Wereldbeschouwing
De derde hymne vindt zijn oorsprong in Novalis' biografie. Het is de eerst opgeschreven hymne en beschrijft Novalis' ervaringen aan het graf van zijn op 15-jarige leeftijd gestorven verloofde. Dit biografische uitgangspunt maakt het geheel konkreter. Het doodsverlangen, zoals dat expliciet in de titel van de laatste hymne (in de tweede versie) naar voren komt, is echter niet het centrale punt in de Hymnen. Novalis wil behalve de hereniging met de geliefde en andere geliefden (Jezus, Maria) ook een totale verandering: al het goede van wat in de gehele mensengeschiedenis was, moet terugkeren.
Tegen het licht van de Verlichting zet de filosofische dichter het duister, wat later een conventie van de romantiek zou blijken te zijn: ‘Hemelser dan de flonkerende sterren / in die verten / lijken ons de oneindige ogen / die de nacht in ons heeft geopend.’ De dood vormt één geheel met het leven en liefde kan hem overwinnen: ‘Wie liefdevol gelooft, / weent nooit meer aan een graf’. De titel is op te vatten als ‘Lofzangen aan de nacht’. De nacht is onuitsprekelijk, geheimzinnig, goddelijk, openbarend. Novalis abstraheert de persoonlijke beleving tot wereldbeschouwing: er ontstaat een historisch-mythisch inzicht in de bestemming van de mens.
De metaforiek is gekleurd door het piëtisme, dat Novalis van huis uit kende: werkwoorden van beweging, vuur- en watermetaforiek. Ook gebruikt hij Bijbelse formuleringen: vader, schoot (een erotisch geladen kernbegrip dat in de vertaling niet ten volle wordt benut), huis. Piëtistisch is ook de aandacht voor de eenzame ziel tegenover God en de terugkeer naar zichzelf. De hemelsoever die bereikt moet worden is synoniem aan het piëtistische ‘Heimat’, dat ook de schoot van de aarde is. In droom en verbeelding kan van de hemel een schoot gemaakt worden.
De zelfopoffering van Christus wordt als voorbeeld gesteld: de mens is Hem en Zijn doelen niet waardig. Door zijn mythologie in een vloeiende overgangstijl van proza en lyriek, van belevenisproza en pure liedvorm te vatten maakt Novalis ware poëzie. Dat was althans zijn streven en hield verband met het romantische ideaal van ‘Universalpoesie’. In de onvoltooide roman Heinrich von Ofterdingen nam Novalis ‘de blauwe bloem’ als chiffre voor dat streven. Slechts de poëzie zou de wereld en de mensheid kunnen verlossen.
Hymnen an die Nacht is een moeilijke vertaalklus. De genoteerde vertaalvarianten en het wat sobere nawoord bieden genoeg steun om het werk te lezen. Jammer genoeg wordt er met geen woord gerept over Novalis' invloed op Nederlandse dichters.
De vertaling is weinig consistent. Hoewel ‘het verhaal’ er niet onder lijdt, is gebrek aan precisie het manco. Een verkeerd idee over wat dichterlijke vrijheid is, lijkt daaraan ten grondslag te liggen. Mijn exemplaar wemelt van commentaar in de kantlijn. Het ontbreken van spaties tussen enkele strofes en de willekeur in de regelverdeling bij de prozastukken, tegen het principe van de eerste versie in, zijn slechte voortekens. Talloze cruciale begrippen worden slecht vertaald. Soms te zwaar, soms te vrijblijvend. Hier te een-, daar te meerduidig.
Voorbeelden te over: ‘entschlummert’ wordt niet het ambigue ‘ingesluimerd’ maar het eenduidige ‘ontslapen’, ‘loven’ en ‘prijzen’ worden door elkaar gebruikt, ‘deine Herrlichkeit’ wordt ‘je pracht’ en niet het bedoelde christelijke ‘heerlijkheid’, in de vierde hymne wordt de conjunctief simpelweg niet vertaald, ‘Ewigkeiten’ wordt zonder noodzaak van assonantie ‘eonen’ en zo kan een hele lijst gemaakt worden. De konkreetheid van het werk wordt met deze veranderingen, die niet omwille van ritme noodzakelijk zijn, geschaad.
Ergerlijk is grammaticale incorrectheid: de ‘toegewijde van de nacht’ staat plotseling in meervoudsvorm. In de cruciale derde hymne wordt in de zin ‘Zur Staubwolke wurde der Hügel und durch die Wolke sah ich die verklärten Züge der Geliebten’ de beleving puur op één geliefde betrokken door de enkelvoud te hanteren. De ‘fantasie’ blijkt plotseling niet vrouwelijk en als Novalis van ‘sterren’ wil genieten, mengt de vertaler zich in en wil niet van ‘hen’ maar van ‘hem’ genieten: ‘levenswijn’. Voor de strofes in rijmende liedvorm gelden andere criteria. Sommige vind ik geslaagd, op andere plaatsen lukt het niet het rijm geheel te vertalen, wordt de betekenis teveel verschoven.
Hugo Friedrich, auteur van een standaardwerk over moderne poëzie, beweerde dat moderne poëzie ‘geontromantiseerde romantiek’ is. In dat geval kan moderne poëzie slechts begrepen worden door de romantische poëzie te kennen. Laten we de vernieuwer Novalis lezen en op een grondige vertaling van zijn verzamelde werk hopen.
Ewout van der Knaap