ving van het begrip ‘intellectueel’. Dit onderdeel wordt afgesloten met een hoofdstuk over Th. Mann. In het derde en laatste deel van Van Oudsvorsts werk, ‘Het Engagement van Ter Braak en Du Perron’, wordt dieper ingegaan op het fenomeen ‘engagement’ en de rol daarvan in het werk van de genoemde Nederlandse auteurs. Het
laatste gedeelte van De verbeelding van de intellectuelen wordt helaas voor de helft gevuld met een notenapparaat dat bij nader inzien nagenoeg geheel bestaat uit de vindplaatsen van de citaten in de tekst. Mijns inziens ligt hier een gemiste kans voor een auteur die in zijn voorwoord beweert zijn proefschrift in te hebben willen korten.
De huidige betekenis van het begrip ‘intellectueel’ ontstond feitelijk pas in de 19e eeuw als gevolg van de opkomst van de burgerlijke samenleving. Vanaf dat moment ook wordt het al met negatieve eigenschappen overladen, waarschijnlijk omdat de intellectueel deel uitmaakte van een elite, geld noch macht bezat en (toch) kritiek wenste uit te oefenen. In het Rusland van de vorige eeuw valt dan ook een grote kloof tussen de intelligentsia - die zich op de Westeuropese cultuur richtte en de misstanden rond het feodale systeem hekelde - en het volk waar te nemen. In de tweede helft van de 19e eeuw wordt het Marxisme de leidende ideologie in de intellectuele discussies over de toekomst van Rusland. Interessant in dit gedeelte is de aandacht die de auteur aan specifiek Russische verschijnselen schenkt, zoals het geloof in het duizendjarig rijk en het Messianisme, die zich naast meer rationele debatten over de toekomst van Rusland manifesteerden. De auteur Toergenjew wordt als de voorvechter van de liberale rechtsorde geschilderd, terwijl Dostojewski door Van Oudvorst als een intellectueel geduid wordt, die ook affectie met het Spiritualisme had.
Het begrip intellectueel heeft van meet af aan een ambigu karakter gedragen, volgens Van Oudvorst. De auteur definieert de intellectuelen als ‘een elite die, sociologisch gesproken, de rol opeist culturele waarden van humanistische oorsprong te handhaven tegenover de elites van de macht, het bezit, de technocratie en wat dies meer zij.’ (203). Daarna volgen uiteenzettingen over elite-, cultuuren kennissociologische theorieën, die evenwel weinig bijdragen tot een ‘wetenschappelijk gefundeerde omschrijving’ van de term ‘intellectuelen’.
Nog magerder is Van Oudvorsts conclusie dat intellectueel-zijn een rol is, die niet automatisch met een intellectueel beroep of een sociale positie samenvalt. Na een hoofdstuk over Th. Mann waarin onevenredig veel aandacht aan diens biografie en aan frappante, maar ongefundeerde analogieën met verwante auteurs wordt geschonken en te weinig woorden aan diens modernisme worden gewijd, komt Van Oudvorst te spreken over het fenomeen ‘engagement’. Hier toont de auteur zich een diepgaand onderzoeker als hij op lexicaal, filosofisch, politiek en literair niveau de term verheldert. Gelukkig versmalt hij daarbij de term niet tot de sartriaanse omschrijving daarvan die sinds 1945 heilig verklaard is. Van Oudvorst laat integendeel juist bijzonder helder de hoge mate van variatie zien die in de term ‘engagement’ besloten ligt; betrokkenheid is inderdaad een rekbaar begrip.
In het volgende hoofdstuk domineert de gedachte dat Du Perron een verschuiving van politieke desinteresse naar maatschappelijke betrokkenheid heeft doorlopen. Uiteraard wordt Het Land van Herkomst in dit verband uitvoerig besproken. Het bevreemdt me Van Oudvorst te zien schrijven dat over de thematiek van deze roman nauwelijks geschreven zou zijn, wanneer we ons realiseren dat dit nu juist uitvoerig wèl gedaan is door Fokkema en Ibsch, alsmede door ondergetekende in een uit 1989 daterend artikel van 25 pagina's.
Bij de behandeling van Ter Braak legt Van Oudvorst het accent op het gegeven dat diens engagement niet zozeer van politieke als wel van culturele aard was. De auteur van De verbeelding van de intellectuelen weet aannemelijk te maken dat Ter Braaks cultuurbegrip sterk doordrongen was van humanistische en Duits-idealistische waarden. Daarnaast worden diens nihilisme en vitalisme uitvoerig besproken. Evenals in het hoofdstuk over Du Perron krijg ik de indruk dat de - op zich grondige - uiteenzettingen weinig nieuws toevoegen aan het beeld dat we ons inmiddels van Ter Braak gevormd hebben.
Mijn grootste bezwaar tegen De verbeelding van de intellectuelen behelst de afwezigheid van een wetenschappelijke fundering van de relatie die Van Oudvorst via zijn ondertitel zegt te willen onderzoeken. Hoewel hij beweert de simpele weerspiegelingstheorie achter zich gelaten te heb-