam in haar] een woeste trots die schreeuwde: - En wat gaat het iemand ter wereld aan wat ik doe met mijn leven?’ Een citaat uit Mademoiselle de Chavise; een van de leukere en meest typische Noordwal-romans. De uit Den Haag afkomstige schrijfster, die waarschijnlijk van joodse afkomst was, overleed op 6 juni 1928, negentien titels nalatend: hoofdzakelijk romans, twee toneelstukken en een aantal meisjesboeken. Het Vlaams-Nederlands Literatuurrepertorium vat haar betekenis voor de literatuur kort en bondig samen: ‘Destijds genoten de werken van deze schrijfster een ongehoorde bijval, welke allengs tot normale verhoudingen slonk. Thans worden haar boeken practisch niet meer gelezen. De stof die zij behandelde, is bijna altijd dezelfde: deftige Haagse kringen met hun oppervlakkige leventje, flirtpartijen, huwelijksvergissingen, gedesillusioneerde vrouwen, enz. Technisch zijn haar romans vrij behoorlijk gemonteerd; met literaire kunst hebben ze echter niets uit te staan.’ De teneur van de weinige recensies die er over haar werk bestaan is al niet veel beter. De enige die zich in gunstige zin over Noordwal heeft uitgelaten is tijdgenote en collega-romanschrijfster Annie de Savornin Lohman, een uiterst conservatieve dame, die vooral onder de indruk was van de manier waarop Noordwal het ‘specifiek vrouwelijke’ met grote opmerkzaamheid en gevoelsmatig exact wist weer te geven. De Savornin Lohman richtte duidelijk haar aandacht op datgene wat in haar straatje paste en zag daarbij veel over het hoofd. Haar beperkte blik doet aan een aantal aspecten van de romans zeker recht (bijvoorbeeld de psychisch-realistische emotietekeningen) maar laat andere zaken, waarop ik straks terug wil komen, volledig buiten beschouwing. Noordwals boeken zijn een schoolvoorbeeld van de romans in realistisch-naturalistische traditie die de verworvenheden van het naturalisme combineren met een pretentieloze, voortkabbelende verteltrant. Hier en daar komen passages voor die doen denken aan het impressionistische proza van, bijvoorbeeld, Van Deyssel: Zij kneep [haar ogen] half toe, en schalks teeder kwijnden zij door, onder het donker der luikende pinkers. Toen hief zij langzaam de weekwitte lidschelp en liet coquetterie in een straal flitsen tegen het spiegelvlak dat kaatste, steeds kaatste. Zij speelde een beetje met haar oogen, zooals ze dikwijls speelde met heur haren, heur handen. Voor het overige is er stilistisch gezien meestal weinig genoegen te beleven aan Noordwals romans, het zijn hooguit prettig leesbare boeken, helder in taalgebruik en degelijk van compositie met een verhaallijn die zich veelal bevredigend ontrolt. Dat ze desondanks meer waard zijn dan het tegenwoordige bouquetreeksproza ligt met name in het feit dat het realisme zo ver wordt doorgevoerd. In het werk van Noordwal krijgt niet elk leven een happy-ending, niet elke heldin trouwt met de man van haar dromen (vaak heeft ze zelfs wel wat beters te doen) waardoor alle problemen worden gladgestreken. Noordwal gunt haar personages hun zwakke kanten, zij geeft het leven weer zonder veel krullendraaierij en gelukkige spelingen van het lot. Volgens Wim Zaal, pleitbezorger voor dubieuze literatuur, die in 1977 een herdruk van Noordwals roman De Winkeljuffrouw verzorgdeGa naar eind3., ligt hierin ook een oorzaak voor het feit dat de serieuze kritiek aan haar werk voorbijging: de inhoud stond té dicht bij de werkelijkheid, haar personages overgoot zij niet met een literair sausje á la mode; ‘haar winkeljuffrouw was geen Sprotje met een literaire tering onder de leden’. Zij schreef niet voor en over de sociale bovenlaag zoals bijvoorbeeld Ina Boudier-Bakker, zij schreef ook niet over de lage klassen vanuit een elitair standpunt. Haar boeken reflecteerden het werkelijke leven in de vorm van een goed geschreven document. Romans als afspiegeling van het leven van met name vrouwen in die tijd, vrouwen die kordaat waren en zelfbewust | |
