de tijdperken en plaatsen afkomstig, die zichzelf echter allemaal graag in spiegels bestuderen omdat ze zeer zijn ingenomen met hun eigen lichaam. Eigenlijk lopen ze het liefst de gehele dag halfnaakt rond te paraderen, want ze zijn verliefd op hun bovenlichaam. Het is daarom des te verwonderlijker dat ze opgewonden raken door te fantaseren over (fatale) verwondingen, met een mes aan dat fraaie lichaam toegebracht door een dominante jongeman, aan wie ze zich als een slaaf willen onderwerpen. Hoewel een en ander in eerste instantie doet denken aan reviaanse taferelen, is er toch een cruciaal verschil met het zogeheten ‘revismé’.
Dit begrip werd geïntroduceerd door Gerard Reve en houdt in dat de held een door hem aanbeden ‘Meedogenloze Jongen’ helpt bij het ronselen, martelen en seksueel onderwerpen van jongens. De held blijft zelf dus in feite buiten schot, maar ontleent wel seksueel genot aan het kijken naar de Meedogenloze Jongen terwijl deze zijn weerloze slachtoffers berijdt. De hoofdpersonen van Melchior bevinden zich in een dualistische positie: ze bieden hun eigen lichaam aan als offerobject, maar zijn tegelijkertijd de toeschouwer die opgewonden raakt door de gedachte dat een Meedogenloze Jongen hen aan het mes zal rijgen en hier bovendien op zijn beurt weer lustgevoelens aan ontleent. (Een soort droste-effect dus.)
Bij Reve blijft de schade meestal beperkt tot dagdromerijen van de held, bovendien wordt er niet echt gegeild op moord en doodslag; het slacht-offer wordt niet met een mes gestoken, maar met een ‘Liefdesdolk’. Bij Melchior daarentegen gaat het om echte dolken, die geen ‘Liefdessap’ doen vloeien, maar bloed. Ook bij zijn personages begint het met fantasieën, die na verloop van tijd echter uitgroeien tot ware obsessies. Zoals in het geval van de verveelde jonas uit ‘De roeping van het vlees’: ‘Hij was er in de loop van de maanden steeds meer in opgegaan, tot het punt dat hij het vermoord worden niet alleen meer als iets begerenswaardigs beschouwde, maar als een roeping, waarvoor hij zonder meer bereid was de tientallen jaren die hem restten en waarop hij zich toch al niet bijzonder verheugde, op te offeren.’
Hoewel Melchiors helden tamelijk passief zijn en er meestal genoegen mee nemen om hun gewelddadige dood slechts in hun fantasie te beleven, zoeken sommigen die dood bewust op, zij het dat er op de grens tussen fantasie en de realisatie daarvan vaak een moment van angst is voor de gevolgen. Joshua uit het verhaal ‘Kogeltjes’ fantaseert over een messteek in zijn maag, maar: ‘Hij was echter bang dat gedood worden in werkelijkheid, alleen al door de pijn, lang niet zo mooi was als in zijn verbeelding en bovendien wilde hij niet dood.’
In ‘Strijdgewoel’ - overigens het enige verhaal dat in de eerste persoon wordt verteld - gaat een soldaat de oorlog in om zijn begeerde einde te bereiken. Het verst in zijn streven een bevredigende (in meer dan één opzicht) dood uit te lokken, gaat Jonas uit het al eerder geciteerde titelverhaal. Hij schakelt een bureau in dat hem zal vermoorden op de door hem verlangde wijze (vanzelfsprekend met een mes in zijn buik) door een jongeman die hier plezier aan beleeft. Hij weet alleen niet wanneer het zal plaatsvinden, maar verder ligt alles vast vanaf het moment dat hij getekend en betaald heeft. Het is een schitterend, absurd verhaal, dat de uiterste consequentie is van het verlangen naar een gewelddadige dood: je bestelt zelf je moordenaar. Opmerkelijk is dat Jonas na de ondertekening van het contract, verlost is van de verveling en het gevoel van doelloosheid waardoor hij werd geteisterd. Melchiors personages hebben allen hun moordfantasieën nodig om genot uit het leven te kunnen halen en soms worden die fantasieën werkelijkheid. Een onontwarbare, fascinerende paradox.
Hier en daar zijn ook de nodige religieuze toespelingen te ontwaren, weer een band met Reve. ‘Een handvol dromen’ is ervan doordrenkt. Het is een eigentijdse, verknipte versie van het kruisigingsverhaal. Het verhaal vormt een uitzondering op de regel van het ‘zelfoffer’, om het zo maar eens te noemen, en vertoont als zodanig zelfs enige revistische trekjes. De held, wiens naam nu eens niet met een ‘J’ begint, want hij heet Karel, is op weg naar huis met wijn en brood. Hij komt bij een opstootje en wordt door een dronken timmerman dringend gevraagd hem met zijn handen vast te spijkeren aan diens auto. Na lange aarzeling voldoet hij aan het verzoek, mede omdat een mooie jongen hem aanmoedigt. Het lijkt op het revisme, maar het verschil is dat Karel eigenlijk zelf wel vastgespijkerd zoude willen worden, om met Reve te spreken. Het is zoals de mooie jongen zegt: ‘Dat