Vooys. Jaargang 11
(1993)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |||
‘Alle huizen zijn geblindeerd met geluk.’Ga naar voetnoot1.
| |||
[pagina 19]
| |||
fase van de puberteit, die in niets afwijkt van het verwachtingspatroon. Begrip ervoor kunnen de nooddruftigen met bakken van de straat scheppen. Waar de onderliggende noodzaak ervan bestaat uit onderscheidingsdrang, wordt de onverzettelijken het tegendeel opgedrongen. Deze welwillende mentaliteit jegens de grillen en kuren van de jongere generatie is ook tot de ouders doorgedrongen, die uit alle macht een begrip- en liefdevol thuis voor hun kroost proberen te creëren. Bij ons kun je met al je problemen terecht. We zijn zelf ook jong geweest... Maar waar veel mensen de narigheden uit hun jeugd koesteren omdat ze die tragiek bijvoorbeeld zien als voorwaarde voor een begeerd kunstenaarschap, daar verzetten Jessica en Jasper zich hulpeloos tegen de opgedrongen lieve harmonie van thuis. De tentoongespreide ‘intergezinnelijke solidariteit’ en haar moeders pogingen om een gezellige scène van de reclame na te spelen, stuiten op Jessica's nadrukkelijke onwil. Als Ad, Jessica's vader, op zoek is naar zijn dochter die weggelopen is met haar vriendje, vermoedt hij de waarheid: ‘“Jessica heeft wel eens gezegd dat wij het gewoon leuk vinden om haar dingen te verbieden, maar het lijkt eerder zo dat zij een of andere perverse bevrediging vindt in het zichzelf frustreren door ons tot verboden te provoceren, dat ze alleen die dingen wil doen waarmee ze kan aantonen dat wij haar onderdrukken. Wie is hier dan de tiran?”’ (122) Deze afkeer van het teveel aan ouderliefde komt men ook, en in nadrukkelijker termen, tegen bij een veel minder recente roman. De moord op Arend Zwigt (1951) van Alfred Kossmann verhaalt van een, oppervlakkig gezien, vergelijkbare situatie. Twee jongens kunnen het thuis niet meer aan en ondernemen een teleurstellende wegloopactie. Dat een van de jongens, Arend Zwigt, juist wél reden heeft tot verzet maakt de tragiek van zijn thuis zwaar beminde vriend Simon Spelbreker extra wrang. ‘“Jouw positie ten opzichte van je ouders is volkomen ideaal [...] Als er iemand vrij kan zijn,” voegt hij zijn schijnbare lotgenoot toe “ben jij het. Jou hebben ze kwaad gedaan. Ze hebben je mishandeld en je hoeft de haat om je geboorte niet te laten overstelpen door lieve herinneringen. Jij kunt volkomen consequent leven en zonder scrupules wraak nemen. Ik wil je zeggen dat ik jaloers op je ben.”’ (51) De paradox: het verzet tegen het feit dat verzet niet nodig is, wordt door enkele, steeds terugkerende en enigszins Forumiaans aandoende ‘handwoorden’ door de hele roman heen voelbaar. De strijd tegen conventionaliteit, valse gevoelens, pathetiek en sentimentaliteit moet via programmapunten en haat worden aangebonden. Het pijnlijke is echter dat de maatschappij dit verzet verwacht en heeft geïnstitutionaliseerd, zodat het geworstel zelf in feite óók conventie is. ‘“Ik wil niet begrepen worden,” klaagt Simon tegen zijn verwonderde vriend, “waar we ons in de eerste plaats tegen moeten verzetten is tegen het handboek. Ze hebben ons ingedeeld, ze hebben ons verpletterd met psychologie zoals ze daar alles mee verpletteren. Ik wil niet gevangen zitten in een hoofdstuk. Ze denken, dat het in de ontwikkeling ligt en dat het wel bijtrekt. Maar ik wil niet dat het bijtrekt. [...] Ik ben alleen maar weggelopen om de handboeken consequent te maken.”’ (59) Met andere woorden: schoppen tegen de conventie is zelf passen ín die conventie! Dan is het | |||
[pagina 20]
| |||
