Schrijven als afrodisiacum 1
‘Giphart’
Soms loop ik over straat of ik lig ik lekker en nietsvermoedend te dobberen in een zwembad, als het mij overkomt dat ik staande word gehouden of door een knappe badmeesteres (met lang, donker krullend haar) uit het water word gehaald, om mij te vragen: ‘Ronald, waarom schrijf jij eigenlijk?’ Mijn antwoord heb ik dan altijd paraat: ‘Wat leuk dat je me die vraag stelt. Ik schrijf omdat dat mijn sociale contacten zo enorm bevordert. Schrijver zijn doet het waanzinnig goed in de cafés.’
Vroeger, tijden geleden, toen mijn eerste roman verscheen (het zal in 1992 of iets dergelijks geweest zijn), zat het niet goed met mij en mijn sociale contacten. Ik riep al jaren overal te pas en te onpas dat ik schrijver was, maar gezien het feit dat ik niet daadwerkelijk kon bogen op een boek in de boekwinkel, kreeg ik altijd meewarige reacties. ‘Ach God, wéér een schrijvertje, wat koddig.’ Ik werd daar niet gefrustreerd van, maar wel erg opgefokt en cynisch en haatdragend en recalcitrant. En toen verscheen dan eindelijk mijn eerste roman. Ik had me de volgende voorstelling gemaakt hoe de reacties zouden zijn: nadat ik met wat vrienden de eerste exemplaren van het boek had opgehaald, duwde ik (achteloos en lacherig natuurlijk) de statige, zware deur van mijn uitgeverij open om overdonderd te worden door een met lampionnen en slingers versierde Singel. Er werden vuurpijlen afgestoken, aan de overkant had men tribunes gebouwd, schares literatuursupporters scandeerden mijn naam, op rondvaartboten stonden mensen me toe te zwaaien en in de lucht cirkelden tientallen vliegtuigjes met sleepteksten als ‘Bedankt Ronald!’ en ‘Proficiat!’, in de trein naar Utrecht werden vervolgens lekkere hapjes geserveerd als voorschot op het enorme feest dat in Utrecht was uitgebarsten, de gemeente had toestemming gegeven voor een Vrijmarkt in de binnenstad, op het Neude was een grote tent opgetrokken waar allerhande bands speelden, ik werd in een gouden Rolls Royce Capriolet over de Oude Gracht rondgereden voor een ouderwetse ticker-tape parade, vanaf de Dom wierp men kilo's serpentine over de hele stad, later werd ik op het Vredenburgplein toegeschreeuwd door duizenden mensen, waarna Koningin Beatrix me persoonlijk kwam bedanken voor het prachtige boek dat ik geschreven had, ondertussen legde de firma Cinderella in de zaal van het Muziekcentrum Vredenburg honderden matrassen neer (die samen één
groot bed vormden) en duizend speciaal op schoonheid, intelligentie en politiek bewustzijn geselecteerde jonge meisjes mochten die nacht bij mij blijven slapen, me koesterend, me verwennend, me dankend.
Deze voorstelling bleek al te rooskleurig. Na mijn debuut gebeurde er helemaal niets. De volgende dag zat ik in mijn kamer te kijken naar de stapel auteursexemplaren (geil woord, hè?), en me uren lang te verlustigen aan het omslag. Daar ik gezegend ben met een wolk van een uitgeverijtje zijn mijn boeken kwa vormgeving en ook kwa nog een heleboel andere dingen om door een ringetje te halen zo goed verzorgd. Even streelde ik het boek zelfs, langs mijn wang, alsof het met Robijntje gewassen was. Deceptie: daarna moest ik weer naar Albert Heijn, voor een pak melk, een zakje Ringlings en een onsje leverkaas. Tragedie: de avond na mijn debuut ben ik geloof ik zelfs naar de snackbar geweest.
Een paar weken later, tegelijk met de eerste recensies, kreeg ik mijn eerste ‘fanmail’. Dit was vreemd. Nooit had ik kunnen bevroeden dat er mensen waren die mij wilden laten weten hoezeer ze van mijn boek hadden genoten, zoals ik ook niet had kunnen bevroeden dat mensen totaal anders kijken naar een schrijver mét boek dan naar een schrijver zonder. De eerste brieven die ik kreeg, waren van jongens en mannen. Zelf heb ik, hoe ik ook onder de indruk was, nooit brieven aan schrijvers geschreven, maar eerlijk gezegd vond ik die bewonderende post (variërend van ‘Hé, leuk boekkie!’ tot ‘De mooiste passages die ik ken’) niet vervelend; ik beantwoordde de brieven dan ook met vriendelijke kaartjes en af een toe een kattebelletje.
Inmiddels was één ding me erg duidelijk geworden: publiceren spreekt uitermate tot de verbeel-