Over geen enkel Nederlands taalgevoel is zoveel en zo vaak in machteloze bewondering de loftrompet gestoken als over dat van Elsschot. Ook zelf was de auteur van zijn bijzondere kwaliteiten op dit gebied overtuigd. Hij schreef geen Vlaams, maar Nederlands. En dat deed hij beter dan de Nederlanders, met hun typische, uiteindelijk inferieure ‘Hollands’. In 1947 schreef Elsschot in een brief daarover het volgende. ‘Ik ben misschien de eenige die, op 't oogenblik, in N[oord]. en Z[uid]. Nederland NEDERLANDSCH schrijft. In N. Nederland schrijft men geen Nederlandsch, maar HOLLANDSCH. En dat Hollandsch zult U onze menschen hier nooit doen slikken. En dat is maar gelukkig ook. Andersom zult U nooit succes hebben in Nederland met typische Vlaamse bijdragen.’
De ‘eenige die [...] NEDERLANDSCH schrijft’: het is nogal wat. Toch geven Elsschots brieven, zelfs het onbenulligste kattebelletje, geen moment de indruk dat de auteur zijn vermogens overschatte.
Zijn de brieven daarmee een volwaardige bijdrage aan de Nederlande literatuur, die op dezelfde hoogte geplaatst moeten worden als Elsschots novellen, romans en gedichten? Ik weet het niet. Wanneer Elsschot zijn personage Boorman in Lijmen laat zeggen ‘ik word op 't ogenblik van uit Gent verneukt door een kerel, die Korthals heet en die 't lijk van mijn schoonzuster in zijn bezit heeft, (deze zin werd ooit uitgeroepen tot de mooiste in de Nederlandse literatuur) dan is ook echt een personage aan het woord.
Het jargon dat Elsschot dit monument laat hanteren is niet zomaar een stijltje, maar een even vernietigend als humoristisch portret van een soort. Elsschot is op zijn sterkst wanneer hij portretteert door middel van jargons. En om zulks te kunnen doen, heeft Elsschot de fictie nodig. Een verhaal, dat de wereld reduceert tot de uithoeken van de tekst waarin die wereld beschreven is. In zo'n gereduceerde wereld functioneren de haast karikaturale jargons en bestaat de mogelijkheid dingen weg te laten die figuren als
bijvoorbeeld Boorman reduceren tot gewone zakenmannetjes. In
Lijmen gaat het Boorman voor de wind. Hij hoeft in de verste verte niet met de werkelijkheid rekening te houden. En is dat niet een van de dingen die literatuur vóór heeft op brieven?
Natuurlijk: zijn buitengewoon goede taalgevoel liet Elsschot niet in de steek, ook niet wanneer hij lullige briefjes aan de BRT, aan de vervoersonderneming TRANS INTRA en aan uitgeverij Snoeck schreef. Sommige epistels zijn zelfs juweeltjes. Drie van de vier citaten op de omslagflap van het Brieven-boek leggen er de nadruk op: zowel Carmiggelt, als Villerius, als Westerlinck menen dat de auteur van de brieven niet onder doet voor de auteur van Kaas en Lijmen.
Ik geloof er niets van. Elsschot reduceren tot zijn stijl is onrechtvaardig. De verbeelding van de auteur en de zeggingskracht van zijn fictionele portretten zijn minstens even belangrijk. De Brieven zijn prachtig, en aan de lectuur ervan is veel plezier te beleven. Toch kunnen ze niet op dezelfde hoogte staan als Elsschots literaire werk. Ik denk dat de brieven in de eerste plaats beschouwd moeten worden als documenten, aan de hand waarvan we de kennis van Elsschots leven en werk kunnen vergroten.
Het was dan ook een uitstekende beslissing een fors aantal interessante ‘terugbrieven’ aan Elsschot ook in het Brieven-boek op te nemen. Enkele van deze brieven waren weliswaar al bekend (bijvoorbeeld de prachtbrieven van Boon), maar in een standaarduitgave als deze Brieven mogen de belangrijkste ‘terugbrieven’ toch zeker niet ontbreken.
Ook lezen we in de Brieven over Elsschots literaire voor- en tegenkeuren. Hij heeft zich in brieven nogal eens uitgelaten over het werk van anderen. Zo adviseerde hij vaak uitgeverij Manteau over manuscripten. De metsiers van Hugo Claus bijvoorbeeld achtte hij van ‘generlei literaire waarde en [...] zeker niet geschikt om in boekvorm uitgegeven te worden’.
De bezorger van deze Brieven, Vic van de Reijt, heeft aangekondigd op basis van het door hem verzamelde materiaal een boek over Elsschot te publiceren. Ik sluit me graag aan bij de hoopvolle woorden die in het vorige Vooys-nummer werden uitgesproken als reaktie op het verschijnen van Anthierens' Het ridderspoor: de Brieven openen de weg naar een prachtige interpretatieve Elsschot-biografie. Een biografie waarin Elsschot gewoon Elsschot heet, en ‘Fons’ gewoon De Ridder. Een biografie waarin geen onsmakelijke details voorkomen, zoals doodskisten die in de vorm van uitroeptekens ter aarde besteld worden. In de brieven komen dit soort grollen immers ook niet voor.
Ellen Randwijck-Scharn