veel eenvoudiger en begeerlijker een concrete ellende te bestrijden. Dat is gegarandeerd échte strijd. Bij gebrek aan beter haat Simon Arends ouders, omdat zijn eigen ouders hem niets in de weg hebben gelegd. Echter: ‘Objectief gezien waren zijn ouders even erg als die van de vriend, zij hadden hem geterroriseerd met hun liefde, hem gekweld met hun goedheid, [...] hij, Simon, was wel weggelopen, maar zijn moeder zou huilen, zijn vader zou haar troosten en zij zouden hem vertrouwen, ook nu. [...] Zijn paradox was dat hij hen haatte omdat zij hadden verzuimd hem voldoende materiaal voor zijn haat te geven...’ (42) Karakteristiek voor de maatschappij zoals Vernooy die in zijn roman oproept, is het conformisme. De mens hangt naar conformisme en alle mogelijke instituties en sectoren komen aan die diepgewortelde wens tegemoet. De medische wereld staat in dienst van deze ‘Gleichschaltung, met als doel de systematische eliminatie van al het lichamelijk en geestelijk abnormale. [...] Welbeschouwd wordt de patiënt onderdrukt door zijn eigen conformisme, het verlangen om koste wat het kost normaal te zijn. Aan dit gesundes Volksempfinden ontleent de gezondheidszorg haar bestaansrecht’ (22) Maar vooral de vrijetijdsindustrie, het amusement als gedwongen en commercieel produkt, zorgt voor gelijkschakeling. De ouders van Jessica hebben van ontspanning hun broodwinning gemaakt: wat eens een hippievrijplaats was, is nu door hen omgevormd tot een gezinscamping die op rolletjes loopt. De orde, veiligheid en de pret worden er met ijzeren hand gehandhaafd. ‘“De wielen van de caravans,” bespiegelt Ad, “dienen hoofdzakelijk om de schijn van mobiliteit op te houden, de illusie dat ze kunnen gaan en staan waar ze maar willen. De meesten staan hier levenslang. Ze behoren tot het soort dat van zijn geluk een getto maakt. Ze hebben zoveel te verliezen. Zonder hekken en terreinbewaking voelen ze zich niet veilig. Ze dwepen dan wel met de vrije natuur, maar eigenlijk vinden ze vrijheid heel bedreigend.”’ (48) De ‘gezelligheidsdieren’ die een feestje van Ad en Evelien bevolken, bepleiten in hun rituele, clichématige gesprekjes ‘een systeem waarbij elke burger een eigen controleur heeft en tegelijk iemand anders controleert.’ (90). ‘De grootste beperking van je bewegingsvrijheid is besluiteloosheid; als je je niet vastlegt, kom je niet van je plaats.’ (105). De vrijheid die hier wordt nagestreefd is een massaprodukt en in feite een gevangenis; het is een van de vele bitter-ironische tegenspraken die de kleur bepalen van de welzijnsstaat. Conformisme regeert de samenleving in al haar facetten. De gezondheids- en geestelijke zorg bedient bij Vernooy de mens op zijn wenken door gelijkschakeling te bewerkstelligen, vrije tijd wordt een lucratieve mogelijkheid voor de industrie om eventuele open plekken van het individu op te vullen met amusement; het reclamebeeld van het knusse gezinnetje is de norm voor een geslaagd huiselijk gezinsleven. Je laten entertainen is verplicht, verveling is taboe. De uitgangssituatie van De tedere tirannie benadrukt - evenals de titel - deze gedwongen gezelligheid. De recreatieleider van de camping bewaakt met argusogen het plezier. Het is niet toegestaan deze gereguleerde pret te weigeren, het idee dat men zichzelf op de een of andere wijze zou kunnen vermaken is vervallen. ‘“Leuk dat je er bent!” Jasper voelt zich zo weerzinwekkend wel- | |||
[pagina 21]
| |||