[pagina 103]
| |
en zich geconfronteerd zagen met een maatschappij waar alles aan verandering onderhevig was terwijl ze aan de andere kant nog steunden op waarden en dromen die al eeuwenlang golden. | |
De romansMet wat zoektochten langs boekenkasten, provinciale bibliotheken en gespecialiseerde antiquariaten blijkt het wel mogelijk te zijn Noordwals romans op te sporen. Ze vertonen veel overeenkomsten. Allemaal spelen ze zich af in burgerlijke milieus waar gewerkt moet worden voor brood op de plank en waarin een stoet van naaisters, kinderoppassen, pianojuffen en kamerverhuursters aan de lezer voorbijtrekt: vrouwen die, zonder daarbij hun waardigheid te willen verliezen, genoodzaakt zijn in hun eigen onderhoud te voorzien. Velen hebben betere tijden gekend: zo was de vader van Ursule uit Ursule Hagen vroeger een rijke handelsman, terwijl mademoiselle de Chavise uit de gelijknamige roman zelfs tot de verarmde adel behoort. De gegoede stand is steeds als een soort referentiekader aanwezig op de achtergrond en laat zich door zijn neus op te halen voor de arbeidzame vrouwen niet van zijn beste kant zien. De sympathie die Noordwal voor de minder gefortuneerden op wil roepen heeft een merkwaardig bijverschijnsel: alle hoofdpersonages, hoe onontwikkeld ook het milieu waaruit ze komen, zijn toegerust met een enorme culturele bagage die vaak ronduit ongeloofwaardig is. Hoe kent bijvoorbeeld een winkeljuffrouw haar klassieken terwijl ze ternauwernood heeft schoolgegaan en geen geld had voor boeken of bibliotheek? Deze eruditie lijkt de vrouwen door de schrijfster te zijn toebedeeld, enkel en alleen om aan te geven dat de werkende klasse ‘beter is dan men denkt’. Het vermoeden ontstaat dat een persoonlijke behoefte van Cornélie Noordwal hierin een rol speelt: hoewel haar boeken niet tot de literatuur worden gerekend, en daarvan was ze zich ongetwijfeld bewust, wilde ze blijkbaar laten zien dat zij zelf heel goed wist wat literatuur was en wat niet. Ze strooit dientengevolge kwistig met citaten van Franse en Nederlandse naturalisten en van dichters als Shelley, Keats, Shakespeare en Schiller. De kinderjuffrouw Ursule Hagen wil niets liever dan met de heer des huizes praten over literatuur en ook Phil uit de roman Intra Nos, die schrijversambities koestert, doet niets liever dan praten over boeken. Daarnaast geeft Noordwal het merendeel van haar protégés muzikale talenten mee, zodat een keur aan componistennamen de revue kan passeren. Al deze quasi-eruditie is een van de zwakke punten van de romans omdat ze daardoor aan geloofwaardigheid inboeten - en daarin lag nu juist hun kracht. Op het moment dat Ursule complete Shakespeare-verzen begint voor te dragen (die volledig worden afgedrukt in de roman) doet dat op z'n zachtst gezegd kunstmatig aan. Ook de namen van de hoofdpersonen liegen er soms niet om: in Intra Nos wordt Iris' naam al vrijwel direct verbonden met Perks gelijknamige gedicht, en als in het verhaal van de winkeljuffrouw Nora die ándere Nora, uit Een poppenhuis van Ibsen, genoemd wordt, blijkt ook hier de naamgeving niet willekeurig te zijn geweest. Dit alles levert hier en daar een beeld op waarin alledaagse en overgecultiveerde elementen over elkaars voeten lijken te struikelen.
