Erik Provenier en de Kunsten
In Andreas Huyssens studie After the great divide staat een hoofdstuk met de titel ‘Mass culture as woman’. In dit hoofdstuk laat Huyssen aan de hand van Flauberts Madame Bovary zien hoe het begrippenpaar modernisme/massacultuur gekoppeld is aan de tegenstelling mannelijk/vrouwelijk. Emma Bovary is een vrouwelijke lezer, gevangen tussen de valse voorspiegelingen van triviale, romantische lectuur en de realiteit van het provinciale leven in Frankrijk. Ze probeert de illusie van een aristocratische romantiek te beleven, maar zit vast aan de banaliteit van het alledaagse bourgeois-leven in een Frans dorp. Emma's schepper Flaubert daarentegen werd bekend als de vader van het modernisme, als een van de ontwerpers van een esthetiek die fel afwijzend stond tegenover de literatuur die madame Bovary graag las.
Bekend is Flauberts uitspraak ‘Madame Bovary, c'est moi’. Deze identificatie van de mannelijke auteur met zijn vrouwelijk personage heeft volgens Huyssen veel te maken met de marginale positie van de literatuur en de kunst in een maatschappij waarin mannelijkheid geassocieerd wordt met actie, handel, vooruitgang: zaken die met industrie, wetenschap en commercie te maken hebben. Maar de identificatie is onjuist, aldus Huyssen. Flaubert, de man, is de representant van een hoge kunst. Hij is de schrijver van onvervalste literatuur (objectief, ironisch, gecontroleerd). Madame Bovary, de vrouw, is de lezer van inferieure literatuur (subjectief, emotioneel, passief). Zij representeert een ‘lagere’ kunst.
Triviale cultuur werd en wordt nogal eens als vrouwelijk voorgesteld en de hoog boven het alledaagse verheven cultuur (bijvoorbeeld de modernistische) als mannelijk. Huyssen geeft in zijn studie een aantal voorbeelden van het negentiende-eeuwse gebruik om aan massacultuur (feuilletonromannetjes, bestsellers) pejoratieve vrouwelijke karakteristieken toe te kennen. Deze gewoonte berust op de traditionele premisse dat de vrouw in vergelijking tot de man inferieure artistieke mogelijkheden heeft. Het (hoge, verheven) modernisme wordt dan ook gedomineerd door een mannelijke ‘stroom’, die zelfs af en toe openlijke verachting voor vrouwen en voor de massa tentoonspreidt, zoals Huyssen stelt. Nietzsche is van die mannelijke stroom de meest invloedrijke vertegenwoordiger. Voor Nietzsche staat de massa (vrouwelijk) tegenover de (mannelijke) kunstenaar-filosoof-held. De individualist strijdt tegen een on-authentieke, lagere cultuur.
En zo regeert de mannelijke wereid de Kunsten. Huyssen schrijft: ‘The powerful masculinist mistique which is explicit in modernist such as Marinetti, Jünger, Benn, Wyndham, Lewis, Céline et al. (not to speak of Marx, Nietzsche, and Freud), and implicit in many others, has to be somehow related to the persistent gendering of mass culture as feminine and inferior - even if, as a result, the heroïsm of the moderns won't look as heroic anymore.’