kom dat hij het liefst gelijk weer rechtsomkeert maakt. “Zeg, valt er hier nog wat te verstieren of hoe zit dat?”’ Misschien bang voor subversieve invloeden voegt de leider vriendelijk maar beslist zijn overig gehoor toe: ‘“Nog steeds zijn er mensen die niet mee doen. Ik wil geen namen noemen, maar volgens mij weten we allemaal wie ik bedoel. Als jullie willen dat het hier een beetje gezellig wordt, dan moeten jullie wel meewerken. Dat gaat alleen als we er even met z'n allen onze schouders onder zetten. Ik weet het, het lijkt belachelijk om zo met die gezelligheid te lopen leuren, maar op een gegeven moment gaat het helemaal vanzelf, dan merk je het gewoon niet meer.”’ (18) Zo is dwalen in het nabije bos er absoluut niet meer bij. Je zou kunnen zeggen dat de ‘gecultiveerde jungle’ op de vensterbank in de wachtkamer van de dokter hiervoor symbool staat; vakantiegangers gaan, net als in hun werkend bestaan, gebaande wegen; ze worden door de bossen gedirigeerd door koppaaltjes die de routes aangeven. Ze weten niet beter, ze vragen niet om iets anders. Behalve Jasper en Jessica. Ook de jongeren, schijnbaar subversief met hun lawaaiige brommers en dito tijdsbesteding, zijn volgzame schapen onder de terreur van de gezelligheidsindustrie, al ziet de invulling ervan er even anders uit dan bij hun ouders. Vervreemding overvalt Jasper, een sterk gevoel er niet bij te horen, in disco PARADISE. ‘Dode zielen dwarrelen in stroboscopisch licht, dansen op de maat van een computergestuurd orgasme.’ (15) Bij een optreden van een popgroep met de veelbetekenende naam Bon Sauvage, schreeuwt een van de bandleden het clichématige ‘“Is everybody happy?” Nou en of. In de braafste maatschappij aller tijden heeft de handel in extase ongekende vormen aangenomen.”’ (58) Niet alleen de naastenliefde is geïnstitutionaliseerd, de massaconsumptie van de geïndustrialiseerde pret is dat ook. Als de jeugd zich dus te buiten gaat aan disco, drank en (soft)drugs en vanwege het hoofdschudden van de oudere generaties in de prettige waan verkeert dat dít nu onconventioneel is, hebben ze het lelijk mis. Zoals puberproblematiek een fase is, zo is ‘afwijkend’ gedrag een bestanddeel van de jeugd. Men verwacht niet anders. Het feit dat praktisch alle jongeren deze illusie op gelijke manier koesteren, spreekt boekdelen. Verwachting van en een overmaat aan begrip voor dit zogenaamd onconventionele, maakt dat dergelijk gedeeld verzet - via een omweg - compleet wordt ingelijfd bij het conformisme van de maatschappij. Zo vormt dit soort van verzet het tegendeel van verzet. Daar komt, als gezegd, nog bij dat de industrie zich met graagte op de droom van de luidruchtige rebellie van de jongeren werpt. En als ik zelf om me heen kijk... hoe onconventioneel is de commerciële MTV die koketteert met het anderszijn, niet van individuen, maar van een massale doelgroep die af wil wijken van de norm die ze zelf bevestigt en in stand houdt? Een programma als ‘120 minutes, MTV's alternative music show’ bestaat bij de gratie van jongeren die zichzelf wat wijs maken. Wij zijn apart... Wij zijn excentriek... (en gestuurd door de commercie die er een fors slaatje uit slaat). Een misschien nog wrangere illustratie van deze ironische situatie vormt een verhaal dat ik me herinner over de jeugd in Japan. Daar neemt, zoals we weten, de gemeenschapstucht karikaturale proporties aan, misschien wel vooral omdat er ook niet ge- | |||
[pagina 22]
| |||
probeerd wordt het conformisme verborgen te houden zoals in het Westen, onder een vernisje van vermeende individualiteit. Nu schijnt het zo te zijn dat deze eender gepakte en gekapte Japanse jongeren zich in hun vrije tijd massaal het park in spoeden om zich daar het uniform van de ruige, rebellerende jongere aan te meten, compleet met vetkuif, leren jack en 501. Zijn de vrije uren verstreken, dan wordt het onconventioneel pak weer verwisseld voor het geaccepteerde. Deze vorm van verzet is dermate gereguleerd en prescriptief dat wij er ons nauwelijks een voorstelling van kunnen maken. Maar toch... gaat het er bij ons zo anders aan toe? Kijk, om het voorbeeld van zoëven aan te houden, eens naar de slinkse censuur die MTV uitoefent. Of een geamputeerde Prince (you sexy m.f.) nu wel of niet aan kracht inboet is een kwestie van persoonlijke voorkeur. De paradox waarmee we hier te maken hebben is echter grenzeloos. De vrijheid is schijn. Van hogerhand wordt bepaald wat kan en wat niet kan. De zogenaamd rebellerende jongeren zijn ledenpoppen - hun gedrag wordt in geschikt geachte banen geleid. Het individu heeft het nakijken. Het onconventionele is ‘in’. Zo in als maar kan. En dus is er niets onconventioneels meer aan. Je zou Vernooys relaas moralistisch kunnen noemen. Feit is in elk geval, autonomiegedachten ten spijt, dat terugkoppeling naar eigen maatschappij bij mij als vanzelf ging. Zo herinnerde ik mij een wat morrende bespreking door VN-recencent Rudie van Meurs van het boekje Echte motorfietsen van NRC-redacteur Warna Oosterbaan. Motorrijders zouden een eigen life-style hebben ontwikkeld, parafraseert Van Meurs, die steeds meer in de richting gaat van onafhankelijkheid, non-conformisme en het verkennen van eigen grenzen. ‘Onafhankelijk?’ vraagt Van Meurs zich af; ‘Er zijn op dit moment 120 toerclubs voor motoren met 8000 leden. Vorig jaar lente kwamen op een dag 882 motoren over de dijk waaraan ik woon. Want om de een of andere reden gaan motorrijders er het liefst in groepen op uit. Als kuddedieren rijdend op elkaars achterwiel, Japanners op Japanners. Doelloze ritten. Non-conformisme? Het lijkt wel of een motorrijder over geen enkel eigen idee en initiatief beschikt en slaafs de routes volgt die de dealers en het landelijk overlegorgaan Tourclub met hun voorjaars-, najaars- en zomerritten voor hem en haar uitzetten.’ (Vrij Nederland, 1 augustus 1992, p. 63) Waarschijnlijk is onconventionaliteit en verzet bij jongeren altíjd in geweest. Marsmans ‘Groots en meeslepend wil ik leven!’ is sinds mensenheugenis een motto en is zelfs een cliché geworden. Begrippen als artisticiteit en verzet zijn altijd met de jeugd verbonden geweest. Nu echter verzet niet meer nodig is, intégendeel zoals Vernooy aantoont, nu er geen excuus meer is voor rebellie (zoals een stijve maatschappij, onbegrip van ouders, ellende etc.), dringt de paradox van de in feite conventionele onconventionaliteit zich onherroepelijk op. Aan sommige jongeren die door de hele farce heenprikken. Zoals, om tot de leesstof terug te keren, aan Jessica en Jasper. Zoals toch ook aan Simon Spelbreker. Vaak heeft in De moord op Arend Zwigt deze figuur sterk het gevoel dat er wat schort aan zijn gedragingen en uitspraken. Op die momenten twijfelt hij aan de authenticiteit van alles wat hij doet. Is zijn individualisme wel honderd procent eerlijk en puur? Handelt hij | |||
[pagina 23]
| |||
niet juist naar de codes van de, al eerder geciteerde, handboeken, zijn zijn geëxalteerde gevoelens niet geforceerd ontstaan uit een verlangen naar hartstocht? Zijn angst voor pose en frase doet hem zich steeds moedeloos afvragen ‘is dit wel echt?’ In de shabby hotelkamer die hij enkele dagen met zijn vriend betrekt, staat hij peinzend voor het open raam ‘luid denkend om in zijn binnenste de conventie van gevoel die hem met natte dweilen in het gezicht sloeg te onderscheiden van het echte gevoel dat hem de tranen in de ogen dreef. [...] Het kwam alles van binnen en het kwam alles van buiten, het was conventie en het was beleving, een modder van door drek vertroebeld water waar hij vol afschuw in staarde. “Kon ik maar weten wat ik voelde,” dacht hij met een retoriek die hem ook alweer onzuiver voorkwam. “Kon ik maar weten wat ik voelde....”’ (79) Jongeren als deze beseffen dat hun verzet schone schijn is, dat het gebrek aan een reden ervoor de grond onder hun voeten wegmaait, dat er in de terminologie van Simon ‘iets onherstelbaars’ moet gebeuren, wil hun gedrag het karakter van een fase te boven gaan, een fase die onherroepelijk, zoals bij Ad, Jessica's vader, wegsijpelt en plaats maakt voor het berustend burgerdom. ‘Als iemand hem twintig jaar geleden gezegd had dat hij ooit nog eens zou houden van dezelfde muziek als zijn ouders, zou hij het niet geloofd hebben en misschien zelfs wel beledigd zijn geweest. Soms draait hij nog wel eens wat rock 'n roll, maar het gevoel dat hij daarbij heeft is niet meer wat het was. Onmerkbaar zijn de romantiek en de rebellie verworden tot matte nostalgie, een verzameling “gouwe ouwe”, begeleidingsmuziek bij fletse foto's van Ad op de motor, Ad met lang haar (“Weet je nog: wij tegen de wereld?”), Ad met zijn elektrische gitaar. Het jeugdig vuur staat thans op de spaarbrander.’ (147) Toch verzet dus, tóch iets doen om aan deze treurige en naar het lijkt onvermijdelijke fasering van het leven te ontkomen. Jessica eet niet meer, lijdt aan ‘Anorexia Nervosa (sierplant die goed gedijt in een drukkende, beschutte omgeving).’ (118) Jasper heeft zijn kamer geheel zwart geverfd en zit bij een echte herrieband. Het is niet genoeg. Niet ‘onherstelbaar’ genoeg. Net als Arend en Simon, verwachten Jasper en Jessica al hun heil van het weglopen van huis. Maar wat moet je met die vrijheid? ‘Het enige dat Jessica wilde was vrij zijn om te doen wat ze wilde. Nu is ze vrij en heeft ze niks meer te willen.’ (126) En zo verzucht Simon moedeloos tegen zijn vriend: ‘“Ach Arend, wat moet ik doen met die vrijheid?” Wat moet er gebeuren om de val van de massaal beleden en erkende, van de zichzelf uitblussende subversiviteit te ontwijken? “We moeten een ziekte oplopen of een moord plegen,”’ (59) zegt Simon met de moed der wanhoop. Wat lusteloos stelt hij Arend voor in het water te springen. Verzuipen dan maar. Uiteindelijk echter, nadat Arend met hangende pootjes thuiswaarts is getogen, blijft hij steken in een machteloos malen over een onherstelbare daad die nooit plaats zal vinden: een daad die erin zou bestaan wraak te nemen op de wereld door zijn vriend te vermoorden. Bij Vernooys twee onverzettelijken vindt de onherstelbare daad wél plaats, maar beslist niet op een romantische, heroïsche wijze. Het verblijf in de bunker, wijkplaats en ironisch liefdesnestje van Jasper en Jessica, is één grote ontgoocheling. De door Jessica opgespaarde pil- | |||
[pagina 24]
| |||
len - het is zo ontluisterend dat ik vind dat ik het wel mag verklappen - worden verdeeld, Jessica sterft, Jasper raakt in coma. Arend, Simon, Jessica, Jasper. Alle vier wilden ze individuen zijn in een wereld van begrip. Het gezond verstand hangt vol met wandtegelwijsheden, alle troostende uitingen zijn automatische clichés, alle gezelligheid is een commercieel massaprodukt. Het leven van de oma van Jasper wordt geleid door machines, ze is verplicht te blijven leven - ‘het toppunt van comfort voor de verwende consument die te beroerd is om zelf zijn adem te halen.’ (63) Zo leiden alle mensen in feite niet hun eigen leven, maar wórden ze geleefd en geregeerd. Door luxe, amusement, onpersoonlijke ideaalbeelden en dito hulpinstanties. Onder alle beleefdheids- en andere aangeleerde frasen gaat een fundamentele onverschilligheid, een gebrek aan communicatie en een gebrek aan behoefte elkaar wérkelijk te leren kennen schuil. Onder de plamuur van liefde en begrip heerst achteloosheid. Jessica voorvoelt dat ook voor haar geldt: niemand is onmisbaar. Het leven gaat door. | |||
Literatuur
|
|