Hand in hand met het ‘lagere milieu’ gaat Noordwals huis-tuin-en keuken realisme. In tegenstelling tot wat bij veel naturalisten het geval is, dienen de nauwgezette beschrijvingen van details die de achtergrond van het verhaal vormen geen esthetisch doel, maar krijgen ze een bijna zelfstandige functie. Zo wordt in De Winkeljuffrouw eindeloos verteld over de hoedenzaak waar Nora werkt. Er is werkelijk geen detail dat geen aandacht krijgt. En waartoe? Het is niet zo dat de hoofdpersoon er meer gestalte door krijgt in die zin dat zij uit de beschrijvingen oprijst in haar ware aard. Veeleer wordt de lezer ondergedompeld in het dagelijkse bestaan van de heldin, en dat in extremo: de lezer hoort, ziet, ruikt, registreert alles samen met het personage. Noordwal laat weinig middelen onbeproefd om de illusie van herkenbare realiteit op te roepen. Zij had inderdaad geen literaire pretenties: zij had de pretentie het leven te geven zoals het is. | |
HeldinnenIn al haar romans kiest Noordwal voor een vrouwelijke hoofdpersoon die onbetwist het middelpunt is van het verhaal en aan wier karaktertekening de geschiedenis soms zelfs ondergeschikt is. De romans dragen als titel vaak de naam van de hoofdpersoon; zo zijn daar onder andere Ursule Hagen, Mademoiselle de Chavise, Mathilde Polenius en Nina Donker. Door de romans te bekijken aan de hand van deze heldinnen raak je al snel aan de centrale betekenis. De typering van al deze vrouwen is Noord wals sterke punt, en de manier waarop ze weet weer te geven waarmee vrouwen in die tijd te | |
[pagina 104]
| |
maken hadden moet destijds binnen het genre op z'n minst vernieuwend geweest zijn. Het was nog niet gebruikelijk te schrijven over een vrouw die haar verloofde aan andere vrouwen en uiteindelijk aan haar eigen dochter lijkt te verliezen en desondanks een min of meer bevredigend bestaan weet op te bouwen (Mathilde Polenius). Het was binnen de Nederlandse literatuur evenmin gewoon een vrouw, naar model van Jane Eyre, haar eigen welgevormde mening te laten hebben in een ondergeschikte positie (Ursule), of een vrouw te laten trouwen terwijl ze niet van zins is haar ambitie in te ruilen voor een bestaan als moeder en huisvrouw (Phil). En het was op z'n minst dapper om dergelijke schijnbaar geëmancipeerde vrouwen ook in hun zwakheden te laten zien, in hun gevecht het vertrouwde met het nieuwe te combineren. Voor alle Noordwal-heldinnen geldt dat ze zich tussen twee polen bewegen, tussen truttigheid en vooruitstrevendheid, nederigheid en zelfstandigheid. Daar is bijvoorbeeld Iris uit Intra Nos, een beeldschoon en getalenteerd meisje dat verliefd wordt op de enige man die haar niet ziet staan. Zij is onafhankelijk en trots op haar zelfstandigheid en laat van haar liefde niets blijken. Pas als zij - tamelijk pathetisch - sterft aan de tering, vertelt zij het Richard: ‘ik ga sterven, ik kan het zeggen en ik wil!... tegen alle conventie in, tegen alle gehuichel in, wil ik 't je zeggen... ofschoon je 't evenmin waard bent als die stoel! [...] Zeg 't aan alle conventioneele, brave menschen, vooral brave menschen moet je 't zeggen, dat een ongetrouwde vrouw [...] jou mondeling heeft dúrven bekennen dat ze van je houdt, dat ze zielsveel van je gehouden heeft drie lange marteljaren. Zeg 't ze, en laten ze dan op me afkomen om me te verpletteren en m'n naam van stervend meisje door 't slijk te sleuren. [...] Ik ben een donkere vlek in al die smetteloze puurheid van nobele meisjes, van zeer nobele katoenen en linnen meisjes, en mijn noodlot dwong me jou lief te hebben.’ Ondanks haar aanvankelijk zwijgen schikt Iris zich uiteindelijk niet lijdzaam in het lot van de afhankelijke vrouw. Zij weigert om tot het bittere einde mee te spelen in de poppenkast waarin zij enkel mag lijden en wachten, ook al levert de hier geciteerde ontboezeming haar niets op. Ook Ursule Hagen en Mathilde Polenius past de traditionele vrouwenrol-op-de-achtergrond slecht. Hoewel hun liefde in tegenstelling tot die van Iris een gelukkige afloop krijgt, hebben ze daarvoor een strijd geleverd waarin ze ook hun onafhankelijkheid ten opzichte van hun geliefde bevochten: ‘Zouden jullie bang zijn voor de wereld? Ik niet! Ik neem dezorg voor mijn reputatie geheel op mij. Noch jij, noch de wereld hoeft die te dragen!’ Alle personages doen vreselijk hun best goed en rechtschapen te blijven en hebben vaak, zoals Ursule verwoordt, maar één angst: ‘[...] de angst mijn ziel te schaden. Ik wensch harmonie tussen ziel, geest en lichaam, zoodat ik het schoone zonder wroeging kan genieten.’ Dat zoveel van Noordwals boeken lijken te draaien om datgene waar ook tegenwoordige ‘pulp’ om draait, namelijk de ontwikkeling van een liefde, brengt ze nog niet op hetzelfde niveau. Het gaat bij Noordwal meestal om iets anders dan de enkelvoudige geschiedenis van hoe twee personages, na ettelijke tegenslagen, in elkaars armen belanden. Er wordt verslag gedaan van de relatie tussen de hoofdpersoon en haar omgeving in een veel breder opzicht. Zo trekt in De Winkeljuffrouw Nora de uiterste consequenties uit het treurige feit dat haar familie haar een huwelijk met haar ware liefde niet toestaat. In weerwil van alle conventies besluit zij trouw te blijven aan de verloren liefde, elke andere man te weigeren, ook al rest haar daardoor niets dan een triest leven waarop al haar illusies stukslaan. Misschien is deze roman wel het sterkste voorbeeld van de bijna compromisloze trouw van Noordwal aan het principe de werkelijkheid niet mooier te maken dan zij is: hij heeft een open einde dat van de wrange uitzichtloosheid getuigt die een vrouw in Nora's positie ten deel valt: ‘Toen begreep Nora dat er een gróót, een jubelend geluk op aarde was, en dat dit geluk be- | |
[pagina 105]
| |
stond in “schol voor minder dan de juffrouw hiernaast”. En dat geluk paste ook voor een winkeljuffrouw in l'Oiseau d'Or. Geen ander geluk. Een ander geluk was voor zo'n mens te hoog, véél te hoog.[...] O ja, zij moest slaolie halen voor tante Riek, en hemdenknoopjes voor nicht.’
Noordwal bespreken draait te snel uit op citeren, om de eenvoudige reden dat zij geen personages schept die pas na uitgebreide analytische beschouwing gestalte krijgen. In tegendeel: het is de schrijfster zelf die haar personages ondubbelzinnig weet uit te beelden. Personages die zich stuk voor stuk geconfronteerd zien met twee dingen: datgene wat van oudsher tot het domein van vrouwen behoorde; moederschap, liefde, huwelijk, zorgzaamheid, en daarnaast elementen die getuigen van een nieuwe tijd: zelfstandigheid van vrouwen, het niet langer willen volgen, niet willen trouwen, werk hebben en recht op een eigen leven. Een tweedeling die tot uiting komt daar waar de dromen en idealen van de heldinnen met de realiteit in botsing komen. Waar het dichtbij-de-werkelijkheid als literair procédé slechts traditioneel te noemen is, maakt het de boeken van Cornélie Noordwal als document over vrouwenlevens aan het begin van de eeuw juist actueel. Zeggen dat Noordwal ten onrechte een plaats in de heilige hallen der Nederlandse letterkunde ontzegd is en haar op grond van haar literaire kwaliteiten in ere herstellen, dat is niet waar het hier om gaat. Maar dat haar boeken een fakkel in de zaal van Virginia Woolf zijn, lijkt me geen ongerechtvaardigde uitspraak - ook al lijkt het misschien zo te zijn dat die fakkel inmiddels is opgebrand. Voor de geïnteresseerd geraakte lezer van dit artikel kan ik niet anders dan hem of haar naar de vergeelde boeken verwijzen. Mocht u ze niet kunnen vinden op de zolder van uw grootmoeder: ze staan inmiddels bij mij in de kast... Mirjam van Hengel studeert Moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Utrecht. Zij was redacteur van Vooys en publiceerde in dit tijdschrift o.m. over de brieven van Mozart. |
|