Na de muur
Vier jaar geleden rond deze tijd schreef ik mijn eerste bijdrage voor Vooys. Toen nog onder de toepasselijke koptitel: ‘Uit de Muur’. Of was het misschien al het tweede verslag? Ik herinner mij in ieder geval, dat ik half november 1988 schreef over of naar aanleiding van de ‘Reichskristallnacht’: 9 november 1938. Dat was toen vijftig jaar geleden. Georganiseerd spontaan ruiten ingooien bij joden. Het startsein voor de vervolging van alles wat ‘deutschfremd’ en dus ‘deutschfeindlich’ was. November 1988 commotie in de Bundesrepubliek omdat CDU'er Jenninger op iets te historisch-realistische toon dit feit herdacht. Ik refereerde toen aan het gedicht van Ed. Hoornik, ‘Pogrom’, uit 1938 en citeerde de regel: ‘Het is maar tien uur sporen naar Berlijn’. Achteraf hoorde ik, velen kenden dat gedicht juist door deze regel, maar niet ‘in Worten’. Wist ik veel dat je in een column toch maar beter alles kunt toelichten. Daarom nogmaals, maar nu met de gehele tekst:
Pogrom
Is dat de maan, die naar het laatst kwartier gaat,
of een gelaat, omspeeld door walm en vlam?
Waar is Berlijn, en waar de Grenadierstraat?
- Wat deed de jongen, toen de bende kwam?
Is dat zijn schim, die daar voor de rivier staat,
is dit het water, dat hem tot zich nam,
is hier de Spree, en daar de Grenadierstraat?
- Het is de Amstel, het is Amsterdam.
Op 't Rembrandtsplein gaan de lantarens branden.
Over de daken sproeit een lichtfontein.
- Ik druk mijn nagels dieper in mijn handen.
De Jodenbreestraat is een diep ravijn.
Een korte schreeuw weerkaatst tussen de wanden.
- Het is maar tien uur sporen naar Berlijn.
Ik herhaal anno 1992 deze woorden van Hoornik in extenso: omdat na vier jaar, wat is vier jaar dan, ja, omdat na vier jaar, maar de Muur is toch gevallen intussen, ja, dat is alweer twee jaar terug, en nu is het toch alweer vier jaar, ja, maar alles is toch veranderd intussen, toch, ja, dan zijn al die buitenlanders hier gekomen, Roma en Sinti, Roemenen toch, dan is het leven hier toch zo moeilijk geworden, dan is het ook allemaal zo crimineel geworden, die hoedjesspelers op de Kudamm, natuurlijk Joegoslaven, en er zijn al zoveel Turken, niet toch... hoe dan met al die buitenlanders hier?
Inmiddels steekt men buitenlanders in brand.
Wat gek, - nee: hoe vreselijk is dat toch. De wereld valt weer eens over Duitsland heen. Altijd terecht: over Duitsland moet je voortdurend heenvallen. Ik ging plat op mijn bek toen ze tijdens de Golfoorlog witte lakens uit de ramen hingen, ze wapperden voor mijn balkon. Ik ben ‘erstaunt’ wanneer ik politieke debatten zie tussen regering en oppositie, tussen het betonblok Helmut Kohl en ieder die zich tegen hem teweer stelt. Ik ben ‘stupéfait’ wanneer ik meemaak dat er nooit sprake van een compromis kan zijn. The winner takes it all. Of het nou politici zijn, of het om een Voll-Versammlung Schwulen gaat, of het om zomaar een discussie gaat. Gelijk hebben, niet krijgen.
Inmiddels steekt men buitenlanders in brand.
Ik denk aan mijn studenten. Ach, ik houd veel van mijn studenten, schatten zijn het, vooral naarmate ze meer op Nederland georiënteerd raken. En daartoe wordt geen moeite gespaard: in het kader van Erasmus en Tempus-programma's wisselt het uit dat het een aard heeft. Ik heb ook hele lieve buren.
Maar dan nu DIT. Eind november was ik in het Amsterdamse Goethe Instituut ter gelegenheid van de presentatie aan de Duitse ambassadeur van een fraai geschiedenisboek door Nederlanders samengesteld en geschreven over 150 jaar Duitse democratie. Een heus leerboek voor docenten en studenten Duits in Nederland. Het was een stijlvolle bijeenkomst met keurige sprekers die de Duitse democratische traditie hoog in hun vaandel hadden. Weimar en vooral 1933-1945 hadden een smet geworpen op die lange democratische traditie. Anno 1992 dreigde geen gevaar voor die democratische traditie. Volgens de sprekers. Anno 1992 heeft na de vereniging een kwart van alle Duitsers, namelijk die uit de voormalige DDR, al bijna zestig jaar geen democratische traditie meer gehad